Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.F. Sagel, heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 6 september 2016 uitspraak deed in de onderliggende zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam van 21 augustus 2014 en 24 september 2015, die relevant zijn voor het verloop van het geding.
De Hoge Raad heeft de klachten die door eiseres in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen nadere motivering behoefden op basis van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit betekent dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder, Devagarden B.V., zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de juridische principes rondom de beëindiging van arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden.