ECLI:NL:OGEAC:2025:267

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
500.00310/24
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Curaçaose politicus betrokken bij cocaïne transport en witwassen

Op 17 november 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een Curaçaose politicus, die beschuldigd werd van het vervoeren van cocaïne en witwassen. De verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het vervoeren van ongeveer 20 kilogram cocaïne van Panama naar Nederland en het voorbereiden van drugstransporten. De zaak omvatte ook het gebruik van Sky-ECC-berichten, waarin de verdachte communiceerde over de logistiek van drugstransporten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van cocaïne en aan voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van verdovende middelen. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen, waarvan werd vastgesteld dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid en voerde aan dat de dagvaarding nietig was, maar het Gerecht verwierp deze argumenten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij het Gerecht de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als politicus in overweging nam.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00310/24

Uitspraak: 17 november 2025
Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren [1973] te [Land],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
28 februari 2025, 11 juni 2025, 20 en 27 augustus 2025 en 27 oktober 2025.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. E. van der Zee en W.J. de Graaf (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mrs. E.F. Sulvaran, A.N. Sulvaran en M.C. Vaders (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
Feit 1
primair
hij in of omstreeks de periode van 29 november 2019 tot en met 16 december 2019 te Curaçao en/of Panama en/of Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd en/of heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend,
- een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 29 november 2019 tot en met 16 december 2019 te Curaçao en/of Panama en/of Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel A/B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten
 het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren en/of
 het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met anderen over het invoeren en/of uitvoeren van verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of transport van cocaïne en/of de betaling van de cocaïne en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander)en en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of het uithalen van de cocaïne en/of;
 een of meerdere personen benaderd en/of aangestuurd, al dan niet via een tussenpersoon, om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betaling(en) verricht voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betaling(en) ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne.
 een koffer met daarin ongeveer 20 kilogram cocaïne in/uit een vliegtuig geplaatst en/of laten plaatsen en/of laten meenemen en/of laten uithalen van
 een kofferlabel verstrekt en/of gegevens over de koffer verstrekt en/of gegevens verstrekt over de persoon die de koffer mee heeft genomen.
Feit 2
primair
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 te Curaçao en/of Panama en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd en/of heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval in zijn bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad en/of heeft aangewend,
 een hoeveelheid van ongeveer 100 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne en/of een hoeveelheid van ongeveer 100 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, althans enige bereiding van hennep, althans een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 te Curaçao en/of Panama en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel A/B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten
 het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren en/of
 het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
en/of
een of artikel 4 eerste lid onderdeel A van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 4 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met anderen over het invoeren en/of uitvoeren van verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of de betaling van de cocaïne en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander)en en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of het uithalen van de cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of;
 een of meerdere personen benaderd, al dan niet via een tussenpersoon, en/of aangestuurd om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betaling(en) verricht voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betaling(en) ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne en/of
 een of meer (rug)tassen en/of dozen met ongeveer 100 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne en/of andere verdovende middelen aan boord van een vliegtuig heeft geplaatst en/of laten plaatsen en/of daartoe aanwijzingen en/of informatie heeft gegeven.
Feit 3
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 24 november 2019 tot en met 25 augustus 2020 te Curaçao en/of Amsterdam en/of Panama en/of Frankrijk en/of België en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel A/B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten
 het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren en/of
 het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
en/of
een of artikel 4 eerste lid onderdeel A van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 4 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
a. in de periode van 24 november 2019 tot en met 29 november 2019:
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met andere(n) over het invoeren en/of uitvoeren van verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander(en) en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of het uithalen van de cocaïne en/of de verdovende middelen.
 een of meerdere personen benaderd, al dan niet via een tussenpersoon, en/of aangestuurd om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betalingen verricht of laten verrichten voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betalingen ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne en/of daarover gecommuniceerd en/of;
 al dan niet middels andere personen zorg gedragen voor het boeken van een vliegticket en/of gesprekken gevoerd met (een) ander(en) m.b.t. het sturen van een of meerdere personen naar het vliegveld en/of koffers en/of
 een of meerdere foto’s verstuurd naar een of meerdere mededader(s) over een vlucht en/of informatie over de aankomstpoort van de vlucht.
en/of
in de periode van 14 december 2019 tot en met 20 december 2019:
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren van verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of de betaling van cocaïne en/of de verdovende middelen en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander(en) en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of het uithalen van de cocaïne en/of de verdovende middelen.
 een of meerdere personen benaderd, al dan niet via een tussenpersoon, en/of aangestuurd om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betalingen verricht en/of laten verrichten voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betalingen ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne en/of daarover gecommuniceerd en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of inlichtingen verstrekt aan (een) ander(en) over data vluchten en/of (het lossen van) ladingen en/of het verzenden van materiaal en/of aankomstdagen van lege Akes.
en/of
in de periode van 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020:
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met mededader(s) over het invoeren en/of uitvoeren van cocaïne en/of verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of transporteren van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of de betaling van cocaïne en/of de verdovende middelen en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander)en en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of het uithalen van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of
 een of meerdere personen benaderd, al dan niet via een tussenpersoon, en/of aangestuurd om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betalingen verricht en/of laten verrichten voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betalingen ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne daarover gecommuniceerd en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of inlichtingen verstrekt aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren van verdovende middelen in een koffer in een vliegtuig en de wijze van uithalen en/of weghalen van de koffer op de plaats van bestemming en/of
en/of
in de periode van 9 januari 2020 tot en met 16 januari 2020:
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met mededader(s) over het invoeren en/of uitvoeren van cocaïne en/of verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of de betaling van verdovende middelen en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander)en en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of het uithalen van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of
 een of meerdere personen benaderd, al dan niet via een tussenpersoon, en/of aangestuurd om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betalingen verricht en/of laten verrichten voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betalingen ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) over het laten bekleden van lege Akes met plastic en/of folie en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of inlichtingen verstrekt aan (een) ander(en) met betrekking tot het versturen van foto’s van lege Akes en/of foto van het nummer van de lege Ake die vermoedelijk op of omstreeks 11 januari 2020 vertrekt en/of foto’s van een of meer dozen.
en/of
in de periode van 24 augustus 2020 tot en met 26 augustus 2020:
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met mededader(s) over het invoeren en/of uitvoeren van cocaïne en/of verdovende middelen en/of de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en/of het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of de betaling van verdovende middelen en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander)en en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over het invoeren en/of uitvoeren en/of (de wijze van) het transport en/of de wijze van verpakking en/of de actuele locatie van de cocaïne en/of het uithalen van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of
 een of meerdere personen benaderd, al dan niet via een tussenpersoon, en/of aangestuurd om de in-of uitvoer van cocaïne en/of andere verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betalingen verricht en/of laten verrichten voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of aan medeverdachten voor het verrichten van diensten met betrekking tot het transport van cocaïne en/of andere verdovende middelen en/of een of meer betalingen ontvangen voor de aanschaf van de cocaïne en/of;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan (een) ander(en) over mogelijke (vlucht) routes / locaties en/of vliegtuigmaatschappijen en/of foto’s en/of video’s van locaties (in vliegtuigen).
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en met 1 augustus 2023 te Curaçao en/of Dominicaanse Republiek en/of Panama en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel A/B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten
 het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren en/of
 het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
en/of
artikel 4 eerste lid onderdeel A van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk in-, uit- of doorvoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 4 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
 telefoon(s) (met daarop SKY-ECC) voorhanden gehad en/of al dan niet met die telefoon(s) contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met anderen over de aankoop en/of verkoop van cocaïne en/of verdovende middelen;
 gecommuniceerd met ander(en) en/of aanwijzingen gegeven aan ander(en) en/of inlichtingen verstrekt en/of gevraagd aan ander(en) over de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of de locatie van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of de prijs van de cocaïne en/of de verdovende middelen en/of opbrengst van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of het vervoeren en/of meenemen van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of foto’s van de cocaïne en/of verdovende middelen verstrekt en/of;
 een of meerdere personen benaderd en/of aangestuurd al dan niet via een tussenpersoon om de aankoop en/of verkoop van de cocaïne en/of verdovende middelen mogelijk te maken en/of;
 een of meer betaling(en) gevraagd en/of ontvangen en/of een of meer bettaling(en) verricht en/of laten verrichten voor de aanschaf van de cocaïne en/of verdovende middelen en/of afspraken daaromtrent gemaakt.
Feit 5
Hij op of omstreeks een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 november 2024, te Curacao en/ of Nederland en/of Panama en/of de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(van) een of meer geldbedragen, althans een of meer voorwerpen, te weten;
een geldbedrag van 1.000.000,— Euro/ NAF/USD, althans een (groot)geldbedrag en/of;
- een geldbedrag van 110.000 Euro/NAF/USD, althans een (groot) geldbedrag en/of;
een geldbedrag van 200.000 Euro/NAF/ USD, althans een groot geldbedrag en/of;
een geldbedrag van 25.900 USD, althans een (groot) geldbedrag, en/ of;
- een geldbedrag van 35.000 Euro, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
- een geldbedrag van 10.000 USD, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
- een geldbedrag van 9.600 Euro, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
althans een (grote) hoeveelheid aan (contant(e)) geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en),
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of begrepen dat dat/die voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair:
Hij op of omstreeks een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 november 2024, te Curacao en/of Nederland en/of Panama en/of de Dominicaanse Republiek tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een of meer geldbedragen, althans een of meer voorwerpen, te weten;
- een geldbedrag van 1.000.000 Euro/ NAF/USD, althans een (groot)geldbedrag en/of;
- een geldbedrag van 110.000 Euro/NAF/USD, althans een (groot) geldbedrag en/of;
- een geldbedrag van 200.000 Euro/NAF/ USD, althans een groot geldbedrag en/of;
- een geldbedrag van 25.900 USD, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
- een geldbedrag van 35.000 Euro, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
- een geldbedrag van 10,000 USD, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
- een geldbedrag van 9.600, Euro, althans een (groot) geldbedrag, en/of;
althans een (grote) hoeveelheid aan (contant(e)) geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en),
Sub a
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat / die voorwerp(en) was/waren, en/ of
heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van feit 5. Door de gebezigde zinsnede “op of omstreeks een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 november 2024” voldoet het tenlastegelegde niet aan de eisen van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Zeker als men in ogenschouw neemt dat in het dossier nog veel meer geldtransacties zijn opgenomen. Aldus de verdediging.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Op grond van artikel 285, eerste lid, Sv behelst de inleidende dagvaarding opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan onder vermelding van de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld. Lid twee voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘een opgave van het feit’ wordt zo worden uitgelegd, dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de inleidende dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij de verdachte bij kennisneming van het onderliggende strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de verdediging overgelegde pleitnotities mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen, net als de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde gedragen. Ten aanzien van de specifiek in de tenlastelegging genoemde bedragen geldt, naar het oordeel van het Gerecht, dat het voor de verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest wat hem wordt verweten. Dat dit anders zou zijn, is het Gerecht niet gebleken. De op deze bedragen betrekking hebbende stukken zijn ter terechtzitting voorgehouden en de verdachte en/of de verdediging heeft daarbij niet aangegeven (onderdelen van) het tenlastegelegde niet te begrijpen. Ook blijkens de pleitnotities van de verdediging heeft de verdachte begrepen waartegen hij zich moest verdedigen en heeft hij zich bij monde van zijn verdediging ook daartegen verdedigd. Nu de tenlastelegging ook overigens voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen wordt het verweer van de raadsman verworpen. [1]
Inleidende opmerkingen
De verdachte heeft zich tijdens de inhoudelijke behandeling laten bijstaan door meerdere raadslieden. Twee van hen hebben namens de verdachte het woord ter verdediging gevoerd. Ieder van hen heeft standpunten vervat in een afzonderlijke pleitnota. De daarin betrokken stellingen sluiten niet altijd naadloos op elkaar aan. Daarbij komt dat de standpunten niet altijd even overzichtelijk zijn gepresenteerd. Het Gerecht heeft nagestreefd de standpunten getrouw weer te geven om daaraan de aandacht te geven die deze verdienen. Indien evenwel in de weergave van de gepresenteerde standpunten, stellingen en weren, onderdelen zijn veronachtzaamd, dan moet voornoemd gebrek aan helderheid daarbij als redengevend worden aangemerkt.
Verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit, omdat sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet, op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging te beantwoorden wijze, is of kan worden gecompenseerd. In ieder geval is geen sprake meer van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Sky ECC-berichten
Het Gerecht herhaalt dat de basis van de Sky-ECC informatie in dit onderzoek is gelegen in een direct rechtshulpverzoek van het openbaar ministerie van Curaçao aan Frankrijk. Frankrijk heeft vervolgens goedkeuring gegeven voor de verstrekking van dataset [SKY-ECC ACCOUNT 1] aan Curaçao. Van enige Curaçaose betrokkenheid bij de juridische procedures en de praktische uitvoering tot verkrijging van het datamateriaal door Frankrijk is in het onderhavige dossier niet gebleken. Evenmin is, anders dan de verdediging stelt, gebleken dat de uitvoering van het onderzoek en het initiatief tot de hack bij Nederland heeft gelegen. Er is hier sprake van een onderzoek dat is uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten. Ten aanzien van dergelijke verzoeken, die verband houden met de wijze waarop het onderzoek aldaar is verlopen, geldt dat beslissingen van buitenlandse autoriteiten die aan in het buitenland verricht onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in een Curaçaose strafzaak moeten worden gerespecteerd. In de internationale rechtsorde (volkenrecht) en dus ook in het internationale rechtshulpverkeer gelden immers de beginselen van soevereiniteit en vertrouwen. Het beginsel van vertrouwen houdt in dat staten die een (op een verdrag gebaseerde) rechtshulprelatie onderhouden vertrouwen hebben in elkaars rechtspleging. Er wordt daarom vanuit gegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Het behoort namelijk niet tot de taak van de strafrechter in Curaçao om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek in het buitenland is uitgevoerd, strookt met de in het desbetreffende land geldende rechtsregels. Uitdrukkelijk staat dus niet ter beoordeling van de strafrechter of in het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de aldaar verrichte onderzoekshandelingen. Dit is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het betreffende onderzoek niet in overeenstemming is met de daarvoor geldende rechtsregels. [2] De beslissing van een Zwitserse rechtbank, waarnaar de verdediging zonder enige nadere aanduiding heeft verwezen, maakt dat vanzelfsprekend niet anders.
Het Gerecht verwerp het verweer dat alleen al omdat het Curaçaose wetboek geen nadere regels kent met betrekking tot de analyse van data, in de onderhavige zaak alle (Sky ECC-) data van het bewijs moet worden uitgesloten. Dit verweer mist wettelijke grondslag.
Het Gerecht overweegt ten slotte nog dat de verdediging, of het dat nu wil geloven of niet, de beschikking heeft gekregen over de volledige [SKY-ECC account 1]-dataset, die het openbaar ministerie uit Frankrijk heeft ontvangen. De verdediging heeft daarin alle zoekslagen kunnen doen die het aangewezen achtte. Van schending van het beginsel van
equality of arms, zoals door de verdediging is gesteld, is in ieder geval geen sprake.
Het geheime Priem-dossier
De verdediging heeft bepleit dat de verdediging, het openbaar ministerie en de rechter in Curaçao niet over een gelijkluidend procesdossier beschikken omdat hier wordt gewerkt met een geheim (Priem)dossier, waartoe het openbaar ministerie en de rechter wel, maar de verdediging geen toegang heeft.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Priem is een digitaal systeem, waarin zaaksrelevante informatie wordt geregistreerd en waarin onderzoeksbevindingen worden opgeslagen. Het Gerecht kan van die registraties en onderzoeksbevindingen pas kennisnemen als het openbaar ministerie het Gerecht toegang tot die gegevens verleent.
Met de verdediging is het Gerecht van oordeel dat de verdediging kennis moet kunnen nemen van alle onderzoeksbevindingen waartoe het Gerecht toegang heeft gekregen. Het voorgaande brengt evenwel niet mee dat de wijze waarop de verdediging en het Gerecht van de onderzoeksbevindingen kennis kunnen nemen gelijk moet zijn. Het Gerecht overweegt in dit verband dat is gesteld noch gebleken dat de verdediging in deze zaak de toegang is onthouden tot onderzoeksbevindingen waarvan het Gerecht wel kennis heeft kunnen nemen.
In de onderhavige zaak heeft het openbaar ministerie aangegeven dat de verdediging een volledig afschrift heeft ontvangen van het procesdossier, zoals dat in het digitale systeem is opgeslagen. Hoewel het Gerecht geen enkele reden heeft om te twijfelen aan voornoemde mededeling van het openbaar ministerie, heeft het Gerecht – gelet op de stelling van de verdediging dat controle beter is dan vertrouwen – tijdens de regiezitting op 11 juni 2025 aan de verdediging een overzicht verstrekt van alle processtukken waarover het Gerecht beschikt. De verdediging heeft bij pleidooi aangegeven dat een dergelijk overzicht niets zegt over de daadwerkelijke inhoud van het in het digitale systeem opgeslagen procesdossier. Het Gerecht betreurt het dat de verdediging kennelijk heel weinig vertrouwen heeft in de woorden van het openbaar ministerie en het Gerecht. Wat daarvan ook zij, doordat de verdediging deze stelling pas bij pleidooi heeft betrokken, zijn andere controlemogelijkheden voor de verdediging onbenut gebleven. Immers, hoewel het Gerecht de verdediging niet de door haar gewenste toegang tot het digitale systeem kan geven, had het Gerecht de verdediging bijvoorbeeld wel inzage kunnen verlenen in het digitale systeem. Een dergelijk verzoek is door de verdediging echter niet gedaan. Daar komt nog bij dat het Gerecht ook overigens, bijvoorbeeld tijdens het voorhouden van de stukken, niet is gebleken dat het procesdossier waarover de verdediging beschikt niet overeenkomt met het procesdossier waarover het openbaar ministerie en het Gerecht beschikken. Het enkele feit dat de verdediging geen toegang heeft tot het digitale systeem Priem rechtvaardigt, naar het oordeel van het Gerecht, dus niet de conclusie dat de verdediging niet over hetzelfde procesdossier beschikt als het openbaar ministerie en het Gerecht. Aanknopingspunten waaruit zulks zou blijken, zijn het Gerecht niet gebleken. Bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel, gaat het Gerecht er dan ook vanuit dat alle procespartijen in het onderhavige geval de beschikking hebben over een gelijkluidend procesdossier.
De verdediging heeft opgemerkt dat zij uiterlijk op het moment dat de dagvaarding in eerste aanleg wordt betekend, de mogelijkheid moet krijgen om van
alleswat het opsporingsonderzoek en haar resultaten betreft op de hoogte te raken.
Het Gerecht volgt de verdediging hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
Tijdens het opsporingsonderzoek is de officier van justitie verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken. In de artikelen 50a, 51, 52 en 53 Sv is bepaald tot welk moment aan de verdachte kennisneming van processtukken kan worden onthouden, op welke wijze dit aan de verdachte kenbaar wordt gemaakt en wat de verdachte daartegen kan doen.
Artikel 53 Sv houdt voor de volledigheid in:

De kennisneming van geen enkel processtuk in het oorspronkelijke of in afschrift mag de verdachte worden onthouden, zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten, of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend.”
De resultaten van het opsporingsonderzoek en processtukken zijn, zo blijkt uit de in de artikelen 1 Sv en 4 Sv gegeven definities, niet met elkaar te vereenzelvigen. Uit voornoemd artikel kan, anders dan de verdediging stelt, geen recht worden ontleend om kennis te mogen nemen van
alleswat het opsporingsonderzoek betreft. Wel blijkt hieruit dat de verdediging het recht heeft om kennis te kunnen nemen van de processtukken.
De verdediging heeft nog opgemerkt dat het dossier in deze zaak niet volledig is omdat het Gerecht in navolging van het openbaar ministerie ondanks herhaalde verzoeken stukken aan de verdediging heeft onthouden. De verdediging heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat verstrekking van stukken, die met een druk op de knop kunnen worden verkregen, uitvoerig door de verdediging moeten worden gemotiveerd en dat het voeren van een goede verdediging hierdoor wordt bemoeilijkt.
Het Gerecht reageert hierop als volgt.
Het Gerecht stelt voorop dat, anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt, niet relevant is of de door de verdediging verzochte gegevens eenvoudig kunnen worden verstrekt of niet. Verzoeken tot verstrekking van stukken worden door het Gerecht beoordeeld op de noodzaak daartoe. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij verzoeken deugdelijk onderbouwt, dat het belang wordt onderbouwd in relatie tot enige in de strafzaak te nemen beslissing en dat aan de verzoeken specifieke feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM kan ten aanzien van verzoeken door de verdediging in ieder geval worden gezegd dat het stellen van voorwaarden aan de onderbouwing van een verzoek tot inzage niet in strijd is met artikel 6 lid 3 sub b EVRM [3] en dat een verzoek om alle data van een volledige dataverzameling ter beschikking te stellen of ter inzage aan te bieden kan worden beschouwd als een ‘fishing expedition’ waaraan niet tegemoet hoeft te worden gekomen, wanneer de verdediging geen specifieke aspecten heeft benoemd die opgehelderd zouden kunnen worden door de inzage, bijvoorbeeld indien niet wordt geconcretiseerd welk bewijsmateriaal wordt gezocht en waarom. [4]
Het Gerecht merkt ten overvloede nog op dat de verdediging in het onderhavige geval tijdens de regiezitting verzoeken heeft gedaan, die door het Gerecht zijn afgewezen omdat de verzoeken een deugdelijke onderbouwing ontbeerden. De verdediging heeft nadien geen nieuw verzoek tot verstrekking van stukken gedaan.
In hetgeen de verdediging hiervoor naar voren heeft gebracht, is het Gerecht niet gebleken van een (onherstelbare) inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, reden waarom het Gerecht het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan ook verwerpt.
Het Gerecht overweegt ten overvloede nog het volgende.
De verdediging heeft terloopse opmerkingen gemaakt over het ‘nazenden’ van stukken. Vooropgesteld wordt dat ná aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de rechter verantwoordelijk is voor de (verdere) samenstelling van het dossier. De rechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging van bepaalde stukken aan het dossier gelasten. Een dergelijk verzoek of vordering wordt getoetst aan het relevantiecriterium. Of stukken aan dat criterium voldoen hangt telkens af van hun concrete inhoud en betekenis voor de desbetreffende strafzaak. Het Gerecht merkt op dat het inderdaad voorkomt dat het openbaar ministerie ook na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting nog stukken in het digitale dossier uploadt, en daarvan afschrift verstrekt aan de verdediging, zonder dat expliciet de voeging van die stukken in het dossier wordt gevorderd en zonder dat de rechter expliciet aan de hand van het relevantiecriterium toetst of die stukken in het dossier moeten worden gevoegd of niet. Dit is niet zoals het hoort. Gelet echter op het feit dat ook van die stukken afschrift aan de verdediging wordt verstrekt, en alle procespartijen dus over een gelijkluidend procesdossiers beschikken, kan niet worden gezegd dat hierdoor sprake is van een oneerlijk proces.
Opzettelijk onjuist opgemaakte processen-verbaal
De verdediging heeft bepleit dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ieder voor zich, opzettelijk onjuiste processen-verbaal hebben opgemaakt. De verdachte is op grond van deze processen-verbaal aangehouden en deze processen-verbaal hebben, volgens de verdediging, een belangrijke rol gespeeld bij het voortduren van het voorarrest van de verdachte. Er is zodoende sprake van een onherstelbaar vormverzuim, waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad. In ieder geval is geen sprake van een eerlijk proces, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de door die verbalisanten opgemaakte processen-verbaal.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
[Verbalisant 1] heeft op 30 augustus 2024 een proces-verbaal opgemaakt van een observatie op 21 augustus 2024. Uit de inhoud van dat proces-verbaal blijkt dat de gerelateerde waarnemingen zijn gedaan door met de opsporing belaste ambtenaren, van wie de identiteit bekend is bij [verbalisant 1] en bij de officier van justitie. In het proces-verbaal is – kort gezegd – gerelateerd dat de verdachte en [medeverdachte 1] zich om 18:26 uur bij het tankstation “Kas Chikitu” bevonden en dat [medeverdachte 1] is herkend aan de hand van een door het tactisch onderzoeksteam beschikbaar gestelde foto.
Op 13 september 2024 heeft [verbalisant 2] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Uit zijn proces-verbaal blijkt dat naar aanleiding van voornoemde waarnemingen de beveiligingsbeelden van het tankstation “Cas Chikitu Curoil” zijn uitgekeken. In het proces-verbaal is een beschrijving gegeven van de man die door het observatieteam is herkend als [medeverdachte 1]. Verder zijn
stillsvan de camerabeelden vergeleken met foto’s uit het strafdossier van [medeverdachte 1]. [verbalisant 2] heeft op basis van de observatie, de beveiligingsbeelden en de foto’s uit het strafdossier van [medeverdachte 1] bevestigd dat het hier inderdaad om [medeverdachte 1] ging.
De verdachte is op 5 november 2024 om 10:02 uur aangehouden.
In zijn verhoor van 6 november 2024 heeft hij verklaard de persoon op de foto (het Gerecht begrijpt: de man op de
stillvan de beveiligingsbeelden van het tankstation) niet te kennen.
Op 7 november 2024 is de verdachte voorgeleid voor de rechter-commissaris. Toen heeft hij verklaard dat de recherche hem een foto heeft getoond waarop hij met [medeverdachte 1] in de auto zou zitten en dat dat volgens hem niet kan kloppen omdat hij die dag (het Gerecht begrijpt: 21 augustus 2024) in New York was.
In zijn verhoor op 10 november 2024 heeft hij verklaard dat het proces-verbaal, waarin wordt gezegd dat hij bij een tankstation was, fake is en dat het onmogelijk is dat hij samen met die persoon (het Gerecht begrijpt: [medeverdachte 1]) is gezien.
Op 26 november 2024 is de verdachte op de vordering bevel tot gevangenhouding gehoord. Bij die gelegenheid heeft de verdachte aangegeven dat hij die dag niet met [medeverdachte 1] samen was maar met [betrokkene 1].
Op 27 november 2024 is [betrokkene 1] als getuige gehoord. [Betrokkene 1] heeft toen bevestigd dat hij op 21 augustus 2024 met de verdachte bij het tankstation “Cas Chikitu Curoil” was. Verdere steun voor zijn verklaring kan worden gevonden in de op 4 december 2024 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 2]. Daar komt bij dat het door het openbaar ministerie nadien verrichte onderzoek bij de werkgever van [medeverdachte 1] en het onderzoek in de telefoon van [medeverdachte 1] geen aanwijzingen hebben opgeleverd voor het tegendeel.
Het Gerecht stelt voorop dat het jammer is dat de verdachte pas op 26 november 2024, ruim 20 dagen na zijn aanhouding, heeft aangegeven met wie hij op 21 augustus 2024 was. Dat is verdachtes recht, maar daardoor heeft het tot eind november geduurd voordat de politie op dit punt nader onderzoek kon doen.
Los daarvan overweegt het Gerecht als volgt.
Zelfs als op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de herkenning van [medeverdachte 1] door het observatieteam, en de bevestiging daarvan door [verbalisant 2], onjuist is, dan volgt daaruit nog niet dat dit opzettelijk is gedaan. De verbalisanten hebben in hun processen-verbaal inzichtelijk gemaakt hoe men tot het gerelateerde is gekomen. Gelet op het feit dat de uiterlijke kenmerken van [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] op het eerste gezicht niet sterk lijken af te wijken, acht het Gerecht het niet onbegrijpelijk dat men tot de gerelateerde herkenning is gekomen. Een aanknopingspunt voor de door de verdediging gestelde opzet, vindt het Gerecht hierin in ieder geval niet.
Het Gerecht volgt de verdediging evenmin in haar stelling dat de in voornoemde processen-verbaal van 30 augustus 2024 en 13 september 2024 gerelateerde herkenning van [medeverdachte 1] de directe aanleiding heeft gevormd voor de aanhouding van de verdachte op 5 november 2024. Het Gerecht wijst in dit verband op de tijd die tussen het opmaken van de betreffende processen-verbaal en de aanhouding van de verdachte is verstreken.
Het Gerecht overweegt hieromtrent bovendien als volgt.
Uit het proces-verbaal van identificatie van 21 december 2023 en het proces-verbaal van verdenking van 25 april 2024 kan worden opgemaakt dat sprake was van een langlopend en diepgaand onderzoek naar de gebruiker van [Sky-ECC account 1] en de verdachte. Uit het BOB-dossier (A01 t/m A0328) blijkt voorts dat jegens de verdachte diverse opsporingsmethoden zijn ingezet en dat de eerste aanvragen in dat verband dateren van 1 januari 2024. Het Gerecht constateert voorts dat in processen-verbaal van 12 juli 2024 (A06, A021) al melding wordt gemaakt van een aanhouding van de verdachte op korte termijn, waarbij wordt uitgelegd welk onderzoek in dat verband nog nodig is en waarom.
Het Gerecht merkt op dat de herkenning van [medeverdachte 1] in slechts twee processen-verbaal wordt genoemd, te weten in het proces-verbaal aanvraag huiszoeking ter inbeslagneming van 29 oktober 2024 (B02) en in een proces-verbaal van 3 december 2024 (A0309). Het spreekt voor zich dat het laatstgenoemde proces-verbaal geen rol kan hebben gespeeld bij de aanhouding van de verdachte op 5 november 2024. Met betrekking tot het proces-verbaal van huiszoeking ter inbeslagneming merkt het Gerecht op dat de herkenning in dat proces-verbaal is opgenomen als een van vele onderzoeksbevindingen. Daaruit volgt in ieder geval niet dat de herkenning van [medeverdachte 1] van doorslaggevende betekenis is geweest in het kader van de aanhouding van de verdachte op 5 november 2024, zoals door de verdediging is bepleit. Het verweer mist dan ook feitelijke grondslag.
Dat geldt ook voor de stelling dat voornoemde processen-verbaal van doorslaggevende betekenis waren bij het voortduren van het voorarrest van de verdachte. Het Gerecht heeft in de stukken betreffende de voorlopige hechtenis geen steun gevonden voor deze, niet nader door de verdediging onderbouwde, stelling.
Conclusie
Het Gerecht verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In het verlengde daarvan bestaat evenmin grond voor bewijsuitsluiting van de door deze verbalisanten opgemaakte processen-verbaal.
Bewijsuitsluiting
BMS-gegevens
De verdediging heeft bewijsuitsluiting bepleit van de gegevens uit het Border Management Systeem (hierna: BMS-gegevens), omdat de verdediging deze – na afwijzing van het verzoek tot verstrekking van de originele BSM-gegevens door het Gerecht – niet kan toetsen op betrouwbaarheid. Dit te meer omdat het RST geen screenshots of bijlagen van eventuele aanvragen of de originele ontvangen gegevens aan het dossier heeft toegevoegd en de letterlijke interpretatie van de gegevens het tegengestelde is van wat de politie stelt.
Het Gerecht verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het is juist dat de verdediging op 11 juni 2025 heeft verzocht om verstrekking van de originele BSM-gegevens en dat het Gerecht dit verzoek heeft afgewezen omdat de verdediging in het geheel niet heeft onderbouwd waarom deze gegevens van belang zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.
Het Gerecht stelt voorop dat van de verdediging mag worden verlangd dat zij verzoeken deugdelijk onderbouwt, dat het belang wordt onderbouwd in relatie tot enige in de strafzaak te nemen beslissing en dat aan de verzoeken specifieke feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd. Daar komt bij dat een verzoek om alle gegevens ter beschikking te stellen of ter inzage aan te bieden kan worden beschouwd als een ‘fishing expedition’ waaraan niet tegemoet hoeft te worden gekomen, wanneer de verdediging geen specifieke aspecten heeft benoemd die opgehelderd zouden kunnen worden door de inzage, bijvoorbeeld indien niet wordt geconcretiseerd welk bewijsmateriaal wordt gezocht en waarom.
Het Gerecht overweegt voorts dat het enkele feit dat geen screenshots of bijlagen van eventuele aanvragen of de originele ontvangen gegevens, zoals door de verdediging is bepleit, aan het dossier zijn toegevoegd, nog niet maakt dat moet worden getwijfeld aan de inhoud van een op ambtseed/belofte opgemaakt proces-verbaal. De verdediging heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aan die juistheid moet worden getwijfeld. De stelling dat volgens [onderzoeker] een letterlijke interpretatie van de gegevens tot een andere conclusie dwingt dan de conclusie van de politie, is daarvoor niet voldoende. Zonder nadere motivering, die niet is gegeven, bestaat er, naar het oordeel van het Gerecht, dan ook geen grond voor bewijsuitsluiting van de BMS-gegevens. Het verweer wordt verworpen.
De telefoongegevens
De verdediging heeft er verder op gewezen dat in het dossier ten aanzien van zeventien telefoonnummers is gesteld dat deze vermoedelijk in gebruik waren bij de verdachte. Slechts ten aanzien van acht telefoonnummers is voor die stelling enige onderbouwing gegeven. Nu het Gerecht het verzoek van de verdediging tot verstrekking van de extracties (UFDR-bestanden) van de aan de verdachte toegeschreven telefoons (en simkaarten) heeft afgewezen, is het voor de verdediging niet mogelijk de niet onderbouwde aannames van de politie op betrouwbaarheid te toetsen. Reden waarom de verdediging bewijsuitsluiting van de telefoongegevens bepleit.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
De verdediging heeft ter terechtzitting op 11 juni 2025 verzocht om verstrekking van de extracties (UFDR-bestanden) van zeven specifiek aangeduide telefoons, te weten de zeven onder de verdachte in beslag genomen telefoons:
 Tijdens zijn aanhouding op 5 november 2024:
- een iPhone 14 Pro Max [telefoonnummer 1] [5]
- een iPhone 11 Pro Max [6]
- een Samsung Galaxy Note 20. [7]
 Tijdens de doorzoeking in de woning op [adres]:
- een Samsung SM-J600 Galaxy J6 [8] en
- een iPhone 6S. [9]
 Tijdens controles in zijn cel:
- een Samsung Galaxy A06 op 17 januari 2025 [10]
- en een niet nader gespecificeerde telefoon op 4 maart 2025. [11]
Deze telefoons zijn op 11 april 2025 door tussenkomst van de raadsman
aan de verdachte teruggegeven.
Het Gerecht heeft het verzoek van de verdediging tot verstrekking van de extracties (UFDR-bestanden) van deze zeven specifiek genoemde telefoons afgewezen. Het Gerecht heeft daartoe overwogen dat, nog daargelaten dat de verdachte inmiddels zelf de beschikking heeft over die telefoons en hij zodoende zelf kan nagaan of de berichten afkomstig zijn van het aan de verdachte toegeschreven account en of sprake was van manipulatie, onvolledigheid of interpretatiefouten, de verdediging in het geheel niet heeft onderbouwd waarom deze gegevens van belang zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing.
Het Gerecht herhaalt ook hier dat van de verdediging mag worden verlangd dat zij verzoeken deugdelijk onderbouwt, dat het belang wordt onderbouwd in relatie tot enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing en dat aan de verzoeken specifieke feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd.
Van een dergelijke onderbouwing is het Gerecht niet gebleken.
Zonder nadere motivering, die niet is gegeven, bestaat er, naar het oordeel van het Gerecht, dan ook geen grond voor bewijsuitsluiting van de telefoongegevens van de hiervoor genoemde onder de verdachte in beslag genomen telefoons. Het verweer wordt verworpen.
Anders dan de verdediging bij pleidooi stelt, omvatte het eerdere verzoek van de verdediging niet het verzoek tot verstrekking van de extracties van de overige (het Gerecht begrijpt: de in de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen) telefoonnummers, waarvan de politie lijkt aan te nemen dat ze in gebruik zijn bij de verdachte.
Het Gerecht overweegt in dit verband dat de politie geen nader onderzoek heeft verricht naar die telefoonnummers, zodat niet is komen vast te staan dat deze telefoonnummers inderdaad bij de verdachte in gebruik waren.
Het [SKY-ECC ACCOUNT 1]
De verdachte ontkent de gebruiker te zijn van [SKY-ECC account 1]. De eerste vraag die het Gerecht heeft te beantwoorden is dan ook of dit account aan de verdachte kan worden toegeschreven.
Het Gerecht overweegt dat er uitvoerig onderzoek is gedaan naar de identiteit van de gebruiker van het Sky ECC-account [SKY-ECC account 1] en dat de politie op grond daarvan heeft geconcludeerd dat de verdachte de gebruiker van het account is. Daarbij speelden diverse factoren een rol, waaronder de in de chatgesprekken gesproken talen (Spaans, Papiaments en Nederlands), dat er in chatgesprekken onder andere wordt gesproken over ‘[letter], ‘[land]’ en ‘[bijnaam verdachte]’ en dat er wordt gesproken over (het voeren van campagne voor) de politieke partij [naam]. [12]
Aan de verdediging kan zonder meer worden toegegeven dat alleen op grond van voornoemde factoren niet onomstotelijk kan worden geconcludeerd dat de verdachte de gebruiker was van dit account. In Curaçao spreken immers meer mensen Papiaments, Spaans en Nederlands, de aanduidingen ‘[letter], ‘[land]’ en ‘[bijnaam verdachte]’ passen ongetwijfeld ook bij andere personen én is het mogelijk dat meer mensen het woord ‘[naam politieke partij]’ gebruiken als groet, zoals door de verdediging is bepleit. Dit laat onverlet dat in voornoemde factoren wel aanwijzingen kunnen worden gevonden dat de verdachte de gebruiker was van [SKY-ECC account 1].
In het geval van de verdachte is het hier echter niet bij gebleven.
Op 9 januari 2020 om 20:29:39 uur heeft de gebruiker van [SKY-ECC account 1] een voicenote gestuurd naar de gebruiker van [Sky-ECC account 2] en [verbalisant 7] heeft daarin de stem van de verdachte herkend als de stem van de gebruiker van [SKY-ECC account 1]. [13]
Daarnaast is nog het volgende van belang.
De verdachte had tijdens zijn aanhouding op 5 november 2024 een iPhone 14 Pro Max bij zich. De verdachte heeft verklaard dat deze telefoon van hem was. [14]
Deze telefoon is onderzocht. Daarbij zag de verbalisant in de media van de telefoon veel foto’s waarop de verdachte te zien was en selfies maakte. Het [telefoonnummer 1] en de accountnaam [naam verdachte] bleken aan de WhatsApp applicatie te zijn gekoppeld. De gebruiker van de WhatsApp noemde zichzelf [bijnaam verdachte] of [naam verdachte] en werd ook zo aangesproken. Verder bleek uit de useraccount dat diverse applicaties gebruik maakten van de e-mailadressen
[naam verdachte]@[adres],
[voornaamverdachte][politieke rol]@[adres]en [naamverdachte]@[adres]. [15]
Verder is gebleken dat een aantal van de in de telefoon opgeslagen contactnamen ook voorkomen in [SKY-ECC account 1]. Het gaat dan bijvoorbeeld om de namen “[naam 1]”, “[naam 2]”, “[naam 3]” en “[naam 4]”. [16]
Daarnaast is tijdens een doorzoeking in de woning op [adres] onder meer een Samsung SM-J600 Galaxy J6 in beslag genomen. [17]
De verdachte heeft ontkend dat voornoemde telefoon van hem was. Het Gerecht gaat aan deze ontkenning voorbij en overweegt daartoe als volgt.
Het Gerecht stelt voorop dat de verdachte is aangehouden op het terrein van genoemde woning en dat in beide slaapkamers in die woning documenten zijn aangetroffen op naam van de verdachte, waaronder bankafschriften, bagagelabels, dienstreisbescheiden en post die te maken had met de politieke partij [naam]. [18]
Uit onderzoek aan de telefoon is verder gebleken dat deze telefoon gekoppeld was aan het e-mailadres [naamverdachte en politieke partij]@[adres] Op de telefoon was de applicatie Facebook geïnstalleerd met [Facebook ID]. Dat is het Facebookprofiel van [verdachte]. Ook is er een Instagramaccount geïnstalleerd dat toebehoort aan [verdachte]. Dit account maakte gebruik van username [naam] en e-mailadres [naam]
@[adres].
Op de telefoon was ook de applicatie WhatsApp geïnstalleerd. Hieraan is het [telefoonnummer 2] gekoppeld met de [profielnaam]. Door de gebruiker van [telefoonnummer 2] zijn vele voiceberichten verstuurd. [verbalisant 2] heeft diverse voice-berichten in de periode juni 2019 tot en met augustus 2020 beluisterd en heeft daarin de stem van de verdachte herkend. Ook zijn in de telefoon WhatsApp-berichten aangetroffen waarin de gebruiker zichzelf [bijnaam verdachte], [bijnaam verdachte] of [achternaam verdachte] noemt, dan wel waarin hij door anderen zo wordt genoemd. [19]
Gelet op het voorgaande bestaat er bij het Gerecht dan ook geen enkele twijfel dat de verdachte de gebruiker was van de iPhone 14 Pro Max en de Samsung SM-J600 Galaxy J6 (hierna ook genoemd: Samsung Galaxy J6).
Deze vaststelling is van belang omdat in de data van de Samsung Galaxy J6 een video ‘VID-20200221-WA0044’ is aangetroffen. Bij het afspelen van deze video kwam een chat in beeld van [SKY-ECC account 1]. Uit onderzoek is gebleken dat de berichten in de video overeenkomen met de op 20 en 21 februari 2020 door de gebruiker van [SKY-ECC account 1] naar [Sky-ECC account 2] verstuurde berichten. [20]
De verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het Gerecht dat de verdachte in de periode van juni 2019 tot en met augustus 2020 de gebruiker was van [SKY-ECC account 1]. Dat niet duidelijk is geworden met wie hij die gesprekken heeft gevoerd, of dat de politie ten aanzien van die gesprekken niet de door de verdachte gewenste context heeft gegeven, doet daaraan niet af.

Inhoudelijke overwegingen van het Gerecht

Bewijsminimum
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het onderhavige dossier met name bestaat uit Sky ECC-berichten en dat voor die berichten geldt dat zij afkomstig zijn uit een en dezelfde bron. Bij gebrek aan enig steunbewijs kan men zich dan ook afvragen of het bewijsminimum in deze zaak wordt gehaald.
Het Gerecht overweegt dat elk Sky ECC-bericht op zichzelf kan worden beschouwd als ‘ander geschrift’ als bedoeld in artikel 387 lid 1 onder e Sv. Een dergelijk ‘ander geschrift’ kan alleen voor het bewijs gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Dat kan naar vaste jurisprudentie [21] ook een ‘ander geschrift’ zijn. Indien en voor zover derhalve de inhoud van een (als bewijs gebezigd) SKY ECC-bericht steun vindt in een ander SKY ECC-bericht is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Daarnaast is hier van belang dat de verdachte, althans bij een deel van de verweten gedragingen, zowel berichten heeft verstuurd via SkyECC als via WhatsApp. Verder is er niet slechts één chatgesprek met één ander account beschikbaar, maar gesprekken met verschillende accounts op meerdere data en zijn er afbeeldingen verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen. Ook is er een (groeps)gesprek waarin niet alleen berichten van de verdachte te lezen zijn, maar ook die van andere deelnemers aan het gesprek. Dit alles brengt mee dat er geen sprake is van een dossier bestaande uit slechts één bron of één wettig bewijsmiddel.
Dit neemt niet weg dat het Gerecht, zoals de verdediging ook terecht heeft betoogd, van oordeel is dat behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van WhatsApp- en Sky ECC-berichten voor het bewijs. In de berichten wordt immers soms versluierde taal gebruikt en in ieder geval betreft het berichten die plaatsvinden in een context die voor de gesprekspartners bekend is, maar die soms voor buitenstaanders moeilijker te duiden is. Daar komt in het onderhavige geval als complicerende factor bij dat het Gerecht niet over het volledige berichtenverkeer beschikt, maar alleen kennis heeft kunnen nemen van de door de verdachte verstuurde berichten. Dit betekent dat interpretatie is vereist om iets over de betekenis van de berichten te kunnen zeggen. Het Gerecht is zich daarvan bewust en is om die reden van oordeel dat voorzichtigheid is geboden. Dat brengt mee dat aan berichten slechts dán een belastende duiding kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan daartoe voldoende basis bieden. Het is niet zo dat de berichten, omdat zij gefragmenteerde informatie (kunnen) bevatten en omdat zij moeten worden geïnterpreteerd, geen bewijswaarde kunnen hebben.
Aannames en veronderstellingen in processen-verbaal
De verdediging heeft betoogd dat vele processen-verbaal zijn doorspekt van eigen meningen, veronderstellingen, gissingen en conclusies van de politie, kennelijk bedoeld om de verdachte zwart te maken. Met de verdediging is het Gerecht van oordeel dat diverse processen-verbaal, waaronder de processen-verbaal waarin de WhatsApp- en Sky ECC-berichten zijn opgetekend, zijn aangevuld met vermoedens, aannames en conclusies van de verbalisanten. Een proces-verbaal dient juist vanwege de bijzondere bewijskracht ervan zo zakelijk en neutraal mogelijk te zijn en dus ook vrij van persoonlijke opvattingen van een verbalisant. Aannames en conclusies horen daarin in beginsel dan ook niet thuis. Het is aan de rechter om zijn eigen conclusies te trekken uit de geverbaliseerde verklaringen en of feiten en omstandigheden. Het Gerecht zal die aannames en conclusies dan ook buiten beschouwing laten en enkel acht slaan op de inhoud van de ‘kale’ WhatsApp- en Sky ECC-berichten en de vaststaande feiten.
Onjuiste vertalingen
De verdediging heeft aangegeven dat diverse WhatsApp- en Sky ECC-berichten onjuist zijn vertaald. Hoewel het Gerecht niet bekend is met de vertaalkwaliteiten van de verdediging, zal het Gerecht gemakshalve uitgaan van de door de verdediging gegeven vertalingen. Dit omdat die vertalingen naar het oordeel van het Gerecht niet nopen tot een (geheel) andere interpretatie van de betreffende gesprekken.
De vertalingen zijn voor de volledigheid en voor zover relevant dikgedrukt weergegeven in de bewijsmiddelen onder de vertalingen van de verbalisant.
In-, uit- of doorvoer
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen (onder 1 subsidiair, 2 subsidiair 3 en 4). Volgens de verdediging vergt het concordantiebeginsel dat artikel 11a Opiumlandsverordening wordt uitgelegd overeenkomstig het Nederlandse artikel 10a Opiumwet. In dat artikel moet het opzet van de dader zijn gericht op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Nu het in het onderhavige geval helemaal niet gaat om het binnen of buiten het grondgebied brengen van Curaçao moet de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat het verweer wordt verworpen, stellende dat het concordantiebeginsel niet inhoudt dat bestanddelen moeten worden ingelezen. Bovendien is ook het ‘bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren’ van de verdovende middelen tenlastegelegd. Voor vrijspraak is, volgens het openbaar ministerie, dan ook geen plaats.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Met het openbaar ministerie is het Gerecht van oordeel dat een beroep op het concordantiebeginsel in het onderhavige geval niet opgaat.
Een beroep daarop komt pas in beeld als:
  • het andere land geen uitdrukkelijke wettelijke regeling heeft over het onderwerp;
  • en de bestaande wetgeving daar geen duidelijke afwijking inhoudt.
Die situatie is hier niet aan de orde.
Dit doet echter niet af aan het navolgende.
De verdachte wordt onder 1 primair en 2 primair (onder meer) verweten dat hij al dan niet samen met anderen opzettelijk cocaïne heeft uitgevoerd en/of ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960.
De verdachte wordt onder 1 subsidiair, 2 subsidiair 3 en 4 (onder meer) verweten dat hij zich al dan niet samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van de in-, uit- of doorvoer van verdovende middelen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A van de Opiumlandsverordening.
Artikel 3, eerste lid, onderdeel A van de Opiumlandsverordening houdt, voor zover hier relevant, in dat het verboden is (c) ruwe cocaïne of (e) een bereiding daarvan in, uit of door te voeren.
Het Gerecht stelt vast dat de in-, uit- of doorvoer van verdovende middelen in voornoemd artikel van de Opiumlandsverordening niet, althans niet woordelijk, is gekoppeld aan een (grond)gebied of locatie, terwijl de begrippen ‘in-, uit- of doorvoer’ op zichzelf al een koppeling veronderstellen met een bepaald(e) (grond)gebied/locatie.
Die koppeling is in de Nederlandse strafwet ook expliciet gemaakt. Immers, in artikel 2 onder A van de Opiumwet is opgenomen dat het moet gaan om het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen.
Het Gerecht heeft in dit verband acht geslagen op de memorie van toelichting bij de Landsverordening tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdovende middelen. [22] Daarin is bij artikel 3 vermeld dat dit artikel overeenkomt met artikel 2 van de Nederlandse Opiumwet.
Het Gerecht heeft ook acht geslagen op de in artikel 1, tweede en derde lid, van de Opiumlandsverordening neergelegde verlengde in- en uitvoer. Ook daarin is een koppeling gemaakt met het grondgebied van Curaçao. Daarin is immers telkens bepaald dat het moet gaan om ‘de hier te lande aanwezige, niet in het vrije verkeer gebrachte middelen zelve, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.’
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het Gerecht tot de conclusie dat een redelijke uitleg van artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening met zich brengt dat sprake moet zijn van de -in, uit- of doorvoer van het grondgebied van Curaçao.
Het Gerecht stelt vast dat in geen van de hier aan de orde zijnde tenlastegelegde feiten sprake is van in-, uit of doorvoer
van het grondgebied van Curaçao. Het Gerecht zal de verdachte in zoverre dan ook telkens vrijspreken.

Ten aanzien van feit 1 primair (vervoer van 20 kilo cocaïne)

Uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op 12 december 2019 omstreeks 12:20 uur is aangehouden op Schiphol. Hij is op 10 december 2019 van Curaçao naar Panama gevlogen, waarna hij op 11 december 20019 van Panama naar Nederland vloog. Hij zou vandaaruit doorvliegen naar Alicante in Spanje.
[medeverdachte 1] is aangehouden omdat in een koffer met een bagagelabel dat correspondeerde met zijn bagage informatie ongeveer 20 kilo cocaïne is aangetroffen.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte als gebruiker van [SKY-ECC account 1] in de periode van 29 november 2019 tot en met 16 december 2019 gesprekken heeft gevoerd met de gebruiker van [Sky-ECC account 2]. Uit die gesprekken volgt, naar het oordeel van het Gerecht, zonder meer dat de verdachte zich samen met anderen heeft bezig gehouden met een drugstransport. De gesprekken over het plaatsen van een koffer in een Ake, foto’s die daarvan moeten worden gemaakt, het dupliceren van een bagagelabel, een jongen die in het vliegtuig zit en een koffer die kwijt is, laten geen andere lezing toe. Daarbij is ook van belang dat door de verdediging geen alternatieve lezing van die gesprekken naar voren is gebracht. Dat deze gesprekken in ieder geval mede betrekking hadden op het transport van [medeverdachte 1] leidt het Gerecht af uit de foto’s, met daarop de naam [medeverdachte 1] en zijn PSN nummer (142) die door de verdachte naar [Sky-ECC account 2] zijn gestuurd. Het Gerecht betrekt daarbij de screenshot van een WhatsAppgesprek van een persoon die zich [naam A] noemt, dat op 11 december 2019 om 20:26:11 door de verdachte naar [Sky-ECC account 2] is gestuurd. Hierbij is van belang dat een van de telefoonnummers die door [medeverdachte 1] worden gebruikt, in de Samsung Galaxy J6 van de verdachte is opgeslagen onder de naam [naam 1].
Het Gerecht constateert dat het openbaar ministerie in het requisitoir in het midden heeft gelaten waar de cocaïne vandaan is gekomen (Curaçao of Panama). Naar het oordeel van het Gerecht bevat het dossier geen bewijs dat [medeverdachte 1] op 10 december 2019 met de cocaïne van Curaçao naar Panama is gevlogen. Het Gerecht gaat er dan ook van uit dat de cocaïne in Panama op de vlucht naar Amsterdam is geplaatst.
Gelet op hetgeen het Gerecht hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de wijze waarop artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening moet worden gelezen, gevoegd bij het feit dat niet vaststaat dat de cocaïne is uitgevoerd uit Curaçao, zal het Gerecht de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde uitvoer van cocaïne.
Met betrekking tot het verwijt dat de verdachte de cocaïne heeft ingevoerd als bedoeld in artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening overweegt het Gerecht dat artikel 1 lid 3 de verlengde uitvoer betreft, niet de verlengde invoer. Wat daarvan verder ook zij, bij de verlengde in- of uitvoer moet het gaan om ‘de hier te lande aanwezige, niet in het vrije verkeer gebrachte middelen zelve, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.’ Ook daarvan is naar het oordeel van het Gerecht in dit geval geen sprake, zodat het Gerecht de verdachte ook hiervan zal vrijspreken.
Wel acht het Gerecht bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 20 kilo cocaïne.

Ten aanzien van feit 2 primair (vervoer van 100 kilo cocaïne)

Het Gerecht zal de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde omdat – naar het oordeel van het Gerecht – niet is komen vast te staan dat het hier aan de orde zijnde en, zoals het Gerecht hieronder nader heeft overwogen, door de verdachte voorbereide transport, daadwerkelijk is voltooid.

Ten aanzien van de feiten 2 subsidiair, 3 en 4 (voorbereidingshandelingen)

Voorbereidingshandelingen
Aan de verdachte is – kort gezegd en voor zover gelet op de bewezenverklaringen van feit 1 primair en feit 2 primair nog aan de orde – ten laste gelegd dat hij in 2019/2020 (feit 3 a t/m e) en in 2023 (feit 4) al dan niet samen met anderen, om de in of uitvoer en/of het bereiden/verwerken/vervoeren van verdovende middelen, voor te bereiden of te bevorderen, heeft geprobeerd zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumlandsverordening 1960. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is om met de zelfstandige strafbaarstelling van die gedragingen het mogelijk te maken dat in een vroeg stadium van de organisatie van de internationale handel in harddrugs kan worden ingegrepen.
Voor een bewezenverklaring is vereist dat bij de dader het opzet heeft bestaan om de in- of uitvoer en/of het bereiden/verwerken/vervoeren voor te bereiden of te bevorderen. Ook is vereist dat de verdachte aan die intentie uiting heeft gegeven door één of meer van de voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten die in artikel 11a van de Opiumlandsverordening zijn beschreven, te weten dat hij:
een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
voorwerpen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Voor het bewijs is niet vereist dat reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze handelingen dienen. Ook is niet relevant dat de verwezenlijking van het misdrijf door bepaalde omstandigheden niet heeft plaatsgevonden. Voorbereidingshandelingen zijn zowel strafbaar wanneer de pleger in de voorbereidingsfase is blijven steken als wanneer het voorgenomen misdrijf waarop de voorbereidingshandelingen zich richten, is gerealiseerd of dat een poging daartoe is ondernomen.
De vraag die het Gerecht bij de feiten 2 subsidiair, 3 a t/m e en 4 steeds heeft te beantwoorden is of op grond van de op die feiten betrekking hebbende berichten kan worden geconcludeerd dat de verdachte het opzet had om de in- en/of uitvoer van verdovende middelen voor te bereiden of te bevorderen en of de verdachte aan die intentie uiting heeft gegeven door één of meer voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten, of niet.
Het Gerecht merkt daarbij nog op dat het ervan uit gaat dat het hier telkens om cocaïne ging. Het Gerecht betrekt bij zijn oordeel dat het bij feit 1 om een voltooid cocaïne transport ging en voorts dat de verdachte op 13 juli 2023 een foto van een wit blok stuurt naar [betrokkene 3]. Het dossier bevat ook overigens geen aanwijzingen dat hier sprake was van andersoortige verdovende middelen.

Ten aanzien vanfeit 2 subsidiair(19 en 20 februari 2020)
Op 19 en 20 februari 2020 voert de verdachte, als de gebruiker van [SKY-ECC account 1], gesprekken met [Sky-ECC account 2] en [Sky-ECC account 3]. Uit de inhoud van die berichten leidt het Gerecht af dat de verdachte zich zonder meer heeft bezig gehouden met de voorbereiding van een drugstransport. Zo zegt hij tegen [Sky-ECC account 2] dat er aan [naam 3] moet worden gevraagd of hij dozen kan plaatsen op een vlucht van Qatar Airways, te weten op de vlucht van Panama naar België. Het spul moet in rugzakken worden gestopt en die rugzakken moeten worden geplaatst op de plek waar ook de koffers van die piloten staan. Vertrek op de 21e lijkt een mogelijkheid, maar dat moet nog worden nagevraagd en er wordt gesproken over een stevige rugzak met 25. De verdachte benadrukt dat het een nieuwe, nog niet geteste, route is. Vervolgens heeft de verdachte contact met [Sky-ECC account 3]. De verdachte vraagt [Sky-ECC account 3] of er groenlicht is. Hij zegt dat niet moet worden vergeten dat de verdachte geld aan de wissel moet geven. In ieder geval heeft de verdachte alles gedaan wat hij moest doen. De verdachte zegt dat het de bedoeling is dat [gebruiker van Sky-ECC account 2] en hij samen met 50 gaan en dat [naam 3] ook 50 doet. De verdachte vraagt [Sky-ECC account 3] om zijn jongen snel te laten bevestigen. Daarna heeft de verdachte weer contact met [Sky-ECC account 2]. De verdachte zegt nog een keer dat ‘het’ achterin gaat, in de staart, op de plek waar de koffers van de piloten liggen. Het moet in rugzakken, die in dozen worden geplaatst. De dozen moeten worden gemarkeerd. De dozen moeten in de bulk, bij de reservewielen. De verdachte geeft nog aan dat hij een paar foto’s zal sturen, wat hij ook doet.
Het Gerecht constateert dat het onder meer foto’s betreft van het vrachtruim van een vliegtuig en van de plek waar de reservewielen van een vliegtuig liggen. Ten slotte vraagt de verdachte [Sky-ECC account 2] om een token en om het nummer van de wissel van [naam 3].
Vooropgesteld wordt dat het, door het ontbreken van de reacties van [Sky-ECC account 2] en [Sky-ECC account 3] onmogelijk is om de precieze inhoud van de gesprekken tussen [Sky-ECC account 2], [Sky-ECC account 3] en de verdachte te achterhalen. Dit laat evenwel onverlet dat het Gerecht op grond van de door de verdachte verzonden berichten concludeert dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met anderen bezig heeft gehouden met handelingen ter voorbereiding of bevordering van het vervoeren van cocaïne. De inhoud van de door de verdachte verzonden berichten, zoals hiervoor kort weergegeven, laten zich gewoonweg niet anders verklaren, terwijl het Gerecht ook overigens niet is gebleken van enig aanknopingspunt dat tot een andere lezing van die berichten noopt. Enige verklaring van verdachte zelf is uitgebleven.

Ten aanzien vanfeit 3 onder a(24 november 2019 t/m 29 november 2019)
Uit de in de periode van 24 tot en met 29 november 2019 door de verdachte, als de gebruiker van [SKY-ECC account 1], naar [Sky-ECC account 2] gestuurde berichten blijkt dat de verdachte het heeft over een ake die niet is aangekomen, een KLM-vlucht die is geboekt vanuit Panama naar Nederland met de vertrekdatum 29 november 2019, een jongen die naar de luchthaven moet worden gestuurd, een lading die is aangekomen, een koffer waar iets mee aan de hand is en een 100% controle in Nederland. Hoewel deze berichten op zichzelf minst genomen opmerkelijk zijn te noemen, blijft door het ontbreken van de reactie van [Sky-ECC account 2] onduidelijk of, en zo ja, in hoeverre deze berichten met elkaar in verband kunnen en moeten worden gebracht. Zo is onduidelijk of de jongen die de verdachte naar de luchthaven moet sturen, degene is die al dan niet met drugs vanuit Panama naar Nederland vliegt, of dat die jongen daar om een andere reden moest zijn, bijvoorbeeld om de lading (mens, drugs of wat anders) die wel goed is aangekomen op te halen. En wat was de rol van de ake, die eerder niet is aangekomen.
Alles afwegende, kan op grond van deze berichten alleen niet met zekerheid worden gezegd dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft bezig gehouden met de voorbereiding van een drugstransport. Het Gerecht zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bij feit 3 onder a tenlastegelegde.

Ten aanzien vanfeit 3 onder b(14 december 2019 t/m 20 december 2019)
De verdachte had, als gebruiker van [SKY-ECC account 1], in de periode van 14 tot en met 16 december 2019 contact met [Sky-ECC account 2]. Daaruit blijkt dat de verdachte op 14 december 2019 om 02:40:54 aangeeft dat hij data heeft voor de ladingen. Zijn opmerkingen dat hij gisteren een datum van de andere groep heeft gekregen en dat hij wacht op materiaal dat in Curaçao moet aankomen, zodat ze de materialen zelf kunnen gaan versturen, geven te denken maar lijken niet te maken te hebben met de data voor de ladingen die hij nu heeft. Die data zijn 18, 19 en 20 december 2019. Diezelfde dag om 02:59:43 zegt de verdachte dat ze tegen hem hebben gezegd om tegen Panama te zeggen om op die data dozen in losse ake’s te doen. De verdachte zegt tegen [Sky-ECC account 2] dat het zijn eigen team (het team van [Sky-ECC account 2] dus) is dat laadt. De verdachte vraagt of zij de dozen zelf in de lege ake’s kunnen zetten op die data. De oude man haalt het er daar dan uit. De verdachte zegt dat [Sky-ECC account 2] die kant moet organiseren, terwijl hij de andere kant organiseert. De verdachte laat morgen weten of ze gaan en met hoeveel ze gaan. Het zijn de laatste datums van dit jaar. Tussendoor wordt over geld gesproken, maar ook dat lijkt op een andere kwestie betrekking te hebben.
Ook hier geldt dat het door het ontbreken van de reactie van [Sky-ECC account 2] onmogelijk is om de precieze inhoud van de gesprekken tussen [Sky-ECC account 2] en de verdachte te achterhalen. Toch concludeert het Gerecht op grond van de door de verdachte verzonden berichten dat hij zich in de tenlastegelegde periode samen met [Sky-ECC account 2] heeft beziggehouden met handelingen ter voorbereiding of bevordering van het vervoer van cocaïne. De inhoud van de door de verdachte verzonden berichten, inhoudende dat de verdachte data heeft ontvangen waarop lege ake’s aankomen, dat er tegen Panama gezegd moet worden om de dozen op die data in de ake’s te doen, dat het team van [Sky-ECC account 2] ‘het’ laadt, terwijl het oude mannetje het eruit haalt, laten zich simpelweg niet anders verklaren, terwijl het Gerecht ook overigens niet is gebleken van enig aanknopingspunt dat tot een andere lezing van die berichten noopt. Ook hier heeft verdachte ervoor gekozen geen (andersluidende) verklaring en of uitleg voor de berichten te geven.

Ten aanzien vanfeit 3 onder c(31 december 2019 t/m 1 januari 2020)
Uit de op 31 december 2019 en 1 januari 2020 door de verdachte, als de gebruiker van [SKY-ECC account 1], naar [Sky-ECC account 2] gestuurde berichten kan worden afgeleid dat de verdachte de opties van zwager aan [Sky-ECC account 2] zal uitleggen, maar dat ze elkaar eerst gaan ontmoeten om het erover te hebben. De verdachte wacht nog op vijf van [Sky-ECC account 2], maar vrijdag zien ze elkaar. Om 21:59:22 uur vraagt de verdachte aan [Sky-ECC account 2] of de route Panama–Frankrijk met een koffer mogelijk is. De verdachte heeft daarvoor, naar het lijkt, een datum in gedachten (2 januari 2020). Het lijkt de bedoeling dat ‘wij’ met 5 gaan en zij ook met 5. In ieder geval moet [Sky-ECC account 2] informeren of dat zou kunnen. Als het niet kan verliezen ze die datum en organiseren ze het beter. Hoewel het ook hier geen enkel betoog behoeft dat de berichten van de verdachte aan [Sky-ECC account 2] te denken geven, is het onduidelijk of het hier nu gaat om een transport dat nog moet worden voorbereid maar waarvoor de verdachte suggesties doet of om een transport dat kennelijk grotendeels buiten de tenlastegelegde periode is voorbereid en waarvoor nu alleen nog groen licht moet worden gegeven.
Gelet op die onduidelijkheden kan naar het oordeel van het Gerecht niet worden geconcludeerd dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode heeft bezig gehouden met de voorbereiding van een drugstransport. Het Gerecht zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bij feit 3 onder c tenlastegelegde.

Ten aanzien vanfeit 3 onder d(9 januari 2020 t/m 16 januari 2020)
De verdachte had, als gebruiker van [SKY-ECC account 1], in de periode van 9 tot en met 16 januari 2020 contact met [Sky-ECC account 2]. Het Gerecht leidt uit de inhoud van die berichten af dat er data zijn voor de verdachte en [Sky-ECC account 2], namelijk vanaf 10 januari 2020 tot en met maandag 13 januari 2020. Op die dagen kunnen de verdachte en [Sky-ECC account 2] iets ‘plaatsen’ op de vlucht van Panama naar Nederland. Er moet alleen nog een aanbetaling worden gedaan of borg worden betaald. De verdachte vraagt [Sky-ECC account 2] dan ook om het geld klaar te zetten, zodat ze het vandaag kunnen geven. Daarnaast stuurt de verdachte berichten over de route (Panama-Madrid). De verdachte vraagt zich af of [Sky-ECC account 2] in die vlucht koffers kan stoppen. Het gaat hier, zo leidt het Gerecht af uit mededelingen van de verdachte, om een apart traject met andere mensen (uithaal met bewaking in Madrid). Op 11 januari 2020 deelt de verdachte mede dat het erg belangrijk is dat de vriend van [Sky-ECC account 2] een foto van de doos naar de verdachte stuurt. De verdachte geeft aan dat als er vandaag een lege ake is, zij een foto of het nummer van die ake moeten sturen. Op 12 januari 2020 zegt de verdachte dat tegen hem is gezegd dat de ake moet worden bekleed met plastic folie. Dat moet tegen de vriend van [Sky-ECC account 2] worden gezegd omdat de lege ake’s er zo aankomen. De ake’s worden bekleed, zoals ‘wij’ de koffers bekleden, zegt de verdachte. De verdachte vraagt [Sky-ECC account 2] of zijn mensen morgen wel of niet kunnen. Ook op 13 januari 2020 zegt de verdachte tegen [Sky-ECC account 2] dat ze vragen of ‘we’ vandaag gaan of niet. De berichten vanaf 11 januari 2020 lijken gelet op het feit dat er over ake’s wordt gesproken, betrekking te hebben op de eerdere berichten over de ladingen die tussen 9 en 13 januari 2020 kunnen worden geplaatst.
Ook hier geldt dat het door het ontbreken van de reactie van [Sky-ECC account 2] onmogelijk is om de (precieze) inhoud van de gesprekken tussen [Sky-ECC account 2] en de verdachte te achterhalen. Naar het oordeel van het Gerecht laat dit ook in dit geval echter onverlet dat uit de inhoud van de door de verdachte verzonden berichten zonder meer blijkt dat hij zich in de tenlastegelegde periode samen met [Sky-ECC account 2] heeft beziggehouden met handelingen ter voorbereiding of bevordering van het vervoeren van cocaïne. De berichten over het bekleden van koffers en ake’s en het plaatsen van dozen op bepaalde vluchten laten zich, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, simpelweg niet anders verklaren, terwijl het Gerecht ook overigens niet is gebleken van enig aanknopingspunt dat tot een andere lezing van die berichten noopt.

Ten aanzien vanfeit 3 onder e(24 t/m 26 augustus 2020)
De verdachte had, als gebruiker van [SKY-ECC account 1], in de periode van 24 tot en met 26 augustus 2020 contact met [Sky-ECC account 2] en met [Sky-ECC account 3]. Op 24 augustus 2020 bericht de verdachte [Sky-ECC account 2] dat hij Frankrijk en Madrid kan organiseren. Hij gaat nu eerst over die van Frankrijk praten en zal [Sky-ECC account 2] daarna alles vertellen. Direct daarna stuurt hij enkele berichten naar [Sky-ECC account 3]: de verdachte heeft hem nodig. Daarna laat hij [Sky-ECC account 2] nog een keer weten dat hij vandaag met die persoon praat en dat hij hem zo alles zal vertellen. Om 14:15 uur zegt verdachte tegen [Sky-ECC account 2] dat hij het weet, ‘we’ gaan met Air France. Omstreeks 14:30 uur heeft de verdachte contact met [Sky-ECC account 3]. Hij vraagt [Sky-ECC account 3] hoe het in Frankrijk is en of ze klaar zijn. Er zijn meerdere opties ([gebruiker van Sky-ECC account 2] is klaar, Liège kan ook). De verdachte vraagt [Sky-ECC account 3] wat hij wil doen. Er wordt besloten om die van [gebruiker van Sky-ECC account 2] te doen. De verdachte heeft [gebruiker van Sky-ECC account 2] alleen nog niet verteld dat ‘wij’ de eerste keer niet invest (het Gerecht begrijpt: investeren). Hoe dan ook [gebruiker van Sky-ECC account 2] is klaar en hij wil werken. De verdachte zegt tegen [Sky-ECC account 3] dat hij [gebruiker van Sky-ECC account 2] om een video zal vragen. Direct daarna heeft de verdachte weer contact met [Sky-ECC account 2]. De verdachte geeft aan dat ze zich gaan concentreren op Liège. Hij vraagt [Sky-ECC account 2] een video te sturen van de plek waar de bagage van de bemanning naar toe gaat, als zijn mensen daarbij kunnen. Daar kunnen ‘we’ een doos neerzetten. Als de mensen van [Sky-ECC account 2] die video gaan maken moeten ze een krant plaatsen met de datum, zodat de persoon van Liège weet dat het actueel is. Op 25 augustus 2020 heeft de verdachte weer contact met [Sky-ECC account 3]. De verdachte zegt dat [gebruiker van Sky-ECC account 2] bulk 5 kan. Hij vraagt [Sky-ECC account 3] aan te geven hoe zij het willen. Er zijn opties genoemd en het mannetje van [Sky-ECC account 3] moet aangeven of hij ‘daar kan’. Daarna heeft de verdachte weer contact met [Sky-ECC account 2]. De verdachte zegt onder andere dat er met iets kleins moet worden gegaan, om van beide kanten te zien hoe het loopt. Ook zegt hij dat het jongetje en de meneer morgen met elkaar gaan zitten. Tegen [Sky-ECC account 3] zegt de verdachte dat hij met hem aan het praten is en dat [Sky-ECC account 3] morgen moet gaan zitten. Er moet bepaald worden wat het minimum is voor een test. In het daaropvolgende contact met [Sky-ECC account 2] hamert de verdachte erop dat het moet gaan om de vlucht die ’s nachts aankomt. Om 19:31 stuurt de verdachte het nummer [Sky-ECC account 2] naar [Sky-ECC account 3]. Direct daarna laat de verdachte [Sky-ECC account 2] weten dat hij zijn ‘sky’ naar de jongen gestuurd heeft. De verdachte vraagt aan [Sky-ECC account 2] of hij hem heeft gesproken, waarna hij diezelfde vraag stelt aan [Sky-ECC account 3].
Hoewel ook hier geldt dat de precieze inhoud van verdachtes gesprekken met [Sky-ECC account 2] en [Sky-ECC account 3] niet duidelijk is geworden, blijkt daaruit toch wel dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met [Sky-ECC account 2] en [Sky-ECC account 3] heeft bezig gehouden met handelingen ter voorbereiding of bevordering van het vervoeren van cocaïne. Verdachtes berichten over mogelijke routes, het testen van die van [gebruiker van Sky-ECC account 2] en een video van de plek waar de bagage van de bemanning ligt laten zich, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet anders verklaren, terwijl het Gerecht ook overigens niet is gebleken van enig aanknopingspunt dat tot een andere lezing van die berichten noopt. En wederom is een (andersluidende) verklaring van verdachte uitgebleven.

Ten aanzien van feit 4 (omstreeks 13 juli 2023)
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte niet of niet de enige gebruiker was van de iPhone 14 Pro Max met [telefoonnummer 1].
Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De iPhone 14 Pro Max is op 5 november 2024 onder de verdachte in beslag genomen en de verdachte heeft verklaard dat deze telefoon van hem was. De verdachte heeft op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting van het Gerecht, verklaard dat deze telefoon ook door een ander of anderen werd gebruikt. Het dossier biedt voor deze (niet nader onderbouwde) stelling van de verdediging overigens geen enkel aanknopingspunt. Het Gerecht gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de gebruiker was van de iPhone 14 Pro Max met [telefoonnummer 1]. Om diezelfde reden verwerpt het Gerecht ook de stelling van de verdediging dat de verdachte niet degene was die op 13 juli 2023 om 09:29:42 uur met deze telefoon een voicebericht stuurt naar [betrokkene 3].
Uit de door de verdachte op 13 juli 2023 met [betrokkene 3] en met [betrokkene 4]gewisselde gesprekken leidt het Gerecht het volgende af.
Ook hier geldt dat aan de verdediging kan worden toegegeven dat de inhoud van de gesprekken lang niet altijd even duidelijk is, al lijken de gesprekspartners zelf geen last van onduidelijkheden te hebben. Ook lijken sommige gesprekken over poker te gaan. Dit laat echter onverlet dat het Gerecht uit die gesprekken ook afleidt dat de verdachte en [betrokkene 3] het op 13 juli 2023 omstreeks 9:10 uur hebben over ‘100 die er boven op komt’. Hij krijgt het voor 5,2 en hij geeft het door voor 5,3. Het gaat, volgens de verdachte, om hele mooie meisjes. [betrokkene 3] vraagt de verdachte om een foto van het meisje. Zes seconden later stuurt de verdachte hem een foto waarop een wit blok te zien met de opdruk 100. Het blok is geseald in roze achtig folie. Er zijn, zo blijkt, problemen. [betrokkene 3] geeft om 9:20 uur aan dat hij hem heeft gebeld, dat hij zegt dat [naam] het heeft verneukt en dat als hij het niet kan, ze het op een andere manier gaan doen. De verdachte hoeft zich geen zorgen te maken. Om 09:29 uur antwoordt de verdachte dat hij moet weten dat in Santiago niemand 5.3, 5.4 betaalt. Later die dag is de verdachte op zoek naar geld. Het bericht van de verdachte om 6:25:19 uur, inhoudende dat de 50.000 die hij naar Curaçao heeft doorgestuurd pas zaterdag kan worden gebracht, waarna hij [betrokkene 3] om geld vraagt, waarbij hij zijn Mercedes Benz als onderpand aanbiedt, spreekt in dat verband boekdelen. [betrokkene 3] wil de verdachte wel helpen, maar hij heeft het zelf niet. Hij gaat kijken wat hij kan doen. Om 6:59:32 uur is [betrokkene 3] onderweg naar het huis van de man en om 7:07:21 uur vraagt hij de verdachte om hem te bellen. De verdachte is op dat moment aan de telefoon met Curaçao, waarna [betrokkene 3] om 17:17 uur aangeeft dat de zaak zal/gaat gedaan worden of de zaken gaan/zullen gedaan worden. Zij spreken af elkaar te ontmoeten, waarna de verdachte twee foto’s doorstuurt van een hoeveelheid contant geld. De verdachte geeft daarbij aan dat hij het zaterdag heeft. [betrokkene 3] geeft nog aan dat ze elkaar ontmoeten om 9:30 uur. De persoon met de 20 duizend dollar wacht daar. Dan regelen ze alles. Dat de verdachte op zoek was naar geld blijk ook uit zijn bericht aan [betrokkene 4]van omstreeks 6:56 uur, inhoudende dat hij snel een gunst van hem nodig heeft, namelijk 20 duizend dollar en dat hij zijn witte auto achterlaat tot hij het geld terugbetaalt. De verdachte zegt om 7:01 uur tegen [betrokkene 4]dat het belangrijk is dat hij mooie vrouwen krijgt. Hij stuurt vervolgens de foto (van het witte blok) die hij eerder aan [betrokkene 3] stuurde en zegt tegen [betrokkene 4]dat hij hiermee bezig is.
Het Gerecht leidt uit voornoemd samenstel van berichten af dat de verdachte zich omstreeks 13 juli 2023 heeft beziggehouden met handelingen ter voorbereiding of bevordering van het vervoer van cocaïne. Het Gerecht passeert aldus de stelling van de verdediging dat er niet over cocaïne werd gesproken maar over poker. Het enkele gegeven dat er ook over poker is gesproken is daarvoor onvoldoende.

Ten aanzien van feit 5

Aan de verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van zeven geldbedragen.
Het Gerecht stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 2:404, eerste lid, onder a en b, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het Gerecht stelt vast dat de verdachte in de tenlastegelegde periode gesprekken heeft gevoerd, waaruit kan worden afgeleid dat hij grote geldbedragen voorhanden heeft gehad en dat hij die geldbedragen in sommige gevallen heeft overgedragen.
De gesprekken houden, voor zover relevant, het volgende in:
1 miljoen euro
De verdachte heeft als gebruiker van [SKY-ECC account 1] op 19 december 2019 deelgenomen aan een chatgesprek met vijf andere SKY ECC-gebruikers, te weten: [Sky-ECC account 2], [SKY-ECC account 4], [Sky-ECC account 5], [SKY-ECC account 6] en [Sky-ECC account 7]. Kort en zakelijk weergegeven gaat het gesprek over een geldbedrag van 1 miljoen euro dat is overgedragen en dat terug moet omdat het werk (nog) niet is verricht. Ook wordt gesproken over een token en een wissel. In het bijzonder zegt [Sky-ECC account 7] tegen [Sky-ECC account 2] ([Sky-ECC account 2] wordt door [Sky-ECC account 5], en hierna voor de leesbaarheid ook door het Gerecht: [gebruiker van Sky-ECC account 2] genoemd) dat de eigenaar zijn geld terug wil en dat er dingen recht moeten worden gezet. [SKY-ECC account 4] geeft aan dat hij één miljoen euro heeft gegeven. [gebruiker van Sky-ECC account 2] bevestigt dat hij dat bedrag in Rotterdam heeft ontvangen. Uit het verdere gesprek kan worden afgeleid dat dit bedrag in euro’s daarna is omgezet naar pesos.
Omstreeks 18:42 uur zegt [SKY-ECC account 6] dat hij zeker weet dat [bijnaam verdachte] het geld aan wissel heeft gegeven. Dat is volgens hem bevestigd. Dat de verdachte het geld voorhanden heeft gehad en een rol had bij de overdracht van het geld kan ook uit zijn eigen mededeling worden afgeleid. Om 21:15 uur zegt hij namelijk: “Luister goed maat, ik ben de persoon geweest die geld aan [gebruiker van Sky-ECC account 2] had gestuurd.”
Uit de berichten van [Sky-ECC account 5] kan worden afgeleid dat er al zo’n zes maanden op het geld wordt gewacht.
110.000 euro
De verdachte voert als gebruiker van de Samsung Galaxy J6 in de periode van 19 t/m 21 februari 2020 gesprekken met de gebruiker van [telefoonnummer 3], opgeslagen als contact [betrokkene 5].
Zakelijk weergegeven gaat het ook hier om geld dat door de verdachte aan [betrokkene 5] is overgedragen. De verdachte geeft immers aan dat hij 100 plus 10 van het percentage aan [betrokkene 5] heeft gegeven. Een paar uur later is aan de verdachte bekend geworden dat er 1000 euro ontbreekt. Het Gerecht leidt hieruit af dat het hier gaat om een bedrag in euro. [betrokkene 5] antwoordt dat 10% is om apart te betalen.
200.000 euro
De verdachte voert als gebruiker van de Samsung Galaxy J6 in de periode van 15 t/m 21 februari 2020 gesprekken met de gebruiker van [telefoonnummer 4], opgeslagen als contact [betrokkene 6].
Zakelijk weergegeven gaat het er in dit gesprek om dat er geld nodig is. [betrokkene 6] wil een token, waarna de verdachte een serienummer verstrekt. [betrokkene 6] vraagt de verdachte hoeveel hij heeft. De verdachte geeft aan dat hij 200 heeft. [betrokkene 6] zegt dat hij het zal tellen, de verdachte geeft aan dat hij het al heeft geteld. Het is, volgens de verdachte, 199.500, hij zal 500 apart geven. De verdachte zegt dat [betrokkene 6] tegen de jongen moet zeggen dat hij de token aan de verdachte moet geven, waarna de verdachte een tweede serienummer verstrekt. De verdachte stuurt vervolgens een foto van een briefje van vijf euro met daarop het laatst door hem verstrekte serienummer. Het Gerecht leidt hieruit af dat het hier gaat om een bedrag in euro. Uit de mededeling van de verdachte dat [betrokkene 6] tegen de jongen moet zeggen dat hij er aankomt en even later dat de jongen weg is, leidt het Gerecht af dat de verdachte het geld voorhanden heeft gehad en dat hij dit heeft overgedragen.
24.900 dollar en 35.000 euro
De verdachte voert als gebruiker van de iPhone 14 Pro Max op 7 juli 2023 een gesprek met de gebruiker van [telefoonnummer 5], opgeslagen onder de naam [betrokkene 7]. Het gesprek gaat over geld, te weten € 35.000 en $ 25.900. De verdachte zegt dat er 2.000 vanaf moet worden gehaald. Hij gaat daarom
€ 35.000 en $ 23.900 in de tas doen. Dat gaan de mensen van [betrokkene 7] ontvangen. Hieruit leidt het Gerecht af dat de verdachte het geld voorhanden heeft. De verdachte verstuurt tijdens dit gesprek een foto van pakketjes euro’s en een foto van pakketjes dollars.
10.000 dollar en 9.600 euro
De verdachte voert als gebruiker van de iPhone 14 Pro Max op 9 juli 2023 weer een gesprek met [betrokkene 7]. Ook dit gesprek gaat over geld. De verdachte stuurt een foto van een pakketje van 50 euro biljetten en verschillende pakketjes met dollarbiljetten. [betrokkene 7] vraagt of de verdachte het heeft. De verdachte geeft daarop aan: [betrokkene 8] 9600€ en [betrokkene 9] tienduizend dollar. Hij zegt dat [betrokkene 7] zijn vriendin langs moet sturen om het op te halen. De verdachte is op dat moment thuis. Het Gerecht leidt hieruit af dat de verdachte het geld op dat moment voorhanden heeft.
Het Gerecht is van oordeel dat de inhoud van voornoemde gesprekken al dan niet in combinatie met de namen waaronder verdachtes contactpersonen zijn opgeslagen of de wijze waarop die gesprekken zijn gevoerd, te weten via Sky ECC, kan worden vastgesteld dat ten aanzien van alle tenlastegelegde geldbedragen sprake is van een zogeheten gerechtvaardigd vermoeden van witwassen in de hiervoor bedoelde zin.
In dat geval is het aan de verdachte om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van die geldbedragen. Een dergelijke verklaring is door de verdachte niet gegeven. Het Gerecht merkt in dit verband nog op dat de raadsman bij pleidooi naar voren heeft gebracht dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen. Het Gerecht overweegt dienaangaande dat dit op zichzelf juist is. Het gevolg van die keuze is echter wel dat de verdachte het witwasvermoeden niet heeft ontzenuwd.
Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de tenlastegelegde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn. Uit al het voorgaande leidt het Gerecht ook af dat de verdachte dit wist.
Gelet op het structurele karakter van het witwassen is het Gerecht van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Bewezenverklaring
Feit 1 primair
hij in de periode van 29 november 2019 tot en met 16 december 2019 te Curaçao en/of Panama en/of Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram cocaïne;
Feit 2 subsidiair
hij in de periode van 19 februari 2020 tot en met 22 februari 2020 te Curaçao en/of Panama en/of België, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
  • zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
  • een voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
 telefoons met daarop SKY-ECC voorhanden gehad en met die telefoons contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt met anderen over de betalingen van werkzaamheden met betrekking tot de handel en het transport van cocaïne en de betaling van de cocaïne, en;
 gecommuniceerd met en aanwijzingen gegeven en inlichtingen
verstrekt aan anderen, en gevraagd over de wijze van het transport en
de wijze van verpakking en het uithalen van de cocaïne, en;
 aanwijzingen heeft gegeven over het plaatsen van (rug)tassen en dozen met 100 kilogram cocaïne, aan boord van een vliegtuig;
Feit 3 onder b
hij in de periode van 14 december 2019 tot en met 20 december 2019 te Curaçao en/of Amsterdam en/of Panama en/of Frankrijk en/of België en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
  • zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
  • een voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
 telefoons met daarop SKY-ECC voorhanden gehad en met die telefoons gecommuniceerd over (de wijze van) het transport en het uithalen van de cocaïne, en;
 gecommuniceerd met en inlichtingen verstrekt aan anderen over het lossen van ladingen en het verzenden van materiaal en aankomstdagen van lege Akes;
Feit 3 onder d
hij in de periode van 9 januari 2019 tot en met 16 januari 2020 te Curaçao en/of Amsterdam en/of Panama en/of Frankrijk en/of België en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
  • zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feiten heeft getracht te verschaffen, en
  • een voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
 telefoons met daarop SKY-ECC voorhanden gehad en met die telefoons contact onderhouden en informatie uitgewisseld met mededaders over de betaling van werkzaamheden met betrekking tot de handel en het transport van cocaïne, en;
 gecommuniceerd met anderen over het transport van de cocaïne en over het laten bekleden van lege Akes met plastic folie en over het versturen van een foto van het nummer van een lege Ake en van een doos.
Feit 3 onder e
hij in de periode van 24 augustus 2020 tot en met 26 augustus 2020 te Curaçao en/of Amsterdam en/of Panama en/of Frankrijk en/of België en/of de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
  • zich en anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
  • een voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders:
 telefoons met daarop SKY-ECC voorhanden gehad en met die telefoons gecommuniceerd met anderen over de wijze van het transport van cocaïne, over mogelijke (vlucht) routes en over video’s van locaties in vliegtuigen.
Feit 4
hij omstreeks 13 juli 2023 te Curaçao en/of Dominicaanse Republiek en/of Panama en/of Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in artikel 3 eerste lid onderdeel B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid voor te bereiden en/of te bevorderen
  • zich en anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feite heeft getracht te verschaffen,
  • een voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat het bestemd was tot het plegen van dat feit,
hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders:
 een telefoon voorhanden gehad en met die telefoon contacten onderhouden en informatie uitgewisseld met anderen over de aankoop van cocaïne;
 gecommuniceerd met anderen over de prijs van de cocaïne en een foto van de cocaïne verstrekt, en;
 personen benaderd om de aankoop van de cocaïne mogelijk te maken, en betaling gevraagd voor de aanschaf van de cocaïne en afspraken daaromtrent gemaakt.
Feit 5
hij te Curacao en/of Nederland en/of de Dominicaanse Republiek geldbedragen, te weten:
in de periode van januari 2019 tot en met 16 februari 2020
- een geldbedrag van 1.000.000 euro en;
- een geldbedrag van 110.000 euro en;
- een geldbedrag van 200.000 euro en;
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen,
en in juli 2023
- een geldbedrag van 25.900 USD en;
- een geldbedrag van 35.000 euro en;
- een geldbedrag van 10.000 USD en;
- een geldbedrag van 9.600 euro voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen wordt als volgt gekwalificeerd:
Ten aanzien van feit 1 primair

medeplegen van

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumlandsverordening 1960 gegeven verbod;

ten aanzien van de feiten 2 subsidiair, 3 (onder b, d en e) en 4

telkens

medeplegen van
een feit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel B van de Opiumlandsverordening 1960 voorbereiden of bevorderen door zich of een ander gelegenheid, middelen, of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 5

gewoontewitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 onder a, b, c, d en e, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. In de eerste plaats is naar voren gebracht dat uit Nederland afkomstige rechters aan lokale verdachten straffen opleggen die disproportioneel en onmenselijk zijn. Ten tweede is betoogd dat de wijze waarop de verdachte de eerste 10 dagen na zijn aanhouding is opgesloten vernederend is geweest. Dat levert schendingen op van de artikelen 3, 5, 6 en 8 van het EVRM en moet tot strafvermindering leiden. Aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht – zoals te doen gebruikelijk – gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het Hof en de Gerechten plegen te worden opgelegd.
Het Gerecht heeft in dit verband acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechtelijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het vervoeren van 10 tot 25 kilogram cocaïne als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden genoemd. Hieruit volgt reeds dat van de straf voor het vervoeren van grote hoeveelheden verdovende middelen een afschrikwekkende werking moet uitgaan. Het Gerecht overweegt dat voor voorbereidingshandelingen geen oriëntatiepunten beschikbaar zijn. Het Gerecht weegt in dit verband bij het bepalen van de straf mee dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat over aanzienlijke hoeveelheden cocaïne wordt gesproken (waaronder 100 kilogram, dozen). Hoewel het mogelijk bij het voorbereiden van transporten is gebleven, neemt dat niet weg dat dit ook ernstige strafbare feiten zijn.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van geldbedragen, terwijl hij wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Deze handelwijze vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Blijkens voornoemde oriëntatiepunten geldt voor het witwassen van omgerekend meer dan 2 miljoen gulden als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het Gerecht heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoer van twintig kilo cocaïne van Panama naar Nederland. Verder heeft de verdachte zich samen met anderen in vijf gevallen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het vervoer van cocaïne.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het hier telkens ging om een zodanige hoeveelheid dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun drugsverslaving.
Het Gerecht ziet de rol die de verdachte ten aanzien van de transporten vervulde als organiserend en coördinerend en daarom als belangrijk.
De verdachte was ten tijde van het plegen van voornoemde feiten partijleider en lijsttrekker van zijn eigen politieke partij [naam] en vanaf 2021 zelfs lid van de Staten van Curaçao. De verdachte vervulde in die hoedanigheid een maatschappelijke voorbeeldfunctie en aan zijn handelen mochten de hoogste eisen worden gesteld. Het Gerecht rekent het de verdachte dan ook zeer aan dat hij zich juist in die hoedanigheid heeft ingelaten met de handel in drugs. Daar komt bij dat de verdachte blijkens een hem betreffende strafkaart eerder, zij het geruime tijd geleden, in Curaçao is veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen onder meer voor overtreding van de Opiumlandsverordening en dat hij ook in Nederland, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie, geen onbeschreven blad is.
De verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, integendeel. Hij heeft niet alleen alle betrokkenheid bij de stafbare feiten ontkend, daarnaast heeft hij de vinger gewezen naar anderen, onder wie de politie en het openbaar ministerie, die hem onterecht zouden hebben opgepakt, en hen beschuldigd van onrechtmatig handelen, gebrek aan integriteit en meineed.
Het Gerecht neemt de verdachte deze, tevens ondermijnende, houding kwalijk, temeer nu juist hij zich bewust moet zijn van zijn invloed op de burgers van Curaçao. Burgers die moesten kunnen vertrouwen op zijn integriteit als statenlid.
De suggestie van de verdediging dat racistische motieven een rol spelen bij de strafoplegging werpt het Gerecht verre van zich. Deze stelling doet geen recht aan de ernst van de bewezenverklaring en leidt af van waar het hier daadwerkelijk om gaat, namelijk een politicus die zich, voor zijn eigen gewin, heeft ingelaten met de handel in drugs.
Het Gerecht overweegt ten aanzien van verdachtes voorarrest tot slot als volgt.
De verdachte is op 5 november 2024 door de politie aangehouden. Aansluitend is de verdachte in verzekering gesteld en vervolgens in voorlopige hechtenis genomen.
De verdachte, een Statenlid van het Land Curaçao, is daarna opgesloten in politiecel nummer 10 te Barber. Dit was blijkens het proces-verbaal van bevindingen in verband met de veiligheid van de verdachte. Bij zijn insluiting is de verdachte erop gewezen dat hij in een surveillance cel met cameratoezicht werd geplaatst. Aan de verdachte is toen ook uitgelegd dat het cameratoezicht zich niet uitstrekte tot het gebruik van de douche en het toilet. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen dat hieromtrent is opgemaakt kan een verdachte in die cel worden geplaatst indien de verdachte een hoogwaardigheidsbekleder is (AMB-062).
De voorlopige hechtenis van de verdachte is herhaaldelijk door een rechter getoetst; op 5 november 2024 door de rechter-commissaris bij de voorgeleiding in verband met de inverzekeringstelling, op 15 november 2024, 20 november 2024 en 23 januari 2025 door de rechter-commissaris bij gelegenheid van de vorderingen van de officier van justitie tot respectievelijk inbewaringstelling, verlenging inbewaringstelling, gevangenhouding en verlenging gevangenhouding van de verdachte. De ten aanzien van de verdachte per 5 november 2024 bevolen beperkende maatregelen zijn op 11 november 2024 opgeheven.
De rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis van de verdachte en de bevolen beperkende maatregelen zijn conform het wettelijk systeem steeds door de rechter getoetst. Dat die controle volgens de verdediging ontoereikend is, doet daar niet aan af. Wat daarvan ook zij, van schending van artikel 3 EVRM, in die zin dat sprake is geweest van een “inhuman treatment”, is niet gebleken. Datzelfde geldt voor de artikelen 5, 6 en 8 EVRM; niet gebleken is dat de daarin opgenomen rechten onterecht of in onredelijke mate zijn beperkt. Dit laat onverlet dat het Gerecht zonder meer wil aannemen dat de verdachte deze omstandigheden als belastend heeft ervaren, zoals door de verdediging is gesteld.
Het Gerecht acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Bij de weging van een en ander is onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe. De op te leggen straf is lager dan de door de officier van justitie gevorderde straf, mede omdat het Gerecht tot een beperktere bewezenverklaring komt dan die waarop de officier van justitie de eis heeft gebaseerd. Voor een verdergaande strafmatiging, zoals door de verdediging bepleit, bestaat geen aanleiding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:123, 1:136 en 2:405 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumlandsverordening 1960.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair en 3 onder a en c ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 onder b, d en e, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
zeven (7) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.R. Bracht, bijgestaan door
mr. J. Mulder, griffier, en op 17 november 2025 uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in het dossier.
2.Hoge Raad d.d. 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192, r.o. 6.2.1.
3.EHRM 6 maart 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0306JUD005957708 (
4.EHRM 4 juni 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:0604JUD003975715 (
5.Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 3] (AMB-040).
6.Proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (AMB-054).
7.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 3] (AMB-072).
8.Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] (AMB-006-02).
9.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] (AMB-073).
10.Proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] (AMB-061).
11.Proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] (AMB-067).
12.Proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] (AMB-001).
13.Proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 7] (AMB-009).
14.Proces-verbaal van verhoor van 10 november 2024 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] en [verbalisant 8] (VDE-001-07).
15.Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 3] (AMB-040).
16.Proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 3] (AMB-055).
17.Proces-verbaal kennisgeving van inbeslagname van 6 november 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 9] (IBN-H01-002).
18.Proces-verbaal van doorzoeking van 5 november 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 6] (DKZ-002).
19.Proces-verbaal van bevindingen van 5 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 2] (AMB-006-01).
20.Proces-verbaal van bevindingen van 28 januari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 5] (AMB 006-02).
21.HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:474.
22.Memorie van Toelichting, nummer 3, Landsverordening tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdovende middelen van de Staten van de Nederlandse Antillen zittingsjaar 1959-1960-40.