ECLI:NL:OGEAC:2023:207

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202301288
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van erkenning en wijziging van gegevens in basisadministratie

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao het beroep van eiser tegen de conclusie van de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening dat de erkenning van eiser door de heer [A] nietig is. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen een brief van 3 oktober 2022 waarin verweerder zijn voornemen bekendmaakt om de geslachtsnaam, afstammingsgegevens en nationaliteit van eiser in de basisadministratie te wijzigen. Eiser stelt dat deze brief als een beschikking moet worden aangemerkt, omdat verweerder feitelijk al uitvoering heeft gegeven aan de inhoud van de brief door de afgifte van paspoort, rijbewijs en sédula te weigeren. Het Gerecht oordeelt dat de bestreden brief inderdaad een beschikking is en dat deze onbevoegd is genomen, aangezien de Minister van BPD niet bevoegd is om wijzigingen in de burgerlijke stand aan te brengen zonder tussenkomst van de civiele rechter. Het Gerecht herroept de bestreden brief en verklaart het bezwaar van eiser gegrond. De uitspraak heeft grote gevolgen voor eiser, die sinds 2010 niet over een geldig paspoort beschikt en daardoor niet kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Het Gerecht veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser en bepaalt dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[Eiser],

verblijvende te Curaçao,
eiser,
gemachtigden: mrs. A.C. Herrera en A.K.E. Henriquez, beiden advocaat,
en

de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening,

verweerder,
gemachtigde: mr. R.A. Diaz, advocaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser gericht tegen de conclusie van verweerder dat de erkenning van eiser door de heer [A] (hierna de heer A) nietig is en het voornemen van verweerder om de geslachtsnaam, afstammingsgegevens en de nationaliteit van eiser in de basisadministratie te wijzigen.
1.1
Eiser heeft op 14 november 2022 bij verweerder bezwaar ingediend tegen de
brief van verweerder van 3 oktober 2022 waarin het onder 1 opgenomen voornemen aan eiser bekend wordt gemaakt (de bestreden brief).
1.2
Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser op 25 april 2023 beroep ingesteld. In dit beroepschrift verzoekt eiser het Gerecht om zijn bezwaar inhoudelijk te behandelen in plaats van (enkel) het beroep tegen de weigering te beschikken op het bezwaar.
1.3
Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft het Gerecht verweerder in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek van eiser. Verweerder heeft het Gerecht bij e-mail van 6 juni 2023 geïnformeerd in te stemmen met een inhoudelijke behandeling door het Gerecht van het bezwaar van eiser.
1.4
De zaak is op 28 juni 2023 ter zitting van het Gerecht behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Herrera. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. Het Gerecht beoordeelt eerst ambtshalve of hij bevoegd is van het beroep kennis te nemen en of de bestreden brief bevoegd is genomen. Vervolgens beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de onder 1 opgenomen conclusie van verweerder dat de erkenning nietig is en het voornemen van verweerder om de geslachtsnaam, afstammingsgegevens en de nationaliteit van eiser in de basisadministratie te wijzigen. Het Gerecht doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat hij bevoegd is van het beroep kennis te nemen en dat het beroep gegrond is. De bestreden brief is onbevoegd genomen. De rechtsgevolgen van de bestreden brief kunnen niet in stand blijven, omdat ook verweerder niet bevoegd is over te gaan tot wijziging van de geslachtsnaam, afstammingsgegevens en de nationaliteit van eiser in de basisadministratie. Hierna legt het Gerecht uit hoe het Gerecht tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
4. Eiser is geboren in de Dominicaanse Republiek op [datum]. Zijn moeder heeft de Dominicaanse nationaliteit.
4.1
Eiser is op 21 februari 1990 in de Dominicaanse Republiek erkend door de heer [A], geboren in Curaçao op [datum]. De heer [A] heeft de Nederlandse nationaliteit. De heer [A] was ten tijde van de erkenning gehuwd.
4.2
Eiser is op 1 november 1990 ingeschreven in de basisadministratie van Curaçao. Eiser is geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit, waarover hij door de erkenning door de heer [A] beschikt.
4.3
In 2010 heeft eiser een aanvraag gedaan voor vervanging van zijn paspoort. Door een medewerker van Kranshi is hem toen meegedeeld dat hij zijn geboorteakte diende te overleggen. Dat heeft eiser gedaan. Kranshi heeft onderzoek gedaan naar de geboorteakte van eiser en dat onderzoek heeft op enig moment geleid tot de conclusie dat eiser niet rechtsgeldig in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
4.4
Eiser beschikt sinds het verlopen van zijn paspoort in 2010 niet over een geldig paspoort. Eiser kon als gevolg van het onderzoek naar zijn geboorteakte dat door Kranshi werd verricht zijn rijbewijs niet vernieuwen.
4.5
Sinds maart 2023 beschikt eiser ook niet meer over een geldige sédula. Toen eiser zich meldde bij Kranshi voor het vernieuwen van zijn sédula is hem meegedeeld dat hij “in onderzoek” is, waardoor hem geen nieuwe sédula kan worden uitgereikt.
4.6
De zoon van eiser, [B], beschikt ook niet meer over een Nederlands paspoort, omdat hij de Nederlandse nationaliteit aan eiser ontleende.
Wat heeft verweerder in de bestreden brief opgenomen?
5. Verweerder concludeert dat de erkenning van eiser op 21 februari 1990 door de heer [A] nietig is, omdat de heer [A] ten tijde van de erkenning gehuwd was. Volgens verweerder is een erkenning door een man die ten tijde van de erkenning gehuwd is nietig op grond van artikel 330, aanhef en onder b, van het BWNA. Het gevolg van de nietigheid van de erkenning is dat eiser de Nederlandse nationaliteit niet kan ontlenen aan de erkenning door de heer [A]. Daardoor is eiser per abuis beschouwd als landskind als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting. Een landskind is op grond van die bepaling een kind van een in Curaçao geboren Nederlander. Doordat de erkenning naar zijn aard niet vatbaar is voor opneming in de basisadministratie heeft verweerder het voornemen de geslachtsnaam, de afstammingsgegevens en de nationaliteit van eiser te wijzigen. Eiser wordt geregistreerd met de geslachtsnaam [C] en de Dominicaanse nationaliteit, aldus verweerder.
Is de bestreden brief een beschikking?
6. Eiser betoogt dat de brief van 3 oktober 2022 als beschikking moet worden aangemerkt, omdat verweerder al uitvoering heeft gegeven aan de bestreden brief. Dat dat het geval is blijkt uit de omstandigheid dat eiser niet over een paspoort beschikt en niet in staat is zijn rijbewijs en sédula te verlengen, omdat hij in het systeem van Publieke Zaken (hierna: Kranshi) staat geregistreerd als zijnde “in onderzoek”.
7. Naar het oordeel van het Gerecht is de bestreden brief een beschikking. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Artikel 3, eerste lid, van de Lar bepaalt dat een beschikking een schriftelijk besluit is van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. Het tweede lid stelt een weigering om een beschikking te geven met een beschikking gelijk.
7.1.1
Een rechtshandeling is gericht op het teweegbrengen van een rechtsgevolg. Van een beslissing met een rechtsgevolg is sprake in het geval van een scheppende daad van een bestuursorgaan waarmee een wijziging in de rechtstoestand van de betrokkene wordt bewerkstelligd.
7.1.2
Ter zitting is gebleken dat de grondslag voor de bestreden brief de Landsverordening basisadministratie persoonsgegevens is (de Landsverordening). Op grond van artikel 19, eerste lid, onder e, van de Landsverordening doet verweerder, als hij het voornemen heeft een aantekening te plaatsen bij een algemeen gegeven over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de openbare orde, daarvan schriftelijk mededeling aan de betrokkene. Op grond van het tweede lid stelt de houder van de basisadministratie de betrokkene in de gelegenheid binnen vier weken na de verzending van de mededeling van het voornemen zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken. Het vierde lid bepaalt dat de houder van de basisadministratie binnen vier weken nadat betrokkene zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt of nadat de termijn is verstreken de beslissing over het voornemen. De houder van de basisadministratie brengt zijn beslissing op grond van het vijfde lid schriftelijk ter kennis van de betrokkene.
7.2
In de bestreden brief concludeert het waarnemend Hoofd Publieke Zaken dat de erkenning van 21 februari 1990 van eiser door de heer [A] nietig is, omdat de heer [A] ten tijde van de erkenning gehuwd was. Op grond van artikel 330, aanhef en onder b, van het BWNA is een erkenning gedaan door een man die ten tijde van de erkenning gehuwd was nietig. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat door verweerder feitelijk al uitvoering wordt gegeven aan het in de bestreden brief opgenomen voornemen. Eiser beschikt sinds 2010 niet over een paspoort en kan ook zijn rijbewijs en sédula niet meer verlengen. Toen eiser in maart 2023 zijn sédula wilde verlengen werd hem een nieuwe sédula geweigerd omdat hij “in onderzoek” zou zijn. Deze weigering van verweerder is volgens eiser gebaseerd op de bestreden brief, waardoor de brief in de praktijk wel degelijk rechtsgevolg heeft.
7.3
De bestreden brief betreft een vastlegging van het standpunt van het waarnemend Hoofd Publieke Zaken ten aanzien van de nietigheid van de erkenning. Door het waarnemend Hoofd Publieke Zaken werden aan die conclusie reeds voor de vastlegging daarvan gevolgen verbonden. Eiser beschikt immers sinds 2010 niet over een geldig paspoort, omdat er onderzoek werd gedaan naar de erkenning van eiser door de heer [A]. Eiser beschikt verder om diezelfde reden niet over een rijbewijs en een sédula. Het gevolg hiervan voor eiser is dat hij niet is verzekerd en niet kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij niet kan werken, omdat hij bij potentiële werkgevers een geldig identiteitsbewijs moet overleggen, dat hij geen bankzaken kan regelen en geen bankrekening kan openen voor zijn zoon omdat hij ook daarvoor een sédula moet kunnen tonen. Ook de zoon van eiser beschikt als gevolg van deze handelswijze van Kranshi niet over een paspoort. Nadat de bestreden brief door het waarnemend Hoofd Publieke Zaken is genomen is eiser de afgifte van een nieuwe sédula geweigerd. Het Gerecht leidt uit deze omstandigheden af dat reeds een beslissing over het voornemen is genomen als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de Landsverordening, zonder die beslissing schriftelijk aan eiser kenbaar te maken. Verweerder heeft daarover ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Het Gerecht is van oordeel dat de bestreden brief vanuit het oogpunt van rechtsbescherming moet worden aangemerkt als een besluit van een bestuursorgaan dat op grond van artikel 19 van de Landsverordening is genomen en op rechtsgevolg is gericht. De bestreden brief is daarom een beschikking als bedoeld in artikel 3 van de Lar.
Is de bestreden brief bevoegd genomen?
8. Het Gerecht stelt vast dat de bestreden brief is genomen door het waarnemend Hoofd Publieke Zaken. Het Gerecht stelt ambtshalve voorop dat niet het waarnemend Hoofd Publieke Zaken, maar verweerder bevoegd is tot het doen van een mededeling over een voornemen om bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening te plaatsen. Op grond van artikel 19, eerste lid, onder e, van de Landsverordening is immers de houder van de basisadministratie bevoegd schriftelijk mededeling te doen van een voornemen om bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de openbare orde. De houder van de basisadministratie is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening. Dat betekent dat de bestreden brief onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en het Gerecht zal de bestreden brief vernietigen.
8.1
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening de rechtsgevolgen van de bestreden brief voor zijn rekening neemt. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek echter niet geheeld. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
9. Uit artikel 19, eerste lid, onder e, van de Landsverordening volgt dat verweerder bevoegd is een
voornemente uiten over het plaatsen van een
aantekeningbij een algemeen gegeven. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, sub 4 en 5, van de Landsverordening worden door de beheerder van de basisadministratie over de ingeschrevene uitsluitend de volgende algemene gegevens opgenomen gegevens over de nationaliteit en gegevens over de verblijfstitel.
9.1
Verweerder heeft in de bestreden brief opgenomen dat hij voornemens is over te gaan tot wijziging van de geslachtsnaam, afstammingsgegevens en nationaliteit van eiser. Die bevoegdheid van verweerder volgt niet uit de Landsverordening.
De aanvulling en/of verbetering van een akte en de latere vermeldingen kan slechts plaatsvinden als dat door de civiele rechter op verzoek van het Openbaar Ministerie of de belanghebbende wordt gelast. Dat is een procedure op grond van artikel 1:24 van het BW. In een dergelijke procedure wordt de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast over te gaan tot verbetering van een akte of latere vermelding die onvolledig is of een misslag bevat. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat een dergelijke wijziging enkel op last van de civiele rechter kan plaatsvinden en dat hij daartoe niet bevoegd is.
9.2
Nu ook verweerder niet bevoegd is tot het wijziging van de geslachtsnaam, afstammingsgegevens en nationaliteit van eiser kunnen de rechtsgevolgen van de bestreden brief niet in stand blijven.
10. Deze procedure is door eiser aanhangig gemaakt als een procedure tegen de weigering van verweerder te beschikken op het bezwaar van eiser. Die weigering van verweerder te beschikken zal het Gerecht vernietigen. Vervolgens zal het Gerecht zelf in de zaak voorzien door zelf op het bezwaar van eiser te beslissen. Het Gerecht zal het bezwaar van eiser gegrond verklaren en de bestreden brief herroepen.
11. Ten aanzien van de conclusie dat de erkenning van eiser door de heer [A] nietig is, geeft het Gerecht verweerder het volgende mee. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 november 1989 (ECLI:NL:HR:1989:AC1689) blijkt dat vanwege de onmogelijkheid van een concrete belangenafweging het ongeclausuleerde erkenningsverbod van artikel 1:224, eerste lid, aanhef en onder b, van het Nederlands Burgerlijk Wetboek (het equivalent van artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b, van het BWNA) in strijd is met het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op gezinsleven. In 2018 heeft de Hoge Raad ter beantwoording van door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie over Sint Maarten gestelde prejudiciële vragen beslist dat het verbod van artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b, van het BWNA moet worden beschouwd als een ontoelaatbare inbreuk op het door artikel 8, eerste lid, van het EVRM beschermde recht op privéleven van de verwekker en op dat van het kind (zie HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:59). Dat arrest is ook voor Curaçao van toepassing aangezien het BWNA op Curaçao gelijkluidend was. De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten geconcludeerd dat artikel 8 van het EVRM kan meebrengen dat het erkenningsverbod in een concreet geval buiten beschouwing moet blijven.
11.1
Het erkenningsverbod van artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b, van het BWNA is met ingang van 15 januari 2001 vervallen. Bij de bepaling van het tijdstip met ingang waarvan een rechtsgevolg toekomt aan de erkenning van een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij een familierechtelijke betrekking is vastgesteld of gewijzigd is, komt het aan op de inhoud en de strekking van de wettelijke bepaling en de daardoor in het leven geroepen rechtsgevolgen, met het oog waarop de erkenning van dat rechtsfeit of die rechtshandeling plaatsvindt (zie Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942).
11.2
Aan de erkenning van eiser komen in ieder geval met ingang van 15 januari 2001 in Curaçao rechtsgevolgen toe en mogelijk ook eerder (conform Hoge Raad 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:59, r.o. 3.12.3). De civiele rechter van het Gerecht heeft zich in een soortgelijke casus reeds gebogen over de vraag naar de nietigheid van de erkenning en de vraag vanaf welk moment aan een erkenning rechtsgevolgen toekomen (zie Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao van 18 november 2021, ECLI:NL:OGEAC:2021:241). Uit deze jurisprudentie volgt dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat de erkenning van eiser nietig is.

Conclusie en gevolgen

12. De conclusie is dat het beroep gegrond is. De weigering om te beschikken op het bezwaar van eiser van 25 april 2023 zal worden vernietigd. Het Gerecht zal zelf in de zaak voorzien, het bezwaar van eiser gegrond verklaren en de bestreden brief van 3 oktober 2022 herroepen. Dat betekent dat de bestreden brief van 3 oktober 2022 niet meer bestaat. In de praktijk betekent dit voor eiser dat verweerder de weigering om aan eiser een sédula, rijbewijs of paspoort uit te geven niet kan baseren op de nietigheid van de erkenning van eiser door de heer [A].
13. Het beroep is gegrond. Het Gerecht ziet aanleiding om, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskostenvergoeding wordt bepaald op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt NAf 700,- en wegingsfactor 1). Verder zal het Gerecht bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van NAf 150,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde weigering om te beschikken op het bezwaar van eiser van
    25 april 2023;
  • verklaarthet bezwaar van eiser
    gegrond;
  • herroeptde brief van het wnd. Hoofd Publieke Zaken van 3 oktober 2022;
  • bepaaltdat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde weigering om te beschikken op het bezwaar van eiser van 25 april 2023;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400 te betalen aan eiser;
-
draagtverweerder op het betaalde griffierecht van Naf 150,- aan eiser te
vergoeden.
Aldus gegeven door mr. S.C.A. ter Borg, rechter in het Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023 te Curaçao, in tegenwoordigheid van
P.N.F. Pereira do Tanque, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving hiervan. Zie hoofdstuk 5 van de Lar