ECLI:NL:OGEAM:2017:17

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM201501152 tot en met SXM201501160 (voorheen 74020, 74021, 74039 tot en met 74042, 74044, 74046 en 74048)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslagen en boetes opgelegd aan een stichting in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een stichting, gevestigd in Sint Maarten, en de Inspecteur der Belastingen. De stichting, aangeduid als belanghebbende, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ die door de Inspecteur waren opgelegd over de jaren 2008 tot en met 2011. De Inspecteur had deze aanslagen opgelegd na een controle waarbij bleek dat de stichting niet had voldaan aan haar administratieve verplichtingen. De stichting stelde dat de aanslagen onterecht waren, onder andere vanwege een onjuiste tenaamstelling en het ontbreken van personeel. De Inspecteur voerde aan dat de onjuiste tenaamstelling geen nietigheid met zich meebracht, omdat er geen misverstand kon bestaan over de bestemming van de aanslagen. Het Gerecht oordeelde dat de stichting niet overtuigend had aangetoond dat de aanslagen onjuist waren en dat de Inspecteur terecht de bewijslast had omgekeerd. De boetes die aan de stichting waren opgelegd, werden gehandhaafd omdat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de stichting opzettelijk te weinig belasting had betaald. Het Gerecht verklaarde het beroep van de stichting ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 11 mei 2017
BBZ nrs. SXM201501152 tot en met SXM201501160 (voorheen 74020, 74021, 74039 tot en met 74042, 74044, 74046 en 74048)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, gevestigd in Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
De Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
De Inspecteur heeft op 30 november 2012 naheffingsaanslagen loonbelasting (LB) opgelegd over de jaren 2008 tot en met 2011, naheffingsaanslagen premie AOV/AWW over de jaren 2009 en 2011 en naheffingsaanslagen premie AVBZ over de jaren 2009 tot en met 2011. Tegelijkertijd zijn daarbij bij beschikking boetes vastgesteld.
1.2
Belanghebbende is op respectievelijk 18 december 2012 (LB 2009), 23 januari 2013 (LB 2008 en 2010, AOV/AWW 2009, AVBZ 2009 en 2010) en 30 januari 2013 (LB, AOV/AWW en AVBZ 2011) in bezwaar gekomen tegen bovengenoemde aanslagen en boetes.
1.3
De Inspecteur heeft op 17 april 2015 uitspraken op bezwaar gedaan en de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.4
Op 20 mei 2015 is belanghebbende in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.6
De zaak is behandeld ter zitting te Philipsburg op 15 september 2016. Namens de Inspecteur zijn verschenen A LLM en B LLM en namens belanghebbende mr. C, verbonden aan Y en bijgestaan door D. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota met produkties aan het Gerecht en de Inspecteur overgelegd en voorgedragen. Ter zitting is afgesproken dat de Inspecteur nadere stukken zou opsturen. De Inspecteur heeft op 23 september 2016 nadere stukken opgestuurd, waarvan een kopie door het Gerecht is opgestuurd naar belanghebbende. Belanghebbende heeft hierop op 27 oktober 2016 gereageerd. De reactie is doorgestuurd naar de Inspecteur. Partijen hebben op 22 november 2016 verklaard geen nadere zitting te wensen. Vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is een in Sint Maarten gevestigde stichting die op 12 maart 2008 notarieel is opgericht. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de verhuur van ongeveer 16 appartementen, gelegen op het adres Z.
2.3
Tot de gedingstukken behoren de jaarstukken van belanghebbende over het jaar 2010. De resultatenrekening laat de volgende cijfers zien (in dollars):
Huurinkomsten 127.765
Kosten:
  • advertenties en promotie 1.170
  • bank- en interestkosten 95.170,81
  • afschrijving 21.211,34
  • licenties en vergunningen 250
  • diversen (“miscellaneous”) 8.570
  • septic en andere diensten 6.195
  • omzetbelasting 3.802
  • nutsvoorzieningen etc.
143.563,15
143.563,15-/-
Netto winst 15.798,15 negatief
2.4
In de periode 2010-2012 is door de belastingdienst een onderzoek verricht naar de activiteiten van belanghebbende over de periode 2008 tot 30 juni 2011. Hiervan is op 25 september 2012 een rapport opgemaakt. Hierin staat, voor zover van belang het volgende vermeld:
“2. GENERAL
2.1
Legal form of the company
Taxpayer has not provided me with any administration during this audit.
(…)
The acting managing director of said company is V Corporation N.V. represented by Mr. H.
(…)
4. ACTIVITY
The activity of the company is renting of approximately 16 apartments (…)
At the time of the audit it was not known to me how many persons were employed by this company. During a visit on September 10th 2010, I saw a cleaning lady that declared to me that she was working. (…)
5. ADMINISTRATION
5.1
Financial administration
(…)
On September 10th 2010, I paid a visit to the Taxpayer. I spoke to a gentleman who identified himself as Mr. K. He indicated to me that he could not entertain my visit because of illness. I proceeded to ask him who was in charge of the apartment complex and he told me that the owner was Q. (….)
Taxpayer did not pay any heed to my numerous requests concerning providing me with the administration. The Taxpayer did not hand over the requested administration during this audit and as requested by me for the last time on January 12th 2012.
(…)
5.2
Wage tax-administration
(…)
No payroll administration was handed over to me during this audit. Taxpayer has never submitted any Wage-tax return forms.
(…)
Based on the fact that during one of my visits namely on September 10th 2010, I spoke to someone who declared to me that they were working. I will estimate at a minimal 3 persons employed at this company during the audited period.
(…)
5.4
Obligation to safe administration.
Based on Article 43, paragraph 6 of the A.L.L. 2001, the mandatory saving of the administration their records and associated data carriers for 10 years. The investigation determined that the following parts of the records are not kept:

No bank statements were delivered to me during this period audited;

No rental Contracts were provided to me during this audit;

No records of revenue accountability, no proof of earnings for example Cash administration;

No receipts of expenses;

No information concerning the legal status of this company for example Deed of incorporation, Letter of wishes etc.
(…)
5.5
Opinion of the administration
Based on the foregoing, I conclude that the duty and obligation to retain records pursuant to Article 43, paragraph 2 ALL 2001, had not been fulfilled. In this context, I referred taxpayer to Article 30; paragraph 6 A.L.L. 2001, the so-called reversal of proof. Based on the foregoing, I conclude that the administration in the period audited such serious deficiencies that must be rejected.
(…)
6. Contact-persons
The contact person of this company is Mr. H representing V. (…)
Eventually on July 5th 2011, Mr. H and Mr. T appeared at my office. During this meeting we discussed several issues and made agreements concerning Taxpayer. Among other tings agreed upon, Mr. T would provide me with the complete administration of taxpayer (…). As per the date of this report I have not receive any administration (…). During a meeting with the advisor Mr. T on the January 12th 2012 he indicated that there was not much administration. I requested this administration and he indicated to me that this company was not operating any business activities in the sense to be able to be considered as a business (normal vermogensbeheer).
7. BALANCE-SHEET
The balance-sheets and profit & Loss statements pertaining to the years 2008 and 2009 were not presented to me during this audit.
(…)
11. WAGE TAX AND PREMIUMS
(…)
11.2.
Wage-tax Accountability
During my visit to the complex I spoke to a Lady cleaning the common area of the property and she declared to be a worker at this company. This company consists of 16 apartments and it is not unreasonable to have person(s) employed to clean the premises.
Based on the fact Taxpayer has indicated in the profit and loss statement of 2010 to have miscellaneous expenses of US$ 8.570 and did not provide any explanation or did not hand over any proof of these expenses during this audit. I will consider these expenses as salaries paid to employees. I will pursue and levy assessments according to article 16 paragraph 1 of the National General Ordinance on Taxes 2001 (…).
Miscellaneous Expenses 2008 2009 2010
Misc. Expenses according to P&L in $ 4.285 8.570 8.570
Converted to Salaries in Nafl 7.627 15.254 15.254
Salaries declared on returns0 0 0
Difference 7.627 15.254 15.254
The wages mentioned above were paid to persons unknown to me. I will therefore apply the unanimous tariff (53,75%) to calculate the wage tax over the 3 employees. Wage-tax and premiums were not paid over abovementioned salaries.
11.3
Calculation
11.3.1.
Calculations per worker
For the calculations of the Wage-tax and premiums AOV/AWW and premiums AVBZ, I have made use of the amount mentioned in the annual statement 2010, Miscellaneous expense US$ 8.570 as net salaries against the tariff of 53,75%.
(…)
Years 2008 2009 2010 2011
percentage 53,75% 53,75% 53,75% 53,75%
Net Salaries 7.627 15.254 15.254 7.627
2008/2011 (6 months) 2008(6) 2009 2010 2011(6)
53,75% 53,75% 53,75% 53,75%
Gross 18.271 36.542 36.542 18.271
-/- premium AOV/AWW
WN 6,5% 1.188 2.375 2.375 1.188
Basic for wage tax (LB) 17.083 34.167 34.167 17.083
(…)
Correction 6-12/2008 2009 2010 6-12/2011 (…) Wage-tax (LB) 9.182 18.365 18.365 9.182
(…) premium AOV/AWW 2.558 5.116 5.116 2.588
(…) premium AVBZ 365 731 731 365
(…)
INTERN MEMO
Tijdens dit onderzoek heb ik géén medewerking van belastingplichtige gekregen. Ik heb als enig primaire administratie, een verhuurcontract, die door de huurder is verschaft. (…).”
2.5
Naar aanleiding van het controlerapport zijn op 30 november 2012 naheffingsaanslagen loonbelasting (LB), premie AOV/AWW en premie AVBZ opgelegd over de jaren 2008 tot en met (juni) 2011 tot de in het rapport vermelde bedragen. Tegelijkertijd zijn vergrijpboetes opgelegd van 50% (LB) en 25% (AOV/AWW en AVBZ). De aanslagen en boetbeschikkingen zijn op naam gesteld van “G”.
2.6
Tot de stukken van het geding behoort een uittreksel van het “Foundation Register” van de Kamer van Koophandel van Sint Maarten van 5 juli 2011. Hierin is opgenomen dat belanghebbende opereert onder de handelsnaam “F (bedoeld zal zijn “G”, het Gerecht)”

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende meent van niet. Zij stelt zich op het standpunt dat de tenaamstelling van de aanslagen onjuist is en dat daarom de aanslagen niet in stand kunnen blijven. De adviseur van belanghebbende heeft in zijn brief van 15 oktober 2011 al duidelijk aangegeven wat de juiste tenaamstelling moet zijn en daar had de belastingdienst rekening mee moeten houden. Dat de Inspecteur een CRIB-nummer heeft gebruikt doet daar volgens belanghebbende niet aan af nu daarmee in de praktijk fouten gemaakt worden.
Belanghebbende is voorts van mening dat aan haar geen aanslagen kunnen worden opgelegd omdat zij geen rechtspersoon is en aanslagen alleen opgelegd kunnen worden aan rechtspersonen.
Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij geen LB en premies AOV/AWW en AVBZ verschuldigd is omdat zij geen medewerkers in dienst had. Belanghebbende maakt immers gebruik van een managementbureau dat verantwoordelijk is voor het dagelijks onderhoud van de appartementen.
Als formele punten voert belanghebbende nog aan dat sprake is van een nietige uitspraak op bezwaar, omdat de Inspecteur in één geschrift uitspraak heeft gedaan op alle (negen) bezwaarschriften en voorts dat de uitspraken niet of onvoldoende gemotiveerd zijn.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onjuiste tenaamstelling van de naheffingsaanslagen niet leidt tot nietigheid omdat belanghebbende daarvan geen enkel nadeel heeft ondervonden en de aanslagen bovendien voorzien zijn van het juiste, unieke CRIB-nummer.
De Inspecteur is daarnaast van mening dat, gelet op de bevindingen in het controlerapport, belanghebbende niet voldaan heeft aan haar administratieve verplichtingen. Daarvan uitgaande dient de bewijslast te worden omgekeerd. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende niet aan haar bewijslast voldaan en dienen de aanslagen en de boetes te worden gehandhaafd.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Onjuiste tenaamstelling
4.1
Eén van de gegevens die vermeld moeten worden op een aanslagbiljet is de naam van de belastingschuldige. Een onjuiste tenaamstelling kan in de regel niet tot een betalingsverplichting leiden voor de belastingplichtige. Deze regel leidt uitzondering in het geval waarin er bij de belastingplichtige redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat de aanslag voor hem bestemd is en de belastingplichtige de aanslag zo ook heeft begrepen (vergelijk ECLI:NL:HR:2015:473).
4.2
In het onderhavige geval zijn de aanslagbiljetten gesteld op naam van “G” met vermelding van het CRIB-nummer van belanghebbende. De naam “G” wordt door belanghebbende gebruikt als handelsnaam en om het complex van 16 appartementen, waarvan belanghebbende eigenaar is, mee aan te duiden. Gelet op deze benaming en de vermelding van het CRIB-nummer, een uniek identificatienummer, van belanghebbende kon er naar het oordeel van het Gerecht bij belanghebbende geen misverstand over bestaan dat de aanslagen voor haar bestemd waren. Dat er mogelijk wel eens een fout gemaakt wordt met de verstrekking van een CRIB-nummer en dat de Inspecteur tijdens het opleggen van de naheffingsaanslagen op de hoogte was van de juiste naam van belanghebbende doet daaraan niet af. Dat een dergelijk misverstand redelijkerwijze niet kon bestaan blijkt ook uit het controlerapport dat gericht is aan belanghebbende, met vermelding van het CRIB-nummer, en waarin als tweede naam genoemd staat “G” met daarbij de afkorting d.b.a. (“doing business as”). In werkelijkheid heeft er na de bekendmaking van de aanslagen bij belanghebbende ook geen misverstand over bestaan dat de aanslagen voor haar bestemd waren. Immers, zij heeft zelf bezwaar aangetekend tegen de opgelegde aanslagen. Belanghebbende heeft nog verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1903, maar die verwijzing leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Daar betrof het een situatie waarin de aanslag was opgelegd ten name van een onjuiste, bestaande, rechtspersoon. In het geval van belanghebbende zijn de aanslagen niet opgelegd aan een andere bestaande rechtspersoon, maar, onder gebruikmaking van de handelsnaam, aan belanghebbende zelf. Het betoog van belanghebbende faalt.
Formeel
4.3
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de aanslagen over onderhavige jaren moeten vervallen omdat de Inspecteur in één geschrift uitspraak heeft gedaan voor alle jaren, en ook omdat zij de uitspraken op bezwaar niet (voldoende) heeft gemotiveerd. Het Gerecht oordeelt hierover dat geen rechtsregel de Inspecteur verplicht om in het onderhavige geval in afzonderlijke geschriften uitspraak te doen zodat het achterwege laten hiervan niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraken. Ingevolge artikel 30, vijfde lid van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) wordt de uitspraak gemotiveerd indien niet (volledig) aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen. Noch in de ALL, noch in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (Lv BB) worden nadere eisen gesteld aan de motivering van de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht stelt vast dat de uitspraken een motivering hebben. Indien de uitspraken onvoldoende zijn gemotiveerd kan dat niet leiden tot vernietiging van uitspraken.
4.4
Belanghebbende heeft in haar pleitnota aangeboden nader bewijs te leveren door het horen van getuigen en dit verder ter beoordeling van het Gerecht te laten. Het Gerecht zal niet ingaan op het getuigenaanbod omdat het te weinig gespecificeerd is en omdat het naar het oordeel van het Gerecht te laat is gedaan.
Inhoudelijk
4.5
Belanghebbende is blijkens de notariële oprichtingsakte een op 12 maart 2008 opgerichte stichting. Ingevolge artikel 50, lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een notarieel opgerichte stichting een rechtspersoon. Aldus is belanghebbende een rechtspersoon. Blijkens artikel 2, lid 1 letter c ALL is een rechtspersoon een lichaam. In artikel 43, lid 1, letter c ALL is bepaald dat lichamen administratieplichtig zijn. Belanghebbende is aldus administratieplichtig. Dat geldt ook indien, zoals belanghebbende stelt, slechts sprake zou zijn van normaal vermogensbeheer. Het Gerecht overweegt daarbij dat een lichaam, waarbij uitsluitend sprake is van normaal vermogensbeheer, werknemers in dienst kan hebben en in dat geval inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting en premies volksverzekeringen.
4.6
Ingevolge artikel 43, lid 2 ALL dienen administratieplichtigen van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de gegevens op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen en de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. In artikel 43, lid 7 ALL is bepaald dat de administratieplichtige die de gevorderde gegevensdragers of de inhoud daarvan, niet of slechts ten dele ter inzage verstrekt, wordt geacht niet volledig te hebben voldaan aan die verplichting tenzij sprake is van overmacht.
4.7
Uit het controlerapport (zie 2.4) blijkt dat de controleambtenaar een aantal malen gevraagd heeft om inzage in de administratie, maar die nimmer gekregen heeft. Belanghebbende heeft ook niet ontkend dat geen inzage in de administratie is gegeven en evenmin heeft zij aangevoerd dat dit het gevolg was van overmacht. Gelet hierop heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichtingen van artikel 43 ALL. De omstandigheid dat er volgens belanghebbende maar een beperkte administratie was doet hieraan niet af.
4.8
In artikel 30, lid 6 ALL is voor zover hier van belang bepaald dat, indien niet voldaan is aan de verplichtingen van artikel 43 ALL de aanslag wordt gehandhaafd tenzij gebleken is dat, en zo ja in hoeverre, deze onjuist is. Dat betekent dat belanghebbende overtuigend aan moet tonen dat de door de Inspecteur opgelegde naheffingsaanslagen onjuist zijn. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat zij gebruik maakt van een extern managementbureau, waarmee zij een managementovereenkomst heeft gesloten. Het bureau neemt het dagelijks onderhoud van de appartementen voor haar rekening. Volgens belanghebbende heeft zij daarvoor in de jaarstukken in 2008 een bedrag aan “commissions” opgevoerd van $250, in 2009 $375 en in 2010 $12.176,50. Belanghebbende zou zelf geen werkzaamheden verrichten en geen personeel in dienst hebben. Hiermee heeft belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht niet overtuigend aangetoond dat zij geen personeel in dienst heeft gehad. Volgens de tot de stukken van het geding behorende managementovereenkomst zou de manager verantwoordelijk zijn voor het gehele onderhoud van de appartementen en eveneens voor de verhuur, waaronder begrepen het plaatsen van advertenties, onderhandelen, incasseren van huursommen. Het Gerecht acht het ongeloofwaardig dat al deze werkzaamheden in 2008 en 2009 voor de bedragen van $250 en $375 gedaan zouden kunnen worden. Daar komt bij dat in de resultatenrekening over het jaar 2010 (de enige die is overgelegd) het door belanghebbende genoemde bedrag van $12.176,50 niet is terug te vinden. Bovendien heeft de adviseur in een gesprek met de Inspecteur op 19 juli 2016 waarin over de beroepszaak is gesproken met geen enkel woord gerept over een overeenkomst met een managementbureau. Gelet op dit alles hecht het Gerecht geen betekenis aan de ingebrachte managementovereenkomst en belanghebbende heeft hiermee dan ook niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslagen onjuist zijn.
4.9
De hierboven genoemde omkering van de bewijslast ontslaat de Inspecteur evenwel niet van zijn verplichting de door haar opgelegde naheffingsaanslagen niet naar willekeur vast te stellen. Deze dienen te berusten op een redelijke schatting. Bij gebrek aan nadere gegevens heeft de Inspecteur zich bij het bepalen van het netto loon gebaseerd op het bedrag van $8.570 dat in de resultatenrekening 2010 onder post “miscellaneous” is opgenomen en waarvoor verder geen onderbouwing is gegeven. Daarbij is de Inspecteur voor 2008 uitgegaan van een half jaar omdat belanghebbende pas in maart 2008 is opgericht en voor het jaar 2011 voor een half jaar omdat de controle slechts liep tot 30 juni 2011. Het Gerecht acht dit een redelijke benadering. Gelet op het feit dat er 16 appartementen zijn die schoongehouden moeten worden en rekening houdend met de enige beschikbare omzet ($127.765 in 2010) zijn de door de Inspecteur gehanteerde loonbedragen in redelijkheid vastgesteld. Het Gerecht merkt daarbij op dat de Inspecteur terecht het anoniementarief heeft toegepast nu zij immers geen gegevens had over de werknemers. De enkele uitlating van belanghebbende dat zij de loonbelasting en premies zal verhalen, zonder nadere toelichting, acht het Gerecht ongeloofwaardig, zodat terecht brutering is toegepast. Nu verder gesteld noch gebleken is dat de door de Inspecteur toegepaste berekeningen onjuist zijn dienen de naheffingsaanslagen gehandhaafd te worden. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Boetes
4.1
De Inspecteur heeft gesteld dat het aan belanghebbende is te wijten dat te weinig is geheven en heeft om die reden, met toepassing van artikel 21 ALL en artikel 7, lid 2 van de Ministeriële regeling administratieve boeten, vergrijpboetes opgelegd van 50% van de nageheven loonbelasting. Omdat sprake is van aanslagen en boetes van meerdere belastingmiddelen die uiteindelijk op belanghebbende drukken heeft de Inspecteur de vergrijpboetes met betrekking tot de premies op grond van artikel 7, lid 5 van voormelde Ministeriële regeling beperkt tot 25% van de nageheven premies.
Het Gerecht stelt voorop dat boetes niet vastgesteld kunnen worden met toepassing van de omkering van de bewijslast. Zie artikel 30, lid 6 ALL, waarin alleen gesproken wordt over omkering van de bewijslast bij het opleggen van aanslagen. Dat betekent dat de Inspecteur aannemelijk dient te maken dat belanghebbende opzettelijk geen of te weinig belastingen en premies heeft afgedragen.
4.11
Naar het oordeel van het Gerecht is de Inspecteur in die bewijslast geslaagd. Tussen partijen is niet in geschil dat bij belanghebbende schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden worden verricht. Het Gerecht acht het aannemelijk dat op grond van hetgeen is overwogen in 4.8 dat die werkzaamheden niet verricht zijn door een managementbureau maar door personeel van belanghebbende. Belanghebbende moet er zich van bewust zijn geweest dat deze personeelsleden opgenomen hadden moeten worden in de loonadministratie en dat over het aan hen toegekende loon loonbelasting en premies zouden moeten worden ingehouden en afgedragen. Door dat niet te doen heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig zou worden geheven. Dit gegeven rechtvaardigt naar het oordeel van het Gerecht een boete van 50% van de verschuldigde loonbelasting en van 25% van de verschuldigde premies. Het Gerecht acht deze boetes passend en geboden en ziet geen reden om de boetes te verminderen op grond van het feit dat de aanslagen zijn opgelegd met omkering van de bewijslast. Het gelijk is aan de Inspecteur.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht
 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening op het beroep in belastingzaken).