ECLI:NL:OGEAC:2023:186

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
500.00361/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Verbeek
  • P. Dingemanse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieagent voor het schieten op een vluchtende inbreker met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte, een politieambtenaar, schoot op 14 april 2022 met zijn dienstwapen op een vluchtende inbreker, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een gebroken knie. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens, terwijl de officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, een voorwaardelijke taakstraf eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde ter uitvoering van een wettelijk voorschrift en dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het Gerecht verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte onterecht gebruik had gemaakt van zijn vuurwapen in een situatie die niet de noodzaak daartoe rechtvaardigde. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte niet had gehandeld volgens de richtlijnen van de Ambtsinstructie Politie Curaçao en dat zijn handelen niet proportioneel was. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 24 uren, met een proeftijd van één jaar. Het Gerecht hield rekening met de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de context van de politieagent en de impact van de uitspraak op zijn leven.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00361/22

Uitspraak: 6 juni 2023 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende in Curaçao, adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. U.F. Dickens, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiair ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en voorts omdat het vastgestelde letsel bij het slachtoffer niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond ‘handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift’ (ex. art. 1:114, lid 1, onder c, Wetboek van Strafrecht) dan wel, subsidiair dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op de schulduitsluitingsgrond ‘verontschuldigbare dwaling met betrekking tot het recht’ (ex. art. 1:115, onder e, Wetboek van Strafrecht) toekomt. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair

Zware mishandeling

dat hij op of omstreeks 14 april 2022 te Curaçao, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (linker) knie, althans een verwonding aan de (linker) knie en/of (linker)voet van die [slachtoffer] heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn dienstwapen, een of meerdere kogels af te vuren in de richting van, althans op, die [slachtoffer] waarbij een of meerdere kogels de knie en/of voet, althans de been, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geraakt;
(artikel 2:275/276 Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair

Poging zware mishandeling

dat hij op of omstreeks 14 april 2022 te Curaçao, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft de verdachte met dat opzet met zijn dienstwapen, een of meerdere kogels in de richting van, althans op, die [slachtoffer] afgevuurd waarbij een of meerdere kogels de knie en/of voet, althans de been, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geraakt,
terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275/276 jo 1:119 Wetboek van Strafrecht)

Meer subsidiair

Mishandeling met een wapen

dat hij op of omstreeks 14 april 2022 te Curaçao, met gebruikmaking van een wapen, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening 1931, te weten een dienstwapen, [slachtoffer] heeft mishandeld, door opzettelijk met zijn dienstwapen, een of meerdere kogels of te vuren in de richting van, althans op, die [slachtoffer], waarbij een of meerdere kogels de (linker)knie en/of (linker)voet, althans de been, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geraakt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie, althans een verwonding aan de (linker) knie en/of (linker)voet, in elk geval letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 2:273/274 Wetboek van Strafrecht)
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat hij omstreeks 14 april 2022 te Curaçao, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linker knie en een verwonding aan de linker voet van die [slachtoffer] heeft toegebracht, door opzettelijk met zijn dienstwapen meerdere kogels af te vuren op die [slachtoffer], waarbij meerdere kogels de knie en voet van die [slachtoffer] hebben geraakt.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Opgemerkt wordt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Op 14 september 2022 werd de verdachte gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende -voor zover van belang en zakelijk weergegeven- verklaard: [2]
“Op 1 oktober (het Gerecht begrijpt: 2022) ben ik 12 jaar werkzaam bij KPC. Ik ben brigadier en werk bij de Unit Speciale Taken. Ik had in de nacht van 13 op 14 april 2022 nachtdienst, samen met inspecteur [politieambtenaar 1] en brigadier [politieambtenaar 2]. Via een algemeen bericht van de centrale meldkamer kregen collega [politieambtenaar 2] en ik door dat er een bedrijfsinbraak gaande was bij Gomperts Cooling Services N.V. aan de Cas Coraweg. Er zouden vier of zes personen in dit bedrijf aan het inbreken zijn. Toen collega [politieambtenaar 2] en ik aankwamen bij het bedrijf, gingen wij naar de voorzijde aan de Cas Coraweg. Ik liep naar de linker zijkant en ik zag dat daar een ijzeren deur open stond. Ik heb toen de meldkamer hiervan in kennis gesteld en ben vervolgens samen met [politieambtenaar 2] door de openstaande deur het terrein opgelopen. Ik liep langs het gebouw het terrein verder op en zag plotseling een persoon geheel in het zwart gekleed, die zich schuil hield achter een grote airco-unit. Hij droeg een capuchon en handschoenen. Ik had inmiddels mijn vuurwapen ter hand genomen. Ik sommeerde de man: “stop, politie”, waarna de persoon in het zwart van mij wegrende naar een ijzeren deur. Ik zag dat de verdachte probeerde over het ijzeren hek te klimmen. Vervolgens zag ik dat zich daar achter collega [politieambtenaar 3] bevond. Hij stond op de politieauto en keek over het ijzeren hek. Ik zag en hoorde dat collega [politieambtenaar 3] riep: “stop, politie” en dat hij een waarschuwingsschot in de lucht loste. De verdachte sloeg linksaf een gangpad in. Toen ik bij het gangpad naar links aankwam, riep ik wederom: “stop, politie”. Hij rende door. Vervolgens heb ik een gericht schot gelost op de benen van de wegrennende verdachte. Ik zag dat de wegrennende verdachte links een ander gangpad insloeg. Ik rende achter hem aan. Toen ik op de hoek van dit gangpad was, schoot ik voor de tweede keer gericht op de benen van de verdachte. Ik zag dat ik de verdachte bij het tweede schot raakte. Ik zag dat hij voorover struikelde maar niet viel. De verdachte rende desondanks verder en sloeg verderop rechtsaf naar het hek waar ik naar binnen ging. Ik riep naar [politieambtenaar 2] dat de verdachte eraan kwam. Ik ben verder niet achter hem aangerend. Ik hoorde via de portofoon dat de verdachte op de Cas Coraweg werd aangehouden. Er was wel verlichting binnen het bedrijf/terrein, maar het zicht was niet heel goed. Ik heb vanaf ongeveer vijf of zes meter afstand geschoten op de benen van de verdachte ter aanhouding, omdat hij anders zou zijn ontsnapt. Ik weet uit ervaring dat de laatste tijd inbrekers regelmatig gewapend zijn. Het is mij ambtshalve bekend dat er de afgelopen tijd regelmatig in dit bedrijf werd ingebroken. We namen deze melding dan ook zeer serieus en waren zeer alert. Toen ik later over de situatie nadacht, realiseerde ik mij dat er mogelijk geen sprake was van een geschokte rechtsorde of aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Een volgende keer zal ik dit beter kunnen inschatten.”
2. Op 13 april 2022 werd omstreeks 23.37 uur bij de centrale meldkamer van het KPC melding gemaakt van een inbraak. Hierover is het volgende -voor zover van belang en zakelijk weergegeven- gerelateerd: [3]
“-Gesprek 26 C 6 2022 04 13 23 37 41:
Centralist: Politie: Centrale Goedenavond;
NN-mannenstem: Ik heb vier in het zwart geklede personen gezien die zich schuilhouden in de beplanting bij Gomperts Cooling te Cas Coraweg;
Centralist: ik ga de patrouille in kennis stellen.
-Gesprek 41 C 1 2022 04 13 23 51 48:
Politieambtenaar: Centrale, wij hebben een van de dieven en die is geschoten.”
3. Op 10 augustus 2002 werd het slachtoffer [slachtoffer] gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende -voor zover van belang en zakelijk weergegeven- verklaard: [4]
“Opmerking verbalisant: u wordt als getuige gehoord met betrekking tot een schietincident dat in de nachtelijke uren van 13 op 14 april 2022 plaatsvond in het bedrijfspand van Gomperts Cooling Services N.V. te Cas Coraweg.
De getuige:
Ik ben op die bewuste nacht neergeschoten door de politie op het terrein van het bedrijfspand van Gomperts. Ik werd twee keer geraakt, in mijn linker knie en mijn linker voet. Ik heb hier nog dagelijks last van. Mijn linker knieschijf is op drie plaatsen door de kogel gebroken. De knieschijf is geborgd met een draad om de knieschijf weer te laten aangroeien. Ik zal opnieuw geopereerd moeten worden om de draad te verwijderen. Ik weet niet wanneer deze draad er weer uit moet. Het kan volgens de arts 1 tot 4 jaar duren voor volledig herstel. Ik kan nog steeds niet normaal lopen vanwege de kapotte knieschijf. Mijn linker voet had een vleeswond; hij werd boven geraakt en de kogel ging er aan de onderzijde weer uit. Ik had niets in mijn handen toen er op mij werd geschoten. Ik had geen wapen bij me. Ik had werk toen dit gebeurde en kon hierdoor twee en een halve maand niet werken.”
4. De orthopedisch chirurg, [arts], heeft het slachtoffer [slachtoffer] onderzocht en de volgende medische verklaring opgesteld: [5]

“Patient: Dhr. [slachtoffer] was opgenomen van 14-04-2022 tot en met 15-04 op de afdeling Orthopedie in verband met een patella fractuur. Patiënt is op 14-04-2022 geopereerd in verband met een bloedige repositie patella fractuur ongecompliceerd. Uitwendig waargenomen letsel: schotwond linker knie, dwars door de knieschijf. Door de schotverwonding heeft de kogel een stuk bot meegenomen. Van de resterende knieschijf een Zuggurtung operatie verricht. Door de hoge temperatuur van de passerende kogel vertraging in de botgenezing.”

5. De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard: [6]
“Mijn ervaring is dat de laatste tijd veel wordt ingebroken bij bedrijven en dat de inbrekers meestal gewapend zijn. Wij gaan dan met geladen pistool zo’n bedrijf binnen. Dit deden wij ook bij Gomperts Cooling in de nacht van 13 op 14 april 2022. Ik wilde voorbereid zijn. Ik heb de inbreker de eerste keer in zijn voet geschoten ter aanhouding. Hij bleef echter rennen. Ik wilde de inbreker perse aanhouden. Ik heb hem in zijn been geschoten. Ik heb geen wapen bij de inbreker gezien.”
Bewijsoverwegingen

Zwaar lichamelijk letsel?

De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de medische status van het slachtoffer en het uitzicht op herstel niet van die ernstige aard en uitzichtloosheid getuigen, dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het postoperatieve verloop was immers ongecompliceerd en het slachtoffer kon zich vlot mobiliseren.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
In artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen wat de wetgever onder zwaar lichamelijk letsel verstaat. Dit is onder meer aan de orde indien het naar gewoon spraakgebruik als zodanig wordt genoemd, waarbij wordt gelet op de aard van het letsel, de aard en de noodzaak van het medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Ook de Hoge Raad hanteert in zijn vaste rechtspraak deze drie kerncriteria, waarbij in een vrij recente uitspraak specifiek (bot)fracturen zijn uitgelicht vanwege de veelvuldige voorkomendheid van deze letstelcategorie. De Hoge Raad overweegt het volgende: “Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt.” [7]
Uit de verklaring van het slachtoffer en het medisch verslag ter zake de behandeling van de schotwond in de knie van het slachtoffer is op te maken dat door de kogelinslag een stuk knieschijf is weggeslagen en dat het noodzakelijk was de resterende knieschijf operatief te borgen met behulp van een draad teneinde het bot weer te laten aangroeien. De arts heeft daarbij aangetekend dat vertraging in de botgenezing is ontstaan door de hoge temperatuur van de passerende kogel en het slachtoffer heeft daarbij aangegeven dat hem is medegedeeld dat het nog 1 tot 4 jaar kan duren voordat de knieschijf volledig is hersteld.
Het Gerecht acht -gelet op het voorgaande- de noodzakelijkheid van het medisch ingrijpen dusdanig evident en de aard van het letsel dusdanig ernstig, dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het enkele feit dat het postoperatieve verloop ongecompliceerd was en het slachtoffer zich vlot kon mobiliseren, doet aan dat oordeel niet af. Het Gerecht verwerpt het verweer.
Beroep op het ontbreken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De verdediging heeft voorts bepleit dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. Van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is volgens de raadsman geen sprake. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm evenmin zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het ervoor kan worden gehouden dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Het Gerecht overweegt hieromtrent ambtshalve ook ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit, als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte tot twee keer toe -vanaf een afstand van vijf of zes meter- op het lichaam van de wegrennende inbreker heeft geschoten teneinde hem tot stoppen te dwingen, zodat de verdachte de inbreker kon aanhouden. De verdachte verklaart enigszins wisselend over het lichaamsdeel waarop hij de schoten heeft gericht, namelijk de ene keer de voet en de andere keer de benen van het slachtoffer. Wat daar ook van zij, de kogels zijn uiteindelijk in de voet en de knie van het slachtoffer terecht gekomen, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Met name uit de eigen verklaring van de verdachte, te weten dat hij heeft geschoten omdat hij de verdachte wilde aanhouden, leidt het Gerecht af dat de verdachte aldus doelbewust de vlucht van de wegrennende inbreker heeft willen doen stoppen, door hem letterlijk het (verder) rennen onmogelijk te maken, hem uit te schakelen. Gelet op die doelbewustheid, daarbij gebruikmakend van een wapen waarvan de ernst van de impact op een menselijk lichaam een gegeven is, is naar het oordeel van het Gerecht vast komen te staan dat de verdachte onvoorwaardelijk, dus vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het verweer wordt verworpen.
Verweer ten aanzien van de strafbaarheid: beroep op de rechtvaardigingsgrond ‘handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift’
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat hij heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, ten gevolge waarvan -naar het Gerecht begrijpt- de wederrechtelijkheid aan de mishandelende gedraging komt te ontvallen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte conform artikel art. 12, lid 1 onder a en b, van de Ambtsinstructie Politie Curaçao heeft gehandeld. De aan te houden inbreker betrof een persoon ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat daders van inbraken op Curaçao normaliter gewapend zijn. Bij het betrappen van deze daders op heterdaad is het waarschijnlijk dat zij niet zullen schromen het vuurwapen tegen de politieagenten te gebruiken. De inbraak vond in de nachtelijke uren plaats en de identiteit van de inbreker was ten tijde van het incident niet bekend. Ook was er in hetzelfde jaar al drie keer eerder bij Gomperts Cooling ingebroken. De onderhavige inbraak valt tevens te kwalificeren als een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en welk misdrijf als bedreigend of schokkend voor de samenleving wordt aangemerkt. Het Ministerie van Justitie laat het KPC immers maandelijks cijfers van ‘high impact crimes’ publiceren, waartoe inbraken in bedrijfspanden behoren.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
De vraag die ter beantwoording voorligt, is of de verdachte ter aanhouding heeft mogen schieten op de benen van de (
vermoedelijke)inbreker. In de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is in artikel 5 juncto 13 de bevoegdheid verankerd dat politieambtenaren ter handhaving van de rechtsorde onder omstandigheden bevoegd zijn geweld te gebruiken tegen personen. Deze geweldshandeling moet zijn toegepast in de rechtmatige uitoefening van de politietaak en bovendien voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit betekent dat het toegepaste geweld het daarmee beoogde doel dient te rechtvaardigen en alleen mag worden toegepast indien het doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Artikel 14 van deze Rijkswet bepaalt voorts dat nadere regels omtrent dit geweldsmandaat in een ambtsinstructie worden neergelegd. In de geldende Ambtsinstructie Politie Curaçao (hierna: APC) is in artikel 12 het wettelijk kader opgenomen waarbinnen het gebruik van een vuurwapen is geoorloofd. Zoals de raadsman heeft geschetst, is krachtens art. 12, lid 1, sub a APC het gebruik van een vuurwapen toegestaan om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken. Indien een persoon zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken, mag -krachtens sub b van artikel 12, lid 1, APC- van een vuurwapen gebruik worden gemaakt indien op het vermeende misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en het misdrijf tevens een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of indien het misdrijf door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
Het Gerecht is van oordeel dat uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting is gebleken van enige omstandigheid waarop de verdachte redelijkerwijs had mogen aannemen dat de aan te houden inbreker vuurwapengevaarlijk was. De inbraakmelding die de verdachte en zijn collega doorkregen via de centrale meldkamer maakte geen gewag van gewapende personen. De verdachte heeft bij het aantreffen van de zich schuil houdende inbreker geen wapen waargenomen. De inbreker heeft evenmin een lichaamshouding aangenomen waaruit redelijkerwijs zou kunnen worden afgeleid dat hij een schietklaar wapen droeg en niet zou schromen om dit te gebruiken. Integendeel, de inbreker probeerde zich juist uit de voeten te maken en keerde de verdachte aldus de rug toe en begon van de verdachte vandaan te rennen. Het feit dat de inbraak in de nachtelijke uren plaatsvond en de identiteit van de inbreker niet bekend was, maakt het oordeel van het Gerecht niet anders. De door de verdediging geschetste omstandigheid dat het politiekorps de ervaring heeft dat daders van inbraken op Curaçao normaliter gewapend zijn en bij ontdekking op heterdaad niet schromen om het wapen te gebruiken, kan naar het oordeel van het Gerecht niet tot legitimatie dienen van de handelswijze van de verdachte. Een dergelijke ervaring kan hooguit tot extra alertheid nopen, hetgeen de verdachte ook heeft benoemd in zijn uiteenzetting waarom hij meteen bij het betreden van het bedrijfspand met getrokken wapen liep. Het daadwerkelijke schieten op een aan te houden persoon is slechts voorbehouden aan situaties waaruit concrete en acute vuurwapengevaarlijkheid van die persoon blijkt en waarbij de aanhouding, mede in het kader van de veiligheid, niet op andere wijze kan worden bereikt. Dat is in de onderhavige casus niet aan de orde. Ten overvloede merkt het Gerecht op dat de eigen ervaring van het politiekorps niet als feit van algemene bekendheid heeft te gelden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gaat het bij feiten van algemene bekendheid om gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. [8] Het Gerecht heeft op basis van de zaken betreffende bedrijfsinbraken die voor het Gerecht worden gebracht overigens niet de ervaring dat inbrekers normaliter gewapend zijn en niet schromen dat wapen te gebruiken.
Het Gerecht is voorts van oordeel dat de onderhavige inbraak -hoewel een ernstig en voor de gedupeerden en de samenleving ergerlijk misdrijf- niet te vereenzelvigen valt met een misdrijf dat een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit of persoonlijke levenssfeer vormt, dan wel dat het door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. De wetgever heeft diefstal met braak niet als zodanig gecategoriseerd en de omstandigheid dat het KPC en/of de minister van Justitie bedrijfsinbraken als delicten met hoge impact classificeren, maakt dit misdrijf nog niet een bedreiging voor de samenleving.
Gelet op het voorgaande komt het Gerecht tot het oordeel dat de verdachte niet heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:275 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte subsidiair het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege verontschuldigbare rechtsdwaling (waardoor -naar het Gerecht begrijpt- de verdachte geen schuldverwijt gemaakt kan worden). De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte er gelet op zijn opleiding heilig van overtuigd was dat het gebruik van zijn dienstwapen in deze situatie was geoorloofd. Bij de verdachte en zijn collega’s binnen het KPC is sprake van onvoldoende kennis en scholing ten aanzien van de (grenzen van de) bevoegdheden zoals neergelegd in de APC. In de onderlinge regeling houdende kwaliteitseisen, opleidings- en trainingsvereisten politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is in hoofdstuk 7 opgenomen dat een politieambtenaar gedurende zijn loopbaan meerdere toetsen dient af te leggen om te voldoen aan de eis van geoefendheid ingevolge de APC. Het betreft de toets schietvaardigheid, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en geweldsbeheersing. Slagen voor deze drie toetsen is vereist voor het dragen van het vuurwapen in het volgende kalenderjaar- of halfjaar. De korpsbeheerder is verantwoordelijk voor de handhaving van het bepaalde in hoofdstuk 7 van de onderliggende regeling en dient de nodige maatregelen te nemen indien een politieambtenaar niet aan de gestelde maatstaf voldoet, omdat hij een toets niet heeft gehaald. Hieronder valt ook erop toezien dat de politieambtenaar het vuurwapen inlevert op de laatste dag van de gestelde termijn. Uit het overgelegde IBT-paspoort (het Gerecht begrijpt: integrale beroepsvaardigheidstraining) van de verdachte blijkt dat de verdachte de toets aanhoudingsvaardigheden niet heeft gehaald. De verdachte had op de pleegdatum van de tenlastelegging aldus zijn theoretische kennis onvoldoende op peil, hetgeen (naar het Gerecht begrijpt niet de verdachte te verwijten valt, maar zijn werkgever), ten gevolge waarvan de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent het recht.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Het Gerecht volgt de verdediging in haar betoog dat de zorgtaak van de korpsbeheerder in de onderhavige kwestie niet conform de relevante regelgeving betreffende de taakuitoefening van de politie lijkt te zijn uitgevoerd. Uit het IBT-paspoort en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij (voorafgaand aan de pleegdatum van de tenlastelegging) laatstelijk in juni 2021 de toets schietvaardigheid heeft gehaald en (in de afgelopen jaren) in het geheel geen toets aanhoudingvaardigheden heeft behaald. Krachtens artikel 7.2, lid 4 van de door de raadsman aangehaalde onderlinge regeling had de korpsbeheerder onder deze omstandigheden inderdaad het vuurwapen van de verdachte moeten innemen.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat ook op de politieambtenaar zelf, en dus op de verdachte, de plicht en verantwoordelijkheid rust zorg te dragen voor het voldoen aan de eis van geoefendheid uit de ambtsinstructie, waaronder het hebben van voldoende kennis van de politiebevoegdheden en de begrenzing daarvan. Artikel 6 van de APC luidt dan ook dat de ambtenaar zich voortdurend bekwaamt in de kennis van zijn plichten, bevoegdheden en alle andere zaken met betrekking tot zijn taken (lid 1) en dat hij zich voortdurend op de hoogte stelt van de geldende wettelijke regelingen die voor de politie van belang zijn (lid 2).
Hoezeer het Gerecht ook oog heeft voor de soms uiterst complexe, gevaarlijke en acute omstandigheden waaronder de politieambtenaar zijn taken moet uitoefenen, is het Gerecht van oordeel dat de verdachte niet verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot het recht. Het handelen van de verdachte is de verdachte aan te rekenen vanwege het hiervoor overwogene omtrent de eigen plicht en verantwoordelijkheid van de verdachte. Daarbij neemt het Gerecht ook in aanmerking dat de verdachte geen beginnende politieagent is, maar reeds ruim twaalf jaren werkzaam is als opsporingsambtenaar en thans de rang van brigadier bekleedt. Bovendien kan het onderhavige feitencomplex niet als een randgeval worden getypeerd waarbij dwaling omtrent de concrete invulling van het recht meer voor de hand zou kunnen liggen. Het verweer wordt verworpen.
Nu er overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in de hoedanigheid van politieambtenaar schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met zijn dienstwapen twee keer op een vluchtende inbreker te schieten, waardoor de knieschijf van deze inbreker is verbrijzeld. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Voor zware mishandeling met een vuurwapen wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een typische mishandelingssituatie, waarbij een confrontatie tussen burgers bijvoorbeeld uitmondt in een handgemeen. De verdachte is politieambtenaar die in de uitoefening van zijn politietaak een beoordelingsfout heeft gemaakt ten aanzien van zijn bevoegdheid in de gegeven situatie, ingegeven door zijn wens een vermoedelijke inbreker aan te houden en een einde te maken aan de herhaaldelijke inbraken in het betreffende bedrijfspand. Het Gerecht houdt ten voordele van de verdachte rekening met deze bijzondere context. Daarbij weegt het Gerecht meer in het bijzonder mee dat opsporingsambtenaren doorgaans ad hoc, in een fractie van een seconde, moeten reageren op -zoals reeds overwogen- soms uiterst complexe, gevaarlijke en acute omstandigheden. Het is dan te meer van belang dat de politieambtenaar uitermate goed getraind en onderlegd is in wat hij wel en niet mag in de uitoefening van de politietaken. Ten aanzien van deze kwaliteitsbewaking is ook een belangrijke taak weggelegd voor (het bestuur van) het politiekorps, dat haar werknemers hierin (ook volgens de wet) optimaal moet faciliteren, begeleiden en beschermen. Afgaand op hetgeen hieromtrent door de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, heeft het de verdachte hieraan in zekere mate ontbroken.
Voorts houdt het Gerecht rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten dat hij alleenstaande vader van twee kinderen is en een blanco strafkaart heeft. Eveneens betrekt het Gerecht in zijn oordeel dat deze strafzaak grote impact heeft op de persoonlijke en professionele levenssfeer van de verdachte en dat de uitkomst van deze zaak mogelijk negatieve gevolgen heeft voor zijn loopbaan bij de politie.
Gelet echter op de ernst van het toegebrachte letsel en de omstandigheid dat de verdachte ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een zwaar middel in een aanhoudingssituatie die ook op andere, voor de burger minder ingrijpende wijze had kunnen geschieden, ziet het Gerecht geen ruimte om een strafoplegging in het geheel achterwege te laten. Het mandaat geweld toe te passen tegen burgers dient met de uiterste zorgvuldigheid te worden gebruikt, hetgeen de verdachte niet heeft gedaan.
Het Gerecht acht de straf die door de officier van justitie is gevorderd in deze zaak passend en geboden en zal de verdachte aldus een voorwaardelijke taakstraf opleggen die gelijk is aan de eis van het openbaar ministerie. Een voorwaardelijke straf is mede op zijn plaats omdat de verdachte er ter terechtzitting niet echt blijk van heeft gegeven dat hij heeft ingezien dat hij verkeerd gehandeld heeft. De voorwaardelijke straf dient er dan mede toe de verdachte in te scherpen zich in vergelijkbare situaties conform de Ambtsinstructie te gedragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45 en 1:46 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
1 (één) jaaraan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Verbeek, bijgestaan door mr. P. Dingemanse, (zittingsgriffier), en op 6 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bron zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van de Landsrecherche Curaçao d.d. 5 oktober 2022, geregistreerd onder zaaksnummer LRC 2022-13 en de onderzoeksnaam “[naam onderzoek]”, doorgenummerde dossierpagina’s 1 – 106.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 september 2022, dossierpagina’s 19-27.
3.Proces-verbaal d.d. 5 september 2022, dossierpagina’s 64-66.
4.Proces-verbaal d.d. 10 augustus 2022, dossierpagina’s 35-39.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring, als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van medische gegevens van Curaçao Medical Center d.d. 12 september 2022, dossierpagina’s 76-79.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 mei 2023, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
7.HR 17 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:571, r.o. 2.3; Zie ook HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.
8.Vlg. HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291.