ECLI:NL:OGEAC:2023:323

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
CUR202204962
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) 2019 en waardebepaling onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2019. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag OZB die was opgelegd door de Inspecteur der Belastingen, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op NAf 120.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. De belanghebbende betwistte deze waarde en voerde aan dat de woning in het voorgaande vijfjarige tijdvak (2014-2018) op verschillende momenten was gewaardeerd, met als eindwaarde NAf 75.000, en dat het onbegrijpelijk was dat de waarde voor het nieuwe tijdvak weer op NAf 120.000 was vastgesteld.

De Inspecteur verdedigde de vastgestelde waarde, maar het Gerecht oordeelde dat geen van beide partijen erin was geslaagd de door hen verdedigde waarde aannemelijk te maken. Het Gerecht heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op NAf 100.000. Tevens werd de Inspecteur opgedragen om voor het komende vijfjarige tijdvak (2024-2028) contact op te nemen met de belanghebbende voor een afzonderlijke taxatie van de woning.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en communicatie tussen de belastingdienst en de belastingplichtige, vooral in situaties waar eerdere afspraken zijn gemaakt over taxaties. De belanghebbende had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar dit werd niet onderbouwd. De uitspraak resulteerde in een vermindering van de aanslag OZB tot NAf 100.000 en de Inspecteur werd opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2023
BBZ nr. CUR202204962
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak, [adres], (hierna: de onroerende zaak) op 24 januari 2022 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een waarde van NAf 120.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 23 maart 2022 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 28 september 2022 bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 23 november 2022 pro forma beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50. Op 26 januari 2023 is het beroep nader gemotiveerd.
1.5
De Inspecteur heeft op 18 september 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2023 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar dochter, [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
Ter zitting van het Gerecht is de gemachtigde van belanghebbende bijgestaan door een tolk, te weten mevrouw [C].
2.FEITEN
2.1
De onroerende zaak dient belanghebbende tot woning. De grond waarop de woning zich bevindt is uitgegeven in erfpacht. De bebouwde oppervlakte van de woning bedraagt 170 m², de grond waarop de woning zich bevindt meet 300 m².
2.2
Belanghebbende heeft de woning in 1983 gekocht voor NAf 47.900.
2.3
Voor het vijfjarige tijdvak 2014 tot en met 2018 is de belaste waarde van de woning in eerste instantie bepaald op NAf 145.000, vervolgens op NAf 120.000 en uiteindelijk op NAf 75.000.
Voor het vijfjarige tijdvak 2019 tot en met 2023 is de belaste waarde van de onroerende zaak bepaald op NAf 120.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de waarde per de waardepeildatum 1 januari 2019 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslag waarbij de waarde van de onroerende zaak in ieder geval wordt bepaald op een waarde die lager is dan NAf 120.000. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag na uitspraak op bezwaar, waarbij de waarde is bepaald op NAf 120.000.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Op grond van artikel 5, lid 2, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924). Op grond van artikel 5, lid 3, LOZB wordt de waarde voor een onroerende zaak waarvan marktgegevens beschikbaar zijn bepaald door systematische vergelijking.
4.2
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan de belaste waarde zoals vastgesteld door de Inspecteur. Daarbij heeft zij in het bijzonder aangegeven zich te storen aan de haars inziens lukrake wijze waarop de Inspecteur de belaste waarde voor elke periode van vijf jaar vaststelt. Als voorbeeld daarvan noemt belanghebbende de waardering in het vorige vijfjarige tijdvak 2014-2018, waarbij de belaste waarde aanvankelijk was bepaald op NAf 145.000, vervolgens op NAf 120.000 en uiteindelijk op NAf 75.000, een eindwaarde die bijna slechts de helft is van de aanvankelijk vastgestelde waarde. Het is voor belanghebbende onbegrijpelijk dat, terwijl aan de woning niets is gewijzigd, de waarde met ingang van 1 januari 2019 door de Inspecteur vervolgens is bepaald op NAf 120.000, een waarde die ver ligt boven de waarde van NAf 75.000 die uiteindelijk is bepaald voor het voorafgaande vijfjarige tijdvak 2014-2018. Een en ander komt bij belanghebbende over als het goochelen met cijfers. Het gevolg van deze handelwijze leidt ertoe dat een eenvoudige burger als belanghebbende niet meer weet waaraan zij/hij toe is, dat deze zich machteloos voelt tegenover de overheid en dat dit alles leidt tot stress.
Meer specifiek voert belanghebbende aan dat de wijk waarin de onroerende zaak is gelegen algemeen bekend staat als slecht en dat het leefgenot in de wijk ten opzichte van de vorige vijfjarige periode (2014-2018) sterk achteruit is gegaan. In de wijk ligt het (grof) huisvuil verspreid in de straten, bij de buren van belanghebbende lijkt zich wel een vuilnisstortplaats te bevinden en regelmatig vindt brandstichting plaats, moord en ‘shootings’. Belanghebbende geeft verder aan dat er in de wijk misschien wel woningen te vinden zijn die een waarde hebben van NAf 120.000, maar dat dit woningen betreffen die zijn gerenoveerd en die in een veel betere onderhoudsstaat verkeren dan de onroerende zaak van belanghebbende.
4.3
Belanghebbende heeft zich niet concreet uitgelaten over de belaste waarde die volgens haar aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, anders dan dat de waarde van NAf 120.000 te hoog is. Ter zitting heeft zij aangegeven dat wat haar betreft de in het vorige vijfjarige tijdvak uiteindelijk bepaalde waarde van NAf 75.000 niet per se de juiste waarde is. Naar het Gerecht begrijpt verdedigt belanghebbende een waarde ergens tussen NAf 75.000 en NAf 120.000.
Met het oog op de waardebepaling heeft belanghebbende ter zitting van het Gerecht
aangegeven dat bij de waardebepaling in het vorige vijfjarige tijdvak 2014-2018 met de Inspecteur is afgesproken dat voor de vijfjarige periode 2019-2023 de onroerende zaak in samenspraak met belanghebbende afzonderlijk zou worden gewaardeerd. Dat dit niet gebeurd is, met als effect dat belanghebbende nu opnieuw een procedure heeft moeten aanspannen, irriteert belanghebbende in hoge mate.
4.4
Op de Inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, dient de Inspecteur hetgeen door belanghebbende ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, mee te wegen.
4.5
De Inspecteur heeft de door hem vastgestelde waarde op twee manieren onderbouwd:
1. door het aantal bebouwde aantal vierkante meters te vermenigvuldigen met een veronderstelde prijs per vierkante meter en daarbij op te tellen de waarde van de grond door uit te gaan van het aantal vierkante meters (erfpacht)grond te vermenigvuldigen met een veronderstelde prijs per vierkante meter. De Inspecteur heeft de volgende berekening overgelegd:
“Bebouwde oppervlakte 170 vierkante meter * NAf 1.000 = NAf 170.000
Waarde ondergrond (erfpacht) 300 * NAf 75 = NAf 22.500
Totaal NAf 192.5000” [Gerecht: bedoeld zal zijn 192.500].
2. door het inbrengen van twee vergelijkingspanden die zijn verkocht rond de waardepeildatum en waarvan de Inspecteur stelt dat het met de onroerende zaak vergelijkbare panden zijn. Ter zake daarvan heeft de Inspecteur het volgende overzicht verstrekt:
Adres
Verkoopdatum
Oppervlak
Verkoopprijs
[Adres 1]
19-12-2018
286
130
[Adres 2]
25-6-2020
296
175
4.6
Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur er niet in is geslaagd om de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. De berekening zoals weergegeven onder 4.5, onder 1, maakt op geen enkele wijze inzichtelijk op welke wijze de prijs per vierkante meter bebouwde oppervlakte en de prijs per vierkante meter voor de ondergrond is onderbouwd. Zonder een onderbouwing zijn deze prijzen volstrekt willekeurig en ontbreekt iedere mogelijkheid voor controle.
Voor wat betreft het overzicht zoals weergegeven onder 4.5, onder 2, heeft de Inspecteur niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de als referentiewoningen aangemerkte verkochte objecten vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak voor wat betreft met name grootte (het aantal m³ inhoud en/of het aantal m² bebouwde oppervlakte van de referentiewoningen), kwaliteit, onderhoudstoestand, voorzieningen en uitstraling. Dit klemt te meer nu belanghebbende onweersproken heeft aangevoerd dat de referentiepanden niet goed vergelijkbaar zijn, omdat deze referentiepanden, anders dan de onroerende zaak, op grootschalige wijze zijn gerenoveerd.
Ook overigens heeft de Inspecteur er geen blijk van gegeven dat hij hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ter betwisting van de door de Inspecteur verdedigde waarde in zijn beoordeling heeft meegenomen.
4.7
Belanghebbende is evenmin geslaagd de door haar verdedigde waarde aannemelijk te maken. Met name niet, omdat zij zich niet concreet en specifiek over de waarde heeft uitgelaten en daarnaast nauwelijks feiten en omstandigheden heeft aangedragen ter onderbouwing van enige waarde. Belanghebbende heeft een zelf opgenomen filmpje overgelegd waarmee zij heeft willen laten zien dat de onroerende zaak zich in een veel mindere staat bevindt dan bepaalde andere huizen in de wijk en dat er veel huisvuil in de wijk rondslingert. Aan de hand van genoemd filmpje kan evenwel niet een bepaalde, door belanghebbende voorgestane waarde worden ontleend of onderbouwd.
4.8
Belanghebbende heeft zich nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat er woningen in de wijk zijn waarvoor geen aanslag OZB 2019 is opgelegd, dat er in zoverre sprake is van ‘cherry picking’ door de Inspecteur en dat sprake is van discriminatie.
De Inspecteur heeft (in zijn verweerschrift) weersproken dat in de omliggende woningen (in de wijk) voor bepaalde woningen geen aanslagen OZB zijn opgelegd.
4.9
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat ten onrechte ter zake van de onroerende zaak een aanslag OZB 2019 is opgelegd, omdat ook in andere gevallen geen aanslag zou zijn opgelegd, faalt die stelling. Deze stelling, die is weersproken door de Inspecteur, en ter zake waarvan de bewijslast rust op belanghebbende, is immers op geen enkele manier onderbouwd.
4.1
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door haar/hem verdedigde waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 100.000.
Ten overvloede
4.11
Het Gerecht stelt vast dat deze procedure mede is gevoerd vanwege miscommunicatie tussen belanghebbende en de Belastingdienst. Belanghebbende leefde in de veronderstelling dat voorafgaande aan het vijfjarige tijdvak 2019-2023 de onroerende zaak afzonderlijk door de Belastingdienst zou worden getaxeerd, mede omdat in het vijfjarige tijdvak daarvoor (2014-2018) de waardebepaling nogal ‘rommelig’ is verlopen (zie 4.2). De Inspecteur was zich deze bij belanghebbende levende veronderstelling kennelijk niet bewust en heeft zonder met belanghebbende voorafgaande aan de waardebepaling ‘in gesprek’ te gaan, de waarde van de onroerende zaak bepaald. Gedurende de zitting heeft het Gerecht geprobeerd om partijen weer wat nader tot elkaar te brengen, alsmede gepoogd om het bij belanghebbende levende wantrouwen jegens de overheid wat weg te nemen. Met inachtneming daarvan acht het Gerecht het dienstig dat de Inspecteur voor de aanvang van het komende vijfjarige tijdvak (2024-2028) contact met belanghebbende zoekt, de onroerende zaak afzonderlijk taxeert en met belanghebbende in gesprek gaat over de wijze waarop de waarde van de onroerende zaak is bepaald.
Slotsom
4.12
Het beroep moet, gelet op het hierboven overwogene gegrond verklaard worden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag OZB 2019 tot een aanslag naar een waarde van NAf 100.000;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50
te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 6 december 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500