Uitspraak
1.Verloop van de procedure
2.De feiten
3.Beoordeling
ECLI:NL:OGHACMB:2016:8 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGHACMB:2016:8)).
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft eiseres, een politieambtenaar in dienst van het Land Curaçao, op 20 maart 2018 een verzoekschrift ingediend. Dit verzoekschrift betreft een bezwaar tegen een besluit van het Land van 14 februari 2017, waarin eiseres was ingedeeld in schaal 8P met als ingangsdatum 1 december 2013. Eiseres is van mening dat de ingangsdatum 23 juni 2010 moet zijn. Op 14 mei 2017 heeft zij bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Land heeft nagelaten om binnen de voorgeschreven termijn van twee maanden op dit bezwaar te reageren, zoals opgedragen door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao in een eerdere uitspraak van 8 december 2017.
In het kort geding vordert eiseres dat het Land alsnog op haar bezwaar beslist, op straffe van een dwangsom. Het Land verzet zich tegen deze vordering en vraagt om een nadere termijn om op het bezwaar te kunnen beslissen. Het Gerecht overweegt dat er bij het Land mensen van vlees en bloed werken en dat vertragingen kunnen optreden, maar constateert dat er in de afgelopen periode van een jaar niets inhoudelijks met het bezwaarschrift is gedaan. Het Gerecht geeft het Land een termijn tot 30 juni 2018 om alsnog op het bezwaar te beslissen en houdt verdere beslissingen aan, waaronder die over de proceskosten.
Het Gerecht wijst erop dat het mogelijk is dat de burgerlijke rechter een uitspraak van de ambtenarenrechter kan versterken door een dwangsom te verbinden aan die uitspraak. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van zowel het Gerecht als het Gemeenschappelijk Hof, waarin is vastgesteld dat ambtenaren zich tot de civiele rechter kunnen wenden om uitvoering van rechterlijke uitspraken af te dwingen. Het Gerecht houdt de beslissing over de dwangsom en de proceskosten aan, maar stelt het Land in de gelegenheid om de beslissing op het bezwaar in het geding te brengen.