ECLI:NL:OGEAC:2024:75

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
CUR202302834
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrek van buitengewone lasten voor studiekosten van studerende kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de hoogte van de aftrek van buitengewone lasten wegens studiekosten van de kinderen van belanghebbende aan de orde. Belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 2021, waarbij een bedrag aan studiekosten in aftrek was toegestaan. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waarna de Inspecteur de aanslag gedeeltelijk heeft verminderd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De zaak draait om de studiekosten van de zoon van belanghebbende, die in Nederland studeerde. Belanghebbende had kosten voor collegegeld en een vliegticket in aftrek gebracht, maar de Inspecteur was van mening dat niet alle kosten op belanghebbende drukten, omdat de zoon een collegegeldkrediet kon aanvragen maar daarvan had afgezien. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de zoon geen gebruik heeft gemaakt van het collegegeldkrediet en dat de door belanghebbende betaalde bedragen voor collegegeld op haar hebben gedrukt.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van buitengewone lasten dan eerder was toegestaan. De aanslag is verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 93.814. De Inspecteur is ook verplicht om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 11 april 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 11 april 2024
BBZ nr. CUR202302834
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 24 maart 2023 een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2021 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 96.523 (de aanslag) en een bedrag aan inkomstenbelasting van NAf 3.209.
1.2
Belanghebbende heeft op 14 maart 2023 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 11 augustus 2023 (gedeeltelijk) gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een bedrag aan belasting van NAf neg NAf 1.566.
1.4
Belanghebbende heeft op 4 september 2023 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 2 november 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 27 november 2023 een reactie op het verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 28 november 2023 een correctie op één van de bijlagen ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft een studerende zoon genaamd [B], geboren op 28 maart 1999.
2.2 [
B] stond in het onderhavige jaar in Nederland ingeschreven voor de studies Economics and Business Economics (hierna: de bacheloropleiding) en Accounting, Auditing and Controle (hierna: de masteropleiding), beide aan de Erasmus University Rotterdam (hierna: Universiteit).
2.3
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB 2021 een bedrag van NAf 4.066 aan studiekosten van haar studerende zoon in aftrek gebracht als buitengewone lasten. Dit bedrag bestaat voor NAf 1.217 uit kosten voor een vliegticket en voor een bedrag aan NAf 2.849 aan kosten voor collegegeld. Uit een bijlage bij het bezwaar volgt dat het zou gaan om een bedrag van driemaal € 434.
2.4
Bij het vaststellen van de aanslag is een bedrag van NAf 1.243 aan studiekosten in aftrek toegestaan. Dit bedrag bestaat uit de kosten voor een vliegticket, uitgaande van een gemiddelde eurokoers over 2021 van 2,1064.
2.5
Tot het procesdossier behoort een e-mail van 4 augustus 2020 van “Studielink” gericht aan de zoon van belanghebbende met een bevestiging van een aan de Universiteit verleende incassomachtiging voor het studiejaar 2020 – 2021. Tot het procesdossier behoren verder e-mails van 20 november 2020, 21 januari 2021 en 22 maart 2021 van de Afdeling Debiteuren van de Universiteit gericht aan de zoon van belanghebbende met als onderwerp “Vooraankondiging incasso collegegeld”. In de e-mails wordt vermeld dat op 25 november 2020, 25 januari 2021, 25 maart 2021 en 25 mei 2021 telkens een bedrag van € 428,60 wordt geïncasseerd voor het collegegeld waarvoor de Universiteit een machtiging heeft ontvangen.
2.6
Tot het procesdossier behoort een brief met bewijs van betaling van het collegegeld van € 2.143 van 8 februari 2021.
2.7
Uit de bankafschriften van MCB Bank en bevestigingen volgen de volgende betalingen van belanghebbende aan haar zoon:
- 30 januari 2021 “schoolgeld januari februari 2021” NAf 979,00;
- 26 maart 2021 “huur en schoolgeld maart april 2021” NAf 1.699;
- 27 mei 2021 “huur en schoolgeld mei en juni 2021” NAf 1.761.
2.8
De Dienst Uitvoering Onderwijs heeft bij brief van 13 oktober 2020, over de periode januari tot en met december 2021 een lening van € 700 per maand en een weekreisrecht in de vorm van een prestatiebeurs aan de zoon van belanghebbende toegekend.
2.9
Belanghebbende ontvangt in het onderhavige jaar geen lening voor collegegeld (zogenoemde collegegeldkrediet).

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is de hoogte van de aftrek van buitengewone lasten wegens uitgaven voor studiekosten van studerende kinderen in geschil.
3.2
Belanghebbende stelt dat ook de overige kosten van NAf 2.849, waarbij het gaat om het door haar – via de rekening van haar zoon – betaalde collegegeld als studiekosten in aftrek komen.
3.3
De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar. Hij is van mening dat de overige in aftrek gebrachte studiekosten niet op belanghebbende drukken, omdat de zoon van belanghebbende een lening voor het collegegeld (collegegeldkrediet) kon aanvragen maar daarvan heeft afgezien. Dat hij hiervan geen gebruik heeft gemaakt, maakt niet dat de kosten voor het collegegeld op belanghebbende drukken. Verder betoogt de Inspecteur dat uit de bankoverschrijvingen (januari tot en met juni 2021) naar de MCB-rekening van de zoon niet blijkt dat belanghebbende het collegegeld betaald heeft. Volgens de Inspecteur had de zoon de vrije beschikking over de ontvangen bedragen.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Ingevolge artikel 16A, lid 1, aanhef en letter e, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna LIB) komen als buitengewone lasten in aanmerking de op de belastingplichtige drukkende uitgaven van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen tot 27 jaar tot ten hoogste NAf 10.000 per kind (hierna: studiekosten).
4.2
Op grond van artikel 16A, lid 3, letter a, LIB worden tot de buitengewone lasten ter zake van (zuivere) studiekosten uitsluitend gerekend i) school- of collegegeld, ii) kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal, niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, lid 2, letter a, LIB (onder meer computers, printers en geluidsapparatuur), alsmede iii) kosten van internationaal vervoer tot een bedrag van ten hoogste één reis per jaar per kind.
4.3
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen dat zij voldoet aan de vereisten voor aftrek van de studiekosten. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.4
De kosten voor het collegegeld en de boeken vormen (zuivere) studiekosten. Deze studiekosten zijn slechts aftrekbaar voor zover ze op belanghebbende drukken. Voor zover een genoten studiebeurs of studiefinanciering betrekking heeft op studiekosten, moeten die kosten geacht worden daaruit te zijn voldaan en drukken ze niet op de ouders van de student, ook al hebben zij die kosten voor hun rekening genomen (zie GEA Curaçao 27 juni 2018, nr. CUR201600246, ECLI:NL:OGEAC:2018:144).
4.5
De Belastingdienst voerde tot voor kort een beleid op grond waarvan een studiebeurs of een studielening die wordt genoten door een in het buitenland studerend kind aan een Mbo-instelling respectievelijk een Hbo-instelling of universiteit, voor 20% respectievelijk 25% geacht wordt betrekking te hebben op de zuivere studiekosten (college- en boekengeld, lesmateriaal). [1]
4.6
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat dit beleid is geïntroduceerd in 2015 en dat dit beleid vanwege de veranderingen in het Nederlandse stelsel van studiefinanciering niet meer actueel is. In het huidige stelsel van studiefinanciering is het bedrag dat een student – al dan niet via lening – kan krijgen opgesplitst in een bedrag voor levensonderhoud en daarnaast kan voor het collegegeld een lening worden aangegaan (collegegeldkrediet).
4.7
Vast staat dat de zoon een bedrag van € 700 aan studiefinanciering krijgt en dat hij - hoewel hij gebruik kon maken van collegegeldkrediet – daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Het Gerecht is het met de Inspecteur eens dat het beleid inhoudende dat 25% van de studiefinanciering geacht wordt betrekking te hebben op de zuivere studiekosten, in dit geval niet geldt. De aan de zoon toegekende studiefinanciering bevat immers niet een component voor collegegeld nu hij daarvoor apart een collegegeldkrediet moet aanvragen.
4.8
Uit de vaststaande feiten volgt dat de zoon van belanghebbende in het onderhavige jaar driemaal een bedrag van € 428,60 aan collegegeld heeft betaald (zie 2.5 en 2.6). Belanghebbende stelt dat deze bedragen op haar hebben gedrukt omdat zij de bedragen voor de betaling van het collegegeld aan haar zoon heeft overgemaakt. Gelet op de door belanghebbende overgelegde bankafschriften (2.7), in samenhang met de incassomachtiging, de (data van) incasso van het collegegeld (2.5) en het feit dat de zoon geen collegegeldkrediet geniet acht het Gerecht aannemelijk dat de door belanghebbende overgemaakte bedragen zijn aangewend voor de betaling van collegegeld. Derhalve hebben de uitgaven voor collegegeld op belanghebbende gedrukt. Dat de zoon een collegegeldkrediet kon krijgen, doch daarvan heeft afgezien maakt dit niet anders.
4.9
Gelet op het voorgaande komt belanghebbende, bovenop de reeds in aftrek toegestane kosten voor een vliegticket van NAf 1.243 en uitgaande van de door de Inspecteur in de aanslagfase toegepaste eurokoers (zie 2.4), in aanmerking voor een bedrag van NAf 2.709 aan aftrek van buitengewone lasten wegens uitgaven voor studiekosten van studerende kinderen. Het belastbaar inkomen dient te worden vastgesteld op NAf 93.814 (NAf 96.523 minus NAf 2.709).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Van door een derde beroepsmatig verleende bijstand is geen sprake.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 93.814;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 11 april 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld GEA van Curaçao 27 juni 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:177.