ECLI:NL:OGEAC:2023:193

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
CUR202302413
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van biologische vader om verblijfplaats van minderjarige te waarborgen na vertrek naar Nederland

In deze zaak heeft de biologische vader, eiser, een kort geding aangespannen om te voorkomen dat de moeder, gedaagde, met hun minderjarige dochter naar Nederland vertrekt. Eiser heeft op 1 augustus 2023 een verzoekschrift ingediend, gevolgd door een akte eiswijziging op 2 augustus 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 en 10 augustus 2023, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. Eiser vorderde onder andere een verbod voor gedaagde om met de minderjarige van Curaçao te vertrekken, maar gedaagde was op 2 augustus al naar Nederland vertrokken.

Eiser is de biologische vader van de minderjarige, maar heeft geen gezag over haar. De minderjarige is geboren in 2013 en heeft tot voor kort in Curaçao gewoond. Eiser heeft een goede band met de minderjarige en heeft regelmatig contact met haar. Gedaagde heeft echter zonder overleg met eiser besloten om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen, wat eiser als een schending van zijn rechten beschouwt.

Het gerecht heeft geoordeeld dat het bevoegd is om te beslissen op de vorderingen van eiser, ondanks het feit dat de minderjarige inmiddels in Nederland verblijft. Het gerecht heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige nog steeds in Curaçao is, gezien haar lange verblijf daar en de banden die zij heeft met haar omgeving. Het gerecht heeft ook geoordeeld dat gedaagde haar ouderlijk gezag heeft veronachtzaamd door de minderjarige zonder afscheid van eiser naar Nederland te brengen.

De rechter heeft besloten dat eiser voorlopig contact moet kunnen hebben met de minderjarige en dat gedaagde verplicht is om informatie te verstrekken over haar verblijfplaats. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202302413
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2023
inzake:
[EISER],
wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. M-J. Eisden,
tegen
[GEDAAGDE],
tot voor kort wonend in Curaçao,
op 2 augustus 2023 vertrokken naar […], Nederland,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 1 augustus 2023 heeft eiser een verzoekschrift in kort geding ingediend, gevolgd door een akte eiswijziging van 2 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 3 en 10 augustus 2023. Bij de eerste gelegenheid zijn verschenen eiser met zijn gemachtigde en een medewerkster van de voogdijraad. Op de tweede zitting zijn daarnaast verschenen gedaagde (via videoverbinding) en haar gemachtigde. Op de tweede zitting hebben allen het woord gevoerd en hebben de gemachtigden met verwijzing naar de op voorhand overgelegde stukken gepleit aan de hand van pleitnotities.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Eiser is blijkens een in 2014 gedane DNA-test de biologische vader van de op [datum] 2013 in Curaçao geboren minderjarige […], hierna ‘de minderjarige’. Gedaagde is de moeder van de minderjarige. Eiser en gedaagde hebben geen andere kinderen. Partijen zijn niet elkaars partners.
2.2.
Gedaagde is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. De minderjarige is niet erkend en heeft geen juridische vader.
2.3.
Eiser heeft kennisgemaakt met de minderjarige in 2017 in Miami, na een daartoe met gedaagde gemaakte afspraak.
2.4.
In 2022 is eiser in Curaçao komen wonen en werken om dichterbij zijn dochter te zijn. Partijen hebben in overleg de zorgtaken verdeeld, waardoor eiser zeer regelmatig op meerdere dagen per week omgang met de minderjarige had. De minderjarige overnachtte ook geregeld bij eiser thuis.
2.5.
In juli 2023 heeft eiser van de minderjarige begrepen dat gedaagde het plan had opgevat om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen.
2.6.
Eiser heeft op 1 augustus 2023 dit kort geding ingediend en onder meer een verbod gevorderd aan gedaagde om met de minderjarige van het eiland te vertrekken. Op 2 augustus 2023, daags voor de geplande behandeling van dit kort geding, is gedaagde met de minderjarige naar Nederland gevlogen.
2.7.
Eveneens op 1 augustus 2023 heeft eiser bij dit gerecht een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de erkenning van de minderjarige, het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats, de omgangsregeling dan wel zorgregeling en de kinderalimentatie.

3.De vorderingen

3.1.
Eiser vorderde aanvankelijk in de eerste plaats een verbod aan gedaagde om met de minderjarige van het eiland te vertrekken. Na haar vertrek en na wijzing van eis, vordert eiser, samengevat:
  • gedaagde te veroordelen de minderjarige binnen 24 uur aan hem af geven, zo nodig met behulp van de sterke arm;
  • te bepalen dat de minderjarige voorlopig haar feitelijke verblijfplaats bij hem zal hebben totdat hierover in de bodemzaak is beslist en gedaagde zolang te verbieden hierin een wijziging aan te brengen;
  • te bepalen dat eiser voorlopig belast zal zijn met de zorg over de minderjarige tot in de bodemzaak over een omgangsregeling is beslist;
  • een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarige en gedaagde;
  • gedaagde te veroordelen om eiser binnen 24 uur te informeren over de verblijfplaats van de minderjarige, op straffe van een dwangsom.
3.2.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
Ter beantwoording van de vraag of het gerecht bevoegd is om op de voorliggende vorderingen te beslissen, wordt aansluiting gezocht bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Op grond van artikel 5 van dit verdrag is bevoegd de rechter van het land waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere Hoge Raad 25 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:440) is de gewone verblijfplaats de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
4.3.
Naar het oordeel van het gerecht is de gewone verblijfplaats van de minderjarige, ook lopende dit kort geding, nog niet gewijzigd naar Nederland, ondanks dat zij daar inmiddels bijna twee weken feitelijk verblijft en het de intentie van gedaagde is niet naar Curacao terug te keren. Tot 2 augustus 2023 woonde de minderjarige jarenlang (haar hele leven) in Curaçao, waar zij tot voor kort naar school ging, frequent contact had met beide ouders, vriendjes en klasgenoten en waar zij aldus geworteld is. Dat de minderjarige vandaag – in de vakantieperiode – nog geen twee weken in Nederland verblijft maakt nog niet dat haar gewone verblijfplaats daarmee is gewijzigd. Dit geldt temeer nu zij zonder afscheid van haar vader te kunnen nemen, die een belangrijk onderdeel vormt van het centrum van haar leven, door gedaagde naar Nederland is overgebracht, wetende dat eiser dit kort geding had aangespannen en dus wetende dat er een mogelijkheid bestond dat zij zich (voorlopig) niet duurzaam met de minderjarige in Nederland zou kunnen vestigen. Daarbij komt dat de minderjarige op dit moment nog niet naar school gaat in Nederland en van een eigen woning van gedaagde en de minderjarige geen sprake is. Het gerecht acht zich gelet op het voorgaande bevoegd om te beslissen op de voorliggende vorderingen. Deze zaak wijkt dus af van het geval berecht in de door gedaagde overgelegde uitspraak van het Hof van 21 augustus 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:167.
Spoedeisend belang
4.4.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorzieningen. Gedaagde is zonder eiser daarin te kennen op 2 augustus 2023 met zijn dochter naar Nederland vertrokken. Eiser heeft daardoor bovendien nagenoeg geen contact meer met de minderjarige.
Juridische positie eiser
4.5.
Zoals ter zitting besproken, is eiser in juridische zin niet de vader van de minderjarige. Hij heeft ook geen gezag over de minderjarige. Eiser wordt in dit vonnis niettemin aangeduid als de vader van de minderjarige, nu vaststaat dat hij de biologische vader is, dat de minderjarige hem als haar vader ziet en er zeker het laatste jaar een serieuze vader-dochterrelatie tussen eiser en de minderjarige heeft bestaan. In dit kort geding is gebleken dat beide partijen toegewijde ouders zijn en het beste voor hebben met de minderjarige. Waarom partijen geen werk hebben gemaakt van de erkenning van de minderjarige is niet duidelijk geworden. Niets lijkt daaraan in de weg te staan.
4.6.
Artikel 1:253s BW bepaalt dat indien het kind met instemming van de met het gezag belaste ouder ten minste een jaar door een ander als behorende tot diens gezin wordt verzorgd en opgevoed, toestemming is vereist van die ander voor de wijziging van de verblijfplaats van het kind. Gelet op het besprokene tijdens de mondelinge behandeling en de overgelegde stukken kan in dit kort geding worden aangenomen dat eiser op regelmatige basis en intensief contact en omgang met de minderjarige had, maar niet dat eiser de minderjarige gedurende tenminste een jaar als tot zijn gezin behorend heeft verzorgd en opgevoed als bedoeld in artikel 1:253s BW. Eiser kwam naar voorshands oordeel dus niet het ‘blokkaderecht’ toe als daar bedoeld.
4.7.
Op grond van artikel 1:247 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder een minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Hieronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Ook omvat dit de verplicht om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen.
4.8.
Het gerecht is van oordeel dat gedaagde door haar handelwijze haar ouderlijk gezag heeft veronachtzaamd en in strijd heeft gehandeld met (de geest van) artikel 1:247 BW. Voor het geestelijk welzijn en de ontwikkeling van de minderjarige zal het allesbehalve bevorderlijk zijn om haar zo plotsklaps uit haar vertrouwde omgeving te halen zonder haar afscheid te laten nemen van eiser, met wie zij op zeer regelmatige basis contact had, en zonder afspraken te maken over contact en de omgang. Gedaagde verklaart in dat kader zelf ook dat de minderjarige ‘dubbele gevoelens’ heeft bij het vertrek en dat zij naar eiser vraagt.
4.9.
Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter is zo’n geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder.
4.10.
Voor de vorderingen in dit kort geding is de gebrekkige juridische positie van eiser een beletsel voor toewijzing van in ieder geval zijn meest ingrijpende vordering: het terughalen van de minderjarige naar Curaçao. De uitgangspunten van artikel 1:247 BW en artikel 8 EVRM als hiervoor bedoeld dienen naar het oordeel van het gerecht echter ook als richtsnoer te gelden in het onderhavige geval.
Wijziging verblijfplaats
4.11.
Een bevel om de minderjarige af te geven aan eiser, dan wel een (tijdelijke) wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige kan één van die maatregelen zijn in geval van schending van artikel 1:247 BW en artikel 8 EVRM. Het gerecht dit, zoals hiervoor overwogen, gelet op de gebrekkige juridische positie van eiser en binnen het bestek van dit kort geding een te vergaande maatregel. Daarbij komt dat het terughalen van de minderjarige naar Curaçao niet zonder meer in het belang van de minderjarige moet worden geacht. Een verhuizing van gedaagde en de minderjarige is al eerder in globale zin tussen partijen besproken, mede bezien vanuit de carrièrekansen van gedaagde. Eiser heeft verklaard dat hij op zich bereid zou zijn geweest mee te werken aan een verhuizing naar Nederland, mits dit op een normale manier zou verlopen en er goede afspraken worden gemaakt over de omgangsregeling. Toewijzing van de vordering van eiser zou er gelet daarop toe kunnen leiden dat de minderjarige eerst terugkomt naar Curaçao, om vervolgens op korte termijn weer terug te keren naar Nederland. Dan zal in Nederland het schooljaar begonnen zijn en kan de minderjarige, zoals uit de correspondentie met de school volgt, niet meer worden ingeschreven op [naam school], waar zij op 21 augustus 2023 kan beginnen. Dat deze school niet passend is voor de minderjarige is niet gesteld of gebleken.
Contact en omgang
4.12.
Het gerecht acht het evenwel in het belang van de minderjarige dat het contact met eiser op een zo kort mogelijke termijn wordt hersteld en dat partijen daar goede afspraken over maken. Gedaagde heeft desgevraagd toegezegd dat de minderjarige haar mobiele telefoon zal terugkrijgen en dat zij contact mag hebben met eiser. Het gerecht zal voorlopig bepalen dat – voor zover het partijen niet lukt om andersluidende afspraken te maken over het telefonisch contact – eiser minimaal driemaal per week telefonisch contact moet kunnen hebben met de minderjarige zoals hierna in de beslissing omschreven.
4.13.
Ter zitting is gebleken dat gedaagde nog geen plan had voor de omgang tussen de minderjarige en haar vader. Dat is echter wel het minste wat de minderjarige en eiser op dit punt van gedaagde mogen verwachten: duidelijkheid over wat gedaagde voor ogen staat. Daarnaast is gedaagde gehouden om, zoals door eiser gevorderd, aan eiser opgave te doen van de verblijfplaats van de minderjarige. Op deze twee onderdelen van het gevorderde, de omgang en de opgave van de verblijfplaats, zal worden beslist als hierna omschreven. Voor het daaraan verbinden van een dwangsom bestaat vooralsnog onvoldoende aanleiding.
Slotsom en kosten
4.14.
Op grond van het voorgaande zal worden beslist als hierna vermeld, met daarbij een rolverwijzing in de (bodem)zaak. Voor verdergaande beslissingen in dit kort geding ziet het gerecht onvoldoende grond.
4.15.
Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing in kort geding

Het gerecht:
5.1.
bepaalt dat eiser voorlopig – voor zover het partijen niet lukt om andersluidende afspraken te maken over het contact – minimaal drie maal per week op door eiser te bepalen vaste dagen binnen door eiser te bepalen vaste tijdvakken van steeds een uur telefonisch en app-contact moet kunnen hebben met de minderjarige, via de eigen telefoon van de minderjarige, buiten aanwezigheid van gedaagde;
5.2.
verzoekt de griffier de (bodem)zaken met zaaknummers CUR202302408 t/m CUR202302412 op de rolzitting van dit gerecht van dinsdag 5 september 2023 te plaatsen voor indiening verweerschrift door verweerster (gedaagde), peremptoir (P1), en verzoekt de griffier een afschrift van het desbetreffende verzoekschrift per e-mail aan verweerster te doen toekomen en een exemplaar daarvan aan gedaagdes gemachtigde te bezorgen via diens postvak in de advocatenkamer in het gerechtsgebouw;
5.3.
beveelt gedaagde om uiterlijk op de rolzitting van dit gerecht van 5 september 2023 – in het door haar in te dienen verweerschrift – opgave aan eiser te doen van de verblijfsgegevens van de minderjarige en om een concreet voorstel te doen voor de omgang tussen de minderjarige en eiser;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door mr. S. Stolk, en op 15 augustus 2023 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.