ECLI:NL:OGEAC:2020:256

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201904473
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de belastbare waarde van de onroerendezaakbelasting in Curaçao

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) die aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar. De Inspecteur der Belastingen heeft de aanslag uiteindelijk verminderd, maar de belanghebbende betwist de definitieve aanslag die is opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 2.177.000. De belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet een andere heffingsgrondslag kan vaststellen na de voorlopige aanslag, omdat deze vernietigd is. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur wel degelijk een andere belastbare waarde kan vaststellen, mits hij geen weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de waarde van de voorlopige aanslag. De uitspraak van het Gerecht op 12 november 2020 concludeert dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen de reële uitspraak ongegrond is. De proceskosten worden vergoed aan de belanghebbende, maar het griffierecht wordt niet vergoed omdat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 12 november 2020
BBZ nr. CUR201904473
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak te [adres 1] (hierna: de onroerende zaak) met dagtekening 28 december 2018 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor 2014 opgelegd naar een waarde van NAf 2.177.000
1.2
Belanghebbende is op 27 februari 2019 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3
Belanghebbende heeft op 29 november 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2020 de aanslag OZB verminderd tot een aanslag naar een waarde van NAf 1.474.200. De Inspecteur heeft op 23 september 2020 een verweerschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnotitie ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020 te Willemstad. Belanghebbende en zijn gemachtigde [A] zijn verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in het jaar 2008 twee percelen grond gekocht te [BS] aan het Spaanse Water (plaatselijk bekend als [adres 1] van respectievelijk 1.095 vierkante meter en 2.360 vierkante meter. De percelen grond werden gekocht voor in totaal $810.000 (NAf 1.441.800). Eerst in het jaar 2017 is belanghebbende begonnen met de bouw van een woonhuis op voormelde percelen.
2.2
Aan belanghebbende is op 30 september 2014 voor het jaar 2014 een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 1.474.200. De Inspecteur heeft de voorlopige aanslag naar aanleiding van de uitspraak van het Gerecht Curaçao van 10 augustus 2018, ECLI: NL:OGEAC:2018:220 – waarin is beslist dat een rechtsgrond voor het opleggen van een voorlopige aanslag voor de OZB ontbreekt - vernietigd.
2.3
Op 28 december 2018 werd de onderhavige definitieve aanslag OZB opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 2.177.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de definitieve aanslag OZB naar het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
In de beroepsfase is de belastbare waarde (voor het tijdvak 2014 tot en met 2018) door de Inspecteur verminderd tot NAf 1.474.200. De aanslagen voor deze jaren zijn verminderd tot NAf 7.745 voor elk jaar. Van de verminderingen zijn schermprints overgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Beroep niet-tijdig beslissen op bezwaar

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag OZB is op 27 februari 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 27 november 2019, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 27 november 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 29 november 2019, derhalve tijdig beroep ingesteld. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur (op 22 september 2020) uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft de belastbare waarde verminderd naar NAf 1.474.200. Deze waarde is overeenkomstig de waarde die gold in de jaren voorafgaand aan het jaar 2014. Het beroep wordt geacht te zijn gericht tegen deze beslissing (reële uitspraak op bezwaar).
Belastbare waarde
4.6
Belanghebbende stelt – samengevat - dat de heffingsgrondslag van de voorlopige aanslag nog steeds geldt en dat de Inspecteur achteraf niet een andere hefffingsgrondslag kan vaststellen. Door een andere belastbare waarde vast te stellen handelt de Inspecteur in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Deze grief heeft geen belang nu de Inspecteur de belastbare waarde heeft verminderd naar NAf 1.474.200. Het Gerecht zal hierna (4.7 t/m 4.9) deze grieven toch behandelen.
4.7
Het Gerecht stelt voorop dat met de vernietiging van de voorlopige aanslag 2014 ook de belastbare waarde die daaraan ten grondslag ligt, is komen te vervallen. De belastbare waarde is immers niet bij een afzonderlijke beschikking vastgesteld.
4.8
De belastbare waarde van de onroerende zaak dient op basis van artikel 5, lid 1 Landsverordening onroerendezaakbelasting (LOZB) in samenhang met artikel 7, lid 3 van de LOZB te worden bepaald naar de werkelijke toestand van die zaak op de waardepeildatum. Dit kan ook achteraf gebeuren (vgl. GEA Bonaire 3 mei 2018, ECLI:NL:OFGEABES:2018:5).
4.9
De Inspecteur heeft bij aanslag van 28 december 2018 de belastbare waarde voor het jaar 2014 (eerste jaar van het vijfjarig tijdvak) vastgesteld. Anders dan belanghebbende betoogt, is de Inspecteur niet gebonden aan de belastbare waarde van de voorlopige aanslag. Immers, niet is gebleken dat de Inspecteur met betrekking tot die waarde een weloverwogen standpunt heeft ingenomen (vgl. Hoge Raad 17 januari 2003, ECLI: NL:HR:2003:AF2996).
4.1
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift alsmede in de eerste versie van zijn pleitnotitie een belastbare waarde bepleit overeenkomstig het voorafgaande vijfjarig tijdvak van NAf 1.474.200. Op de zitting heeft hij een belastbare waarde bepleit van NAf 1.441.800. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur bij de berekening van de belastbare waarde terecht de aankoopprijs van de percelen van USD 810.000 aangehouden, doch heeft hij een onjuiste wisselkoers gebruikt van NAf 1.82 in plaats van NAf 1.79.
4.11
De door de Inspecteur vastgestelde waarde acht het Gerecht eerder te laag dan te hoog. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat de Inspecteur de belastbare waarde heeft vastgesteld op basis van de aankoopprijs in 2008 van de (kale) percelen grond. Daarbij heeft hij geen rekening gehouden met het nadien op de percelen opgetrokken woonhuis. Het beroep tegen de reële beslissing op bezwaar is derhalve ongegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB: 2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet-tijdig beslissen op bezwaar).
5.4
De beslissing omtrent het griffierecht hangt af van de beslissing over de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar. Alleen indien het beroep daartegen gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht te worden vergoed (HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504; GEA Curaçao 5 september 2018, ECLI: NL:OGEAC:2018:234). In het onderhavige geval is het beroep tegen de door de Inspecteur alsnog gedane uitspraak op het bezwaar echter ongegrond verklaard, zodat vergoeding van griffierecht niet aan de orde is.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de reële uitspraak ongegrond; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 12 november 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500