ECLI:NL:OGHACMB:2018:167
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Beschikking
- F.W.J. Meijer
- M.C.B. Hubben
- H.J. Fehmers
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Arubaanse rechter in omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man die verzoekt om een omgangsregeling met zijn biologische dochter, geboren uit een eerdere relatie. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om omgang werd afgewezen. De man heeft op 27 maart 2017 beroep aangetekend tegen de beschikking van 14 februari 2017, waarin het Gerecht hem niet-ontvankelijk verklaarde. De vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft verweer gevoerd en concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2018 zijn beide partijen en hun gemachtigden verschenen.
De man heeft verzocht om een omgangsregeling, waarbij de Voogdijraad eerder had geadviseerd dat een omgangsregeling mogelijk is, mits met professionele begeleiding. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een inbreuk op het privéleven van de man, omdat het contact met de minderjarige niet essentieel zou zijn voor zijn identiteit. Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw met de minderjarige naar Nederland is verhuisd, waardoor de bevoegdheid van de Arubaanse rechter in twijfel wordt getrokken. Het Hof concludeert dat de Arubaanse rechter onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige nu in Nederland ligt. Het Hof vernietigt de bestreden beschikking en verklaart het Gerecht en het Hof onbevoegd om van het verzoek van de man om een omgangsregeling kennis te nemen.