ECLI:NL:HR:2018:283

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
16/06081
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden en cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.F. Sagel, heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 6 september 2016 uitspraak deed in de onderliggende zaak. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam van 21 augustus 2014 en 24 september 2015, die relevant zijn voor het verloop van het geding.

De Hoge Raad heeft de klachten die door eiseres in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen nadere motivering behoefden op basis van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit betekent dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van eiseres verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder, Devagarden B.V., zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de juridische principes rondom de beëindiging van arbeidsovereenkomsten met wederzijds goedvinden.

Uitspraak

23 februari 2018
Eerste Kamer
16/06081
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
DEVAGARDEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Devagarden.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak CV 14-18671 van de kantonrechter te Amsterdam van 21 augustus 2014 en 24 september 2015;
b. het arrest in de zaak 200.183.080/01 van het gerechtshof Amsterdam van 6 september 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Devagarden heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van5 januari 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Devagarden begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
23 februari 2018.