ECLI:NL:OGEAC:2023:217

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
CUR202301151
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tot oplegging van een dwangsom aan het Land Curaçao om uitspraak van ambtenarenrechter na te leven

In deze zaak, die op 2 mei 2023 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vorderde eiser, een politieambtenaar, een bevel aan het Land Curaçao om binnen vier weken na betekening van het vonnis de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van 23 mei 2022 na te leven. Eiser had eerder, op 15 januari 2021, de minister van Justitie verzocht om benoeming in de functie van Teamleider, maar op dat verzoek was niet beslist. Het Gerecht in Ambtenarenzaken had het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de Regering opgedragen om binnen twee maanden een beslissing te nemen, maar deze uitspraak was niet nageleefd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2023 was het Land niet verschenen, waardoor verstek werd verleend. Eiser stelde dat hij spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien de ambtenarenrechter had bevolen dat er een beslissing moest komen. Het Gerecht overwoog dat het niet de inhoud van de beslissing kon beoordelen, maar dat het wel mogelijk was om een dwangsom te verbinden aan de uitvoering van de uitspraak van de ambtenarenrechter.

Het Gerecht gaf het Land de gelegenheid om binnen zes weken na betekening van het vonnis de beslissing op het verzoek van eiser in het geding te brengen. De verdere beslissing over de proceskosten en andere kosten werd aangehouden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.E. de Kort.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202301151
Vonnis in kort geding d.d. 2 mei 2023
in de zaak van:
[EISER],
wonend te Curaçao,
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr. B. Lie Atjam,
tegen
de openbare rechtspersoon HET LAND CURAÇAO,
zetelend te Curaçao,
gedaagde in kort geding, hierna: het Land,
niet verschenen.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van eiser, ingediend op 12 april 2023;
  • het deurwaardersexploot van 17 april 2023 waarbij het Land is opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 26 april 2023, waar eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen en verstek is verleend tegen het niet in het geding verschenen Land.
1.2.
Uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Eiser is (politie)ambtenaar.
2.2.
Bij brief van 15 januari 2021 heeft eiser de minister van justitie verzocht hem te benoemen in de functie van Teamleider met de bijbehorende bezoldigingsschaal. Op dat verzoek is niet beslist. Bij uitspraak van 23 mei 2022 (GAZ CUR202104097) heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken eisers bezwaar tegen de weigering om te beslissen gegrond verklaard en is de Regering van Curaçao opgedragen om uiterlijk binnen twee maanden een beslissing te nemen op het verzoek. Aan die uitspraak is geen gevolg gegeven.

3.De beoordeling

3.1.
In dit kort geding vordert eiser een bevel aan het Land om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van 23 mei 2022 na te leven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van NAf 5.000 per week.
3.2.
Het Land is niet in het geding verschenen en heeft zich dus ook niet tegen de vordering verweerd.
3.3.
In dit civiele kort geding kan het er alleen om gaan dát een beslissing wordt genomen ter uitvoering van de uitspraak van de ambtenarenrechter (op straffe van verbeurte van een dwangsom). De civiele rechter kan niet oordelen over de vraag welke inhoud die beslissing moet hebben.
3.4.
Eiser heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering in dit kort geding. Het gerecht ziet echter aanleiding aan het Land een termijn te geven om alsnog te voldoen aan de uitspraak van de ambtenarenrechter en om de daartoe te nemen beslissing in het geding te brengen. Daartoe zal eiser dit vonnis aan het Land moeten laten betekenen. In afwachting daarvan zal nog niet worden beslist of aan het door het Gerecht in Ambtenarenzaken aan de Regering gegeven bevel een door het Land te verbeuren dwangsom moet worden verbonden.
3.5.
Het gerecht overweegt evenwel nu alvast dat het mogelijk is dat de burgerlijke rechter een uitspraak van de ambtenarenrechter kracht bijzet door daaraan een dwangsom te verbinden. Verwezen wordt naar de uitspraken in kort geding van dit gerecht van 14 mei 2018 en 15 juni 2020, gepubliceerd op
www.rechtspraak.nlonder nummers ECLI:NL:OGEAC:2018:73 en ECLI:NL:OGEAC:2020:198 en naar de daarin genoemde uitspraak van dit gerecht van 28 december 2015, waarin onder meer is overwogen:
“4.1. Voor het opleggen van een dwangsom biedt de Regeling Ambtenarenrechtspraak (RAR) geen grondslag. Verder is het opleggen van een als dwangsom aan te merken schadevergoeding op grond van artikel 96 van de RAR niet mogelijk. Bij uitspraak van 20 september 2007 heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken immers bepaald dat artikel 96 van de RAR slechts de grondslag biedt voor de bevoegdheid om bij het niet uitvoeren van een uitspraak een schadevergoeding vast te stellen met terzijdestelling van die uitspraak. Dat artikel geeft de ambtenarenrechter, aldus de Raad, niet de bevoegdheid om bij te late uitvoering een schadevergoeding op te leggen, bijvoorbeeld in de vorm van wettelijke rente, of een als vooraf bepaalde schadevergoeding aan te merken dwangsom op te leggen om uitvoering af te dwingen.
4.2.
Dat in de RAR niet is voorzien in de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom heeft wellicht te maken met het feit dat de wetgever bij de totstandkoming van de RAR in de jaren ’50 van de vorige eeuw ervan uit is gegaan dat bestuursorganen en openbare lichamen altijd uitvoering geven aan rechterlijke uitspraken. De ervaring heeft echter geleerd dat dat laatste niet altijd het geval is. Van ambtenaren kan niet worden verwacht dat zij zich erbij neerleggen dat het Land rechterlijke uitspraken negeert. Gelet daarop is het Gerecht vooralsnog van oordeel dat ambtenaren zich tot de civiele rechter kunnen wenden om door het vorderen van een dwangsom te proberen te bereiken dat het Land alsnog uitvoering geeft aan ambtenarenrechtelijke uitspraken.”
3.6
De mogelijkheid om een dwangsom te verbinden aan een uitspraak van de ambtenarenrechter volgt ook uit het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:OGHACMB:2016:8.
3.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, waaronder de beslissing over de proceskosten en de nog door eiser te maken kosten van betekening.

4.De beslissing

Het gerecht:
rechtdoende in kort geding:
4.1.
stelt het Land in de gelegenheid om binnen zes weken na de betekening van dit vonnis de beslissing op het verzoek van eiser van 25 januari 2021 in het geding te brengen per e-mail aan de rechter (
[...]@caribjustitia.org) en aan de gemachtigde van eiser (
[...]@gmail.com);
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 2 mei 2023 in het openbaar uitgesproken.