In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, staat de vraag centraal of het verzet tegen een eerder gewezen verstekvonnis tijdig is ingediend. De zaak betreft een geschil tussen twee gedaagden, die oorspronkelijk eisers waren, en een eiser zonder bekende woon- of verblijfplaats. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. E. Bokkes, hebben verzet aangetekend tegen het verstekvonnis van 3 oktober 2022, terwijl de eiser, vertegenwoordigd door mrs. A.C. Herrera en A.K.E. Henriquez, betwist dat het verzet tijdig is ingesteld.
De beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet is gebaseerd op artikel 84 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat verzet moet worden gedaan binnen twee weken na de aanzegging van het vonnis. De rechter heeft vastgesteld dat het verstekvonnis niet aan de eiser is aangezegd en dat er geen sprake is van een daad van bekendheid die de termijn voor verzet zou beïnvloeden. De gemachtigde van de eiser heeft weliswaar een afschrift van het verstekvonnis ontvangen, maar dit alleen is niet voldoende om te concluderen dat de eiser op de hoogte was van het vonnis.
Uiteindelijk concludeert het gerecht dat het verzet tijdig is gedaan en gelast een comparitie van partijen. Tijdens deze zitting zullen de partijen hun standpunten toelichten en bewijsstukken overleggen met betrekking tot de schuld van de dochter van de gedaagden en de aanvaarding van de nalatenschap door de eiser. De zaak is verwezen naar de rol van 4 september 2023 voor verdere procedurele stappen.