In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) die aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar. De Inspecteur der Belastingen heeft de aanslag uiteindelijk verminderd, maar de belanghebbende betwist de definitieve aanslag die is opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 2.177.000. De belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet een andere heffingsgrondslag kan vaststellen na de voorlopige aanslag, omdat deze vernietigd is. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur wel degelijk een andere belastbare waarde kan vaststellen, mits hij geen weloverwogen standpunt heeft ingenomen over de waarde van de voorlopige aanslag. De uitspraak van het Gerecht op 12 november 2020 concludeert dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen de reële uitspraak ongegrond is. De proceskosten worden vergoed aan de belanghebbende, maar het griffierecht wordt niet vergoed omdat het beroep ongegrond is verklaard.