Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
eiser in conventie,
gemachtigde: mr. B.M. Nagelmakers,
gedaagde in conventie,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.J. Anthonio.
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift van 2 november 2022,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de producties van de stichting,
- de mondelinge behandeling van 18 april 2023,
- de pleitnotities van beide partijen.
2.De feiten
Het is de huurder niet toegestaan, om de op of aan het gehuurde, eventueel langs het water aanwezige bomen, struiken, alsook mangroven, op enige wijze te beschadigen of deze te verwijderen, zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder.
(…)
(…)
De Stichting erkent dat de huurder tijdens de duur van het huurcontract rechten ontleent aan de opstallen die hij op het gehuurde heeft aangebracht. Met schriftelijke toestemming van de verhuurder kan hij deze rechten binnen de periode waarover deze huurovereenkomst loopt, aan een ander overdragen, die dan geheel in de rechten van de vorige huurder treedt.
Na beëindiging van deze overeenkomst zal de huurder of zijn rechtsopvolger zorgen dat deze opstallen binnen een maand worden verwijderd en het terrein in deugdelijke staat wordt opgeleverd. (…)
(…)
3.De vordering en de standpunten van partijen
Consumer Price Indexvan het CBS;
4.De beoordeling
aanhet gehuurde desgewenst een aanlegsteiger kan bouwen en (anderzijds) huurders die huurder zijn van percelen rond de heuvel en aan wie het niet is toegestaan steigers te bouwen. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in de eerste categorie valt. Dat slechts een gedeelte van het perceel aan het water is gelegen maakt dat niet anders. [eiser] heeft immers rechtstreeks toegang tot het water over eigen (gehuurde) grond en dat is, ook naar normaal spraakgebruik, een waterperceel.
- In een uitspraak van het Hof van 22 oktober 2013 (AR52596 – H170/13) is geoordeeld dat de stichting, ook na dat een groot aantal jaren niet te hebben gedaan, gerechtigd was om de huurprijs in 2002 te verhogen en dat niet gesteld of gebleken is dat de aangezegde huurprijsverhoging niet in overeenstemming was met de geldende huurprijzen voor gelijkwaardige objecten. Verder heeft het Hof in deze zaak geoordeeld dat, omdat de huurder de nieuwe huurprijs niet is gaan voldoen, een achterstand in de betaling van de huur is ontstaan die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde.
- Bij (tussen)vonnis van 11 mei 2015 heeft het gerecht in de zaak met nummer AR69556/2014 een beslissing genomen over de aangekondigde huurverhoging door een (particuliere) verhuurder. In deze zaak had de verhuurder het perceel gekocht van de stichting, waarbij de huurovereenkomst met de huurder in stand bleef. Vervolgens verhoogde de verhuurder de huur op grond van de in de huurovereenkomst opgenomen bepaling over de huurverhoging (gelijkluidend aan artikel 1 van de overeenkomst tussen [eiser] en de stichting). Het gerecht oordeelde dat niet bleek dat de aangekondigde huurverhoging was gebaseerd op geldende huurprijzen voor gelijkwaardige objecten. Gelet daarop en gelet op de forse verhoging (NAf 3.500 per maand) had de huurder niet hoeven instemmen met de verhoogde huurprijs. Vervolgens is een deskundige benoemd voor de vaststelling van een redelijke huurprijs. Bij eindvonnis van 8 januari 2018 (ECLI:NL:OGEAC:2018:1) heeft het gerecht de huurprijs van het perceel (ongeveer 987 m2) vastgesteld op NAf 5.200 per jaar per 1 februari 2010. De deskundigen in die zaak zijn uitgegaan van een huurprijs van 2% van de actuele marktwaarde. Daarover hebben zij in het rapport het volgende opgenomen:
- Bij vonnis van 15 maart 2021 (CUR201701045) heeft het gerecht uitspraak gedaan in de zaak van de stichting tegen een huurder, waarin naast een aantal andere geschilpunten (het verwijderen van grensoverschrijdende bouwsels) ook de huurverhoging aan de orde is geweest. Met verwijzing naar het vonnis van het gerecht van 8 januari 2018 (zie 4.5.) heeft het gerecht in deze zaak een huurprijs van 2% van de actuele marktwaarde als uitgangspunt genomen, met een prijs van NAf 400 per m². Over de ingangsdatum is geoordeeld dat de huur niet met terugwerkende kracht kan worden verhoogd, aangezien gesteld noch gebleken is dat de Stichting, na het versturen van de brief in 2002 nog nadere brieven heeft gestuurd waarin aanspraak is gemaakt op huurverhoging. De huurverhoging gaat daarom in vanaf de datum van het inleidende verzoekschrift.
- Op 21 juli 2021 heeft het Hof einduitspraak gedaan in de zaak met nummer CUR2017H00104 (ECLI:NL:OGHACMB:2021:237
- de stichting is op grond van de huurovereenkomst gerechtigd de huur te verhogen;
- die verhoging moet zijn gebaseerd op de geldende huurprijzen voor gelijkwaardige objecten;
- bij die beoordeling moet rekening worden gehouden met het feit dat het om huurgrond gaat (en niet om erfpacht);
- de huurverhoging geldt pas indien de huurverhoging op juiste wijze is aangekondigd en in beginsel niet met terugwerkende kracht.