ECLI:NL:OGEAC:2023:98

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
CUR202103235, CUR202103326 en CUR202103327
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelasting en waardebepaling onroerend goed

In deze zaak heeft belanghebbende, een natuurlijke persoon wonende in Nederland, beroep ingesteld tegen de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) voor de jaren 2014 tot en met 2016, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende had in 2008 een perceel aangekocht en in 2012 een onroerend goed gebouwd, dat in 2017 werd verkocht voor NAf 2.662.660. De Inspecteur had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 vastgesteld op NAf 1.500.000, wat de belanghebbende te hoog vond en concludeerde tot een vermindering naar NAf 850.000, zijnde de totale bouwkosten. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 29 maart 2023 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat de door de Inspecteur vastgestelde waarde van NAf 1.500.000 niet te hoog was, en verklaarde het beroep tegen de aanslag OZB 2014 ongegrond. Tevens werd het beroep tegen de aanslagen OZB 2015 en 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen deze aanslagen geen bezwaar was gemaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige bezwaarprocedures en de rol van verkoopprijzen in de waardebepaling van onroerend goed.

Uitspraak

Uitspraak van 29 maart 2023
BBZ nrs. CUR202103235, CUR202103326 en CUR202103327
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaak [adres] op respectievelijk 21 november 2018 (2014) en 30 november 2020 (2015 en 2016) aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor de jaren 2014 t/m 2016 opgelegd naar belastbare waardes van respectievelijk NAf 1.500.000 (2014) en NAf 1.650.0000 (2015 en 2016).
1.2
Belanghebbende heeft op 18 januari 2019 tegen de aanslag voor het jaar 2014 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 16 augustus 2021 bij uitspraak op bezwaar de aanslag OZB 2014 gehandhaafd.
1.4
De aanslagen OZB 2015 en 2016 zijn op respectievelijk 20 augustus 2021 (2015) en 20 september 2021 (2016) ambtshalve verminderd naar een belastbare waarde van NAf 1.500.000.
1.5
Belanghebbende heeft op respectievelijk 13 oktober 2021 (2014) en 19 oktober 2021 (2015 en 2016) beroepen ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van tweemaal NAf 50.
1.6
Belanghebbende heeft het beroep op 6 december 2021 nader aangevuld.
1.7
De Inspecteur heeft op 22 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 24 november 2022 nadere stukken ingediend.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft het perceel waarop het onroerend goed gebouwd is eind 2008 aangekocht voor NAf 343.532. Daarnaast is belanghebbende een overeenkomst van aanneming aangegaan voor de bouw van het onroerend goed van NAf 504.823. De bouw van het onroerend goed was in het jaar 2012 klaar.
2.2
De onroerende zaak betreft een wooneenheid type 3 met drie slaapkamers. Belanghebbende heeft de onroerende zaak in 2017 verkocht voor een bedrag van NAf 2.662.660.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslagen naar een waarde van NAf 850.000, zijnde de totale bouwkosten van het onroerend goed. De Inspecteur concludeert, gelet op de verkoopprijs van de onroerende zaak, tot handhaving van de aanslagen naar een waarde van NAf 1.500.000.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep 2015 en 2016

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijk beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar, binnen twee maanden na de dagtekening van die uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat tegen de aanslagen OZB 2015 en 2016, opgelegd met dagtekening 30 november 2020, geen bezwaar is ingediend. Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Het Gerecht gaat er dan ook vanuit dat tegen de aanslagen OZB 2015 en 2016 geen bezwaar is gemaakt.
4.4
Nu belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen OZB 2015 en 2016 en de Inspecteur (mitsdien) geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan, is geen beroep mogelijk en dient belanghebbendes beroep tegen deze aanslagen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.5
Het Gerecht ziet ervan af het – als bezwaarschrift aan te merken – beroepschrift aan de Inspecteur door te zenden. Daarbij neemt het Gerecht het hiernavolgende in aanmerking.
4.6
Ingevolge artikel 9, lid 1, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, bezwaar indienen bij de Inspecteur tegen de vastgestelde waarde. Dit betekent dat in het tijdvak 2014-2018 alleen bezwaar tegen de vastgestelde waarde mogelijk is over het jaar 2014. Nu het bezwaar van belanghebbende voor het onderhavige jaren 2015 en 2016 is gericht tegen de vastgestelde waarde, is dit bezwaar niet-ontvankelijk. Dit neemt evenwel niet weg dat als in onderhavige procedure voor het jaar 2014 de vastgestelde waarde wordt verminderd, deze verminderde waarde heeft te gelden voor het gehele tijdvak 2014-2018.
Waarde onroerende zaak
4.7
Op grond van artikel 5, lid 2, LOZB wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.8
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.9
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 1.500.000 heeft de Inspecteur gewezen op de verkoopprijs van de onroerende zaak in 2017 van NAf 2.662.660. De Inspecteur heeft daarbij verklaard dat gelet op de verkoopprijs binnen het tijdvak, de waarde van de onroerende zaak zeker niet te hoog is vastgesteld.
4.1
Het Gerecht overweegt als volgt. In de regel moet ervan worden uitgegaan dat als een onroerende zaak verkocht wordt kort voor of na de waardepeildatum, het verkoopcijfer de waarde van deze onroerende zaak vertegenwoordigt (vgl. HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:AA8610) tenzij de koopsom die waarde niet weergeeft. In het onderhavige geval is niet gesteld dat de verkoopprijs de waarde van de onroerende zaak niet weergeeft.
4.11
De onroerende zaak is drie jaar na de waardepeildatum, verkocht voor NAf 2.662.660. De Inspecteur heeft de waarde niet vastgesteld op de verkoopprijs, maar ruim beneden deze verkoopprijs. De Inspecteur heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
4.12
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de onroerende zaak waarvan het investeringsbedrag NAf 850.000 bedraagt ultimo 2012 is opgeleverd en dat de waarde per waardepeildatum niet kon zijn gestegen tot de door de Inspecteur voorgestane waarde. Hiermee miskent hij dat de onroerende zaak vijf jaar later voor een waarde in het economisch verkeer van NAf 2.662.660 is verkocht, derhalve een verdrievoudiging van het investeringsbedrag. Niet kan worden gezegd dat door de Inspecteur vastgestelde waarde onrealistisch of te hoog is. Ook heeft hij verwezen naar de uitspraak van het Gerecht van 12 november 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:256. Uit voormelde uitspraak volgt echter niet dat de waarde moet worden bepaald op het investeringsbedrag. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan het Gerecht niet tot een ander oordeel leiden.
4.13
Het Gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door de Inspecteur voor de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2014 vastgestelde waarde van NAf 1.500.000 niet te hoog is. Het beroep tegen de aanslag OZB 2014 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de aanslag OZB 2014 ongegrond; en
- verklaart het beroep tegen de aanslagen OZB 2015 en 2016 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 29 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500