ECLI:NL:OGEAM:2015:27

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
AR 2014/153
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een buitenlands vonnis en de bevoegdheid van de rechter in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap [EISERES] LTD, gevestigd in de Republiek van de Marshall Islands, en de naamloze vennootschap [GEDAAGDE] INC, gevestigd in Nevis. De eiseres, vertegenwoordigd door de advocaten mr. S.J. Fox en mr. V.C. Choennie, vorderde erkenning van een Amerikaans vonnis waarin [GEDAAGDE] was veroordeeld tot betaling van USD 126.261,78. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.F. Gibson jr., verweerde zich tegen de vordering en stelde dat het Gerecht in Sint Maarten niet bevoegd was, omdat er een arbitragebeding was overeengekomen tussen partijen.

De procedure begon met een verzoekschrift van [EISERES] om conservatoir vreemdelingenbeslag te leggen op grond van de Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het Gerecht oordeelde dat het bevoegd was om kennis te nemen van de vordering op basis van artikel 767 Rv, dat bevoegdheid creëert in geval van conservatoir vreemdelingenbeslag. Het Gerecht concludeerde dat de erkenning van het Amerikaanse vonnis onverenigbaar zou zijn met de eerdere beslissing van het Hof, waarin was vastgesteld dat partijen arbitrage waren overeengekomen. Dit leidde tot de afwijzing van de vorderingen van [EISERES].

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de erkenning van buitenlandse uitspraken in beginsel mogelijk is, maar dat dit niet kan leiden tot een tegenstrijdigheid met eerdere uitspraken van de Sint Maartense rechter. De eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil aan verschotten en Nafl 1.800,00 aan salaris voor de gemachtigde werden begroot. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht.

Uitspraak

Vonnis van 24 november 2015
Zaaknummer: AR 2014/153
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap naar vreemd recht
[EISERES] LTD.,
gevestigd in de Republiek van de Marshall Islands,
[eiseres],
gemachtigde: mr. S.J. Fox en mr. V.C. Choennie,
tegen
de naamloze vennootschap naar vreemd recht
[GEDAAGDE] INC.
gevestigd in Nevis,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.
[eiseres] wordt aangeduid als “[EISERES]”. Gedaagde wordt aangeduid als “[GEDAAGDE]”.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties d.d. 12 september 2014,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de conclusie van dupliek met producties,
  • de akte uitlating producties.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 28 juli 2014 heeft dit Gerecht aan [EISERES] toestemming verleend om ten laste van [GEDAAGDE] conservatoir vreemdelingenbeslag te leggen op grond van artikel 765-767 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van dit verlof heeft [EISERES] op 12 augustus 2014 beslag gelegd onder de RBC Bank op Sint Maarten.
2.2.
Aan het beslagrekest is gehecht het vonnis d.d. 14 juli 2014 van “The Circuit Court of the Seventeenth Judicial Circuit in and for Broward County, Florida” in de Verenigde Staten. Hieruit blijkt dat op vordering van [EISERES] [GEDAAGDE] is veroordeeld tot betaling van USD 126.261,78 aan haar. Blijkens de in het geding gebrachte processtukken heeft [GEDAAGDE] aan de rechter bericht dat hij niet bevoegd is omdat er arbitrage is overeengekomen. Uit de handgeschreven
“Order”d.d. 16 september 2013 van de Amerikaanse rechter volgt dat:
“Defendant’s Motion to dismiss on Forum Non Conveniens is Denied.”In het vonnis d.d. 14 juli 2014 is vermeld:
“A default against defendant was entered on May 19, 2014.”
2.3.
Tussen partijen is een eerdere procedure gevoerd bij dit Gerecht. Deze procedure ziet op dezelfde rechtsverhouding als de onderhavige. Die procedure heeft geleid tot een eindvonnis d.d. 10 december 2013 (AR2013/07). Hiertegen is door [EISERES] hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis d.d. 28 augustus 2015, waarin partijen hebben berust, het vonnis d.d. 10 december 2013 bekrachtigd.
2.4.
Blijkens het voormelde vonnis van dit Gerecht d.d. 10 december 2013 heeft [GEDAAGDE] in conventie USD 21.082,69 van [EISERES] gevorderd uit hoofde van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst waarbij [GEDAAGDE] in opdracht en voor rekening van [EISERES] internetdiensten verricht. In reconventie heeft [EISERES] USD 25.300,00 van [GEDAAGDE] gevorderd. Dit bedrag heeft zij op grond van de overeenkomst in depot gestort.
2.5.
In het vonnis heeft het Gerecht onder andere geoordeeld:
“4.4. Ook verweert [GEDAAGDE] zich met de stelling dat Casino [[EISERES], GEA] een civiele procedure aanhangig heeft gemaakt in de een van de staten van de USA. Ook de juistheid van deze stelling kan er niet aan afdoen dat in de ESA [Equipment and Services Agreement, GEA] een arbitragebeding is opgenomen welk beding door [EISERES] is ingeroepen. Als dit beding partijen bindt zal het Gerecht zich onbevoegd behoren te verklaren.
(…)
4.6.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat zowel de conventionele als de reconventionele vordering in een arbitragegeding aanhangig dienen te worden gemaakt. Deze geschillen houden namelijk allemaal verband en hangen samen met de internetdienstverlening van [GEDAAGDE] aan [EISERES] op grond van de order/form/ESA.”
2.6.
Het Hof heeft in zijn vonnis onder andere overwogen;
“3.5. Met het GEA is het Hof van oordeel dat de ESA, waartoe het arbitragebeding behoort, onderdeel uitmaakt van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In het door partijen ondertekende order form, inhoudende de tussen partijen gesloten overeenkomst, is uitdrukkelijk verwezen naar de ESA. De ESA maakt integraal onderdeel uit van de order form. [EISERES] heeft dit order form getekend en middels het plaatsen van een paragraaf uitdrukkelijk erkend dat [EISERES] de ESA heeft gelezen en dat zij zich hieraan gebonden acht. Gelet hierop, gelet op het feit dat uit de e-mail van 22 december 2010, genoemd onder 2.5, blijkt dat het order form en de ESA tegelijkertijd naar de kapitein zijn gemaild en gelet op de omstandigheid dat D. […] heeft verklaard dat de kapitein deze documenten heeft uitgeprint en heeft gelezen, waarna hij het order form namens [EISERES] heeft ondertekend, dient de enkele ontkenning van [EISERES] dat [GEDAAGDE] de ESA aan de kapitein ter hand heeft gesteld als onvoldoende onderbouwd terzijde te worden geschoven. Nu [EISERES] voorts erkent dat de kapitein bevoegd was om namens [EISERES] het order form te ondertekenen, de ESA integraal onderdeel uitmaakt van de orderform en derhalve van de tussen partijen gesloten overeenkomst, volg het Hof [EISERES] niet in het betoog dat het (onderdeel van het) contract voor zover dat ziet op de ESA door een niet vertegenwoordigingsbevoegde is ondertekend.
3.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat partijen een arbitragebeding zijn overeengekomen. Gelet hierop – los van de vraag of partijen dit beding al dan niet jegens elkaar inroepen – mist artikel 767 Rv toepassing. Dit heeft tot gevolg dat dient te worden geconcludeerd dat de rechter in Sint Maarten geen rechtsmacht toekomt, nu hij op grond van de eigen regels niet als bevoegd rechter in deze is aan te wijzen.”

3.Het geschil

3.1. [
EISERES] vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [GEDAAGDE] veroordeelt om aan haar te betalen USD 126.261,78, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2014 tot de dag van algehele betaling, kosten rechtens.
3.2. [
GEDAAGDE] vordert dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [EISERES] zal afwijzen en [EISERES] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Kort en zakelijk weergegeven voert [EISERES] daartoe het volgende aan. Zij heeft de nodige schadeclaims jegens [GEDAAGDE] en zij heeft daartoe een procedure in Florida gevoerd. Dat is in lijn met haar opvatting in de eerdere procedure bij dit Gerecht; te weten dat het Gerecht niet bevoegd was omdat er onvoldoende aanknopingspunten met de rechtssfeer van Sint Maarten bleken. De Amerikaanse rechter heeft kennis genomen van de visie van [GEDAAGDE] en geoordeeld dat het beroep op het arbitragebeding door [GEDAAGDE] niet opgaat. Het internationaal privaatrecht verhindert dat het Gerecht inhoudelijk een oordeel geeft omdat de Amerikaanse rechter zich bevoegd heeft verklaard, tenzij er sprake is van strijd met de openbare orde en/of de wet. Dat is niet het geval. Vandaar dat op basis van het onherroepelijke Amerikaanse vonnis conservatoir vreemdelingenbeslag is gelegd in Sint Maarten omdat hier zich een verhaalsobject bevond. Bovendien heeft [GEDAAGDE] nooit aanstalten gemaakt om daadwerkelijk een arbitrageprocedure aan te vangen en niet mag uit het oog mag worden verloren dat arbiters zich onbevoegd dienen te verklaren omdat de Amerikaanse rechter zich reeds bevoegd heeft verklaard.
3.4.
Kort en zakelijk weergegeven verweert [GEDAAGDE] zich als volgt. [EISERES] had heel eenvoudig in de Sint Maartense procedure een reconventionele vordering kunnen instellen betreffende de nu aan de Amerikaanse rechter voorgelegde schadeclaim. De onderhavige gang van zaken komt neer op misbruik van procesrecht. Deze claim spruit immers voort uit dezelfde rechtsverhouding tussen partijen. Tussen de Verenigde Staten en Sint Maarten bestaan geen verdragen terzake de erkenning en of tenuitvoerlegging van uitspraken van rechtbanken in de Verenigde Staten. Dit betekent dat het “commune internationale erkenningsrecht” van artikel 431 Rv van toepassing is. Het Gerecht dient dus te beoordelen of aan het Amerikaanse vonnis gezag moet worden toegekend. Er is geen internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond aanwijsbaar en het Amerikaanse vonnis is niet tot stand gekomen na een behoorlijke rechtspleging. In het “Affidavit” van mr. Fox is de Amerikaanse rechter op het verkeerde been gezet betreffende bepaalde aspecten van het recht van Sint Maarten. Het is “werkelijk onbegrijpelijk” dat [EISERES] verwacht dat [GEDAAGDE] een vijfde (arbitrage)procedure aanvangt omtrent hetzelfde geschil. [GEDAAGDE] is overigens wel bereid om een arbitrageprocedure aan te vangen maar zij acht het verstandig om de uitkomst van de appelprocedure en de onderhavige procedure af te wachten.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht is bevoegd kennis te nemen van de onderhavige vordering op grond van artikel 767 Rv dat bevoegdheid creëert in geval van conservatoir vreemdelingenbeslag, nu de internationale bevoegdheid van het Gerecht in deze zaak niet wordt geregeld door verdragen. Aan alle vereisten van artikel 767 Rv is voldaan.
4.2.
De strekking van de vordering van [EISERES] in deze zaak is dat [GEDAAGDE] wordt veroordeeld tot hetzelfde als waartoe de Amerikaanse rechter haar bij verstek heeft veroordeeld. Voor de goede orde overweegt het Gerecht dat tussen Sint Maarten en de Verenigde Staten geen verdrag bestaat dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis mogelijk maakt. Dit betekent dat het Gerecht de vordering van [EISERES] dient te beoordelen op grond van artikel 431 lid 2 Rv.
4.3.
Het Gerecht stelt vast dat de procedure in Florida en de eerdere procedures bij dit Gerecht en bij het Hof in appel alsmede de onderhavige procedure alle zien op een en dezelfde rechtsverhouding, te weten voortvloeiende uit voormelde ESA die tussen partijen is overeengekomen.
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2838) vier gronden genoemd waarop een buitenlandse uitspraak op grond van artikel 431 lid 2 Rv door de rechter kan worden erkend. Het Gerecht citeert de overweging van de Hoge Raad betreffende de vierde grond:
“In een geding op de voet van artikel 431 lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland [Sint Maarten, GEA] in beginsel wordt erkend indien (…) 4. de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse [Sint Maartense, GEA] rechter, (…)”.
4.5.
Tussen partijen staat onherroepelijk vast, door het in kracht van gewijsde gegane vonnis van het Hof, dat partijen arbitrage zijn overeengekomen. Dit betekent dat erkenning van het Amerikaanse vonnis door dit Gerecht onverenigbaar zou zijn met deze beslissing. Hieraan doet niet af, zoals [EISERES] aanvoert, dat door [GEDAAGDE] nog geen arbitrageprocedure aanhangig is gemaakt. [EISERES] had dat immers ook zelf kunnen doen en [GEDAAGDE] kan dit ook nog steeds doen. Evenmin is van belang dat arbiters zich mogelijk onbevoegd verklaren vanwege het Amerikaanse vonnis omdat dit niet afdoet aan de beslissing van het Hof dat partijen arbitrage zijn overeengekomen.
4.6.
Dit betekent dat de vorderingen van [EISERES] worden afgewezen.
4.7. [
EISERES] wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [EISERES] in de proceskosten, aan de zijde van [GEDAAGDE] begroot op nihil aan verschotten en op Nafl 1.800,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.