In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en werkgever. De werknemer, werkzaam als Supervisor, was op 8 juni 2018 op staande voet ontslagen wegens werkweigering. De werknemer had eerder structureel overwerk verricht, maar na een conflict met de werkgever was hem dit overwerk ontnomen. De werknemer vorderde in kort geding onder andere doorbetaling van zijn loon en wedertewerkstelling. Het Gerecht oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. Het Gerecht stelde vast dat het structurele overwerk een primaire arbeidsvoorwaarde was en dat de werkgever dit niet eenzijdig kon wijzigen. De werkgever had bovendien onvoldoende pogingen ondernomen om het conflict op te lossen. Het Gerecht oordeelde dat de werknemer zich ter beschikking had gehouden voor zijn werkzaamheden en dat de loonvordering niet was weersproken. De werkgever werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon en wedertewerkstelling, met een dwangsom voor het geval de werkgever in gebreke zou blijven. De proceskosten werden eveneens aan de werkgever opgelegd.