ECLI:NL:OGEAC:2023:97

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
CUR202103272 t/m CUR202103275
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak en aanslagen onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op NAf 400.000 per waardepeildatum 1 januari 2014. De belanghebbende concludeerde tot een vermindering van de aanslagen naar een waarde van NAf 300.000, terwijl de Inspecteur handhaving van de aanslagen voorstelde. Het Gerecht oordeelde dat geen van beide partijen erin was geslaagd de door hen voorgestane waarden aannemelijk te maken. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, stelde het Gerecht de waarde in goede justitie vast op NAf 345.000.

Het procesverloop begon met de oplegging van aanslagen onroerendezaakbelasting aan de belanghebbende, gevolgd door bezwaarprocedures en uiteindelijk het indienen van beroep. De belanghebbende had op verschillende momenten bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar het Gerecht oordeelde dat het beroep tegen de aanslagen voor de jaren 2016 tot en met 2018 niet-ontvankelijk was, terwijl het beroep tegen de aanslag voor 2014 gegrond werd verklaard. De Inspecteur werd opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor beide partijen om hun standpunten goed te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

Uitspraak van 31 januari 2023
BBZ nrs. CUR202103272 t/m CUR202103275
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) op respectievelijk 9 november 2018 (2014), 9 juli 2019 (2015), 30 november 2019 (2016), 21 januari 2020 (2017) en 16 november 2018 (2018) aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 t/m 2018 opgelegd naar een waarde van NAf 400.000.
1.2
Belanghebbende heeft op respectievelijk 8 januari 2019 (2014 en 2018), 5 augustus 2019 (2015), 27 januari 2020 (2016) en 17 maart 2020 (2017) tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 16 augustus 2021 (2015) en 27 augustus 2021 (2016 t/m 2018) bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 26 oktober 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 22 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2022 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. Belanghebbende heeft ter zitting een rapport van 14 oktober 2021 van Taxatiebureau [Q] N.V. met een marktwaarde-indicatie overgelegd.
1.7
De rechter heeft het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning gelegen op een perceel erfpachtsgrond met een oppervlakte van 550 m².

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslagen naar een waarde van NAf 300.000. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep 2015

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 16 augustus 2021. Het beroepschrift is op 26 oktober 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.4
Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beroep tegen aanslagen 2016 t/m 2018
4.5
Ingevolge artikel 9, lid 1, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, bezwaar indienen bij de Inspecteur tegen de vastgestelde waarde. Dit betekent dat in het tijdvak 2014-2018 alleen bezwaar tegen de vastgestelde waarde mogelijk is over het jaar 2014. Nu de bezwaren van belanghebbende voor de onderhavige jaren 2016 t/m 2018 zijn gericht tegen de vastgestelde waarde, zijn deze bezwaren niet-ontvankelijk. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht zal dit alsnog doen.
4.6
Dit neemt evenwel niet weg dat als in onderhavige procedure voor het jaar 2014 de vastgestelde waarde wordt verminderd, deze verminderde waarde heeft te gelden voor het gehele tijdvak 2014-2018.
Beroep tegen aanslag 2014
4.7
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift betoogd dat tegen de aanslag voor het jaar 2014 geen bezwaar is gemaakt. Belanghebbende heeft op de zitting een afschrift van het bezwaarschrift tegen de aanslag voor het jaar 2014 overgelegd. Daarop is een datumstempel van 8 januari 2019 van de Inspectie der belastingen te zien. De tijdigheid van het bezwaar tegen de aanslag voor het jaar 2014 is daarom tussen partijen niet meer in geschil.
4.8
Voor het jaar 2014 heeft de Inspecteur nog geen uitspraak op bezwaar gedaan. Het ingestelde beroep van belanghebbende op 26 oktober 2021 dient aangemerkt te worden als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar voor het jaar 2014.
4.9
Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. De waarde voor de jaren 2015 t/m 2018 is in de uitspraken op bezwaar gehandhaafd op NAf 400.000. In het verweerschrift is vermeld dat voor het tijdvak 2014-2018 de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op NAf 400.000. Het Gerecht zal dit schrijven mede aanmerken als uitspraak op bezwaar voor het jaar 2014. Hierbij wordt opgemerkt dat partijen het erover eens zijn dat de Inspecteur met het verweerschrift ook uitspraak op het bezwaar voor het jaar 2014 heeft gedaan.
4.1
Nu de Inspecteur op 22 november 2022 hangende onderhavige beroepsprocedure alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft belanghebbende geen belang meer bij het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.11
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 26 oktober 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Waarde onroerende zaak
4.12
Op grond van artikel 5, lid 2, LOZB wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.13
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. Zij heeft onder andere een taxatierapport ingebracht waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op NAf 300.000. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.14
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 400.000 heeft de Inspecteur het volgende betoogd. Het woonhuis heeft voor de brandverzekering een verzekerde waarde van NAf 250.000. Volgens de Inspecteur moet dit bedrag worden verhoogd met de waarde van de ondergrond. De waarde van de ondergrond moet volgens de Inspecteur worden vastgesteld op NAf 96.250 (550 vierkante meter x NAf 175). Ook de waarde in het taxatierapport (NAf 300.000) betreft alleen de waarde van de opstal, derhalve exclusief de waarde van de ondergrond. Indien de waarde van de ondergrond wordt meegenomen, is de vastgestelde waarde niet te hoog vastgesteld, aldus de Inspecteur.
4.15
Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2014 niet te hoog heeft vastgesteld. Op geen enkele wijze heeft hij immers onderbouwd dat de door hem voorgestane waarde heeft te gelden als de waarde in het economische verkeer. Hierbij wordt opgemerkt dat het Gerecht geen reden heeft om aan te nemen dat de waarde van de ondergrond niet is meegenomen in de taxatie van de onroerende zaak. Dit kan uit het rapport niet worden afgeleid. Dat de waarde niet is meegenomen, wordt overigens door belanghebbende betwist.
4.16
Dit betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). Naar het oordeel van het Gerecht heeft ook belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bepleite waarde van NAf 300.000 juist is. In het door belanghebbende ingebrachte rapport met een marktwaarde indicatie is niet inzichtelijk gemaakt hoe de waarde van NAf 300.000 tot stand is gekomen. In het rapport is wel vermeld dat bij de taxatie rekening is gehouden met een scala aan (wegings)factoren, informatiebronnen, etc. maar deze informatie is niet terug te vinden in het rapport. In het rapport is veelal visuele informatie (foto’s van de onroerende zaak) opgenomen en daarbij komt dat uit het rapport van 14 oktober 2021, niet blijkt dat de waarde is getaxeerd naar de peildatum van 1 januari 2014.
4.17
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarden aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 345.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar 2014 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2014 gegrond;
- verklaart het beroep tegen de aanslag 2015 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de aanslagen 2016 t/m 2018 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2014 en 2016 t/m 2018;
- vermindert de aanslag voor het jaar 2014 tot een aanslag naar een waarde van NAf 345.000;
- verklaart de bezwaren tegen de aanslagen 2016 t/m 2018 niet-ontvankelijk; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 31 januari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500