ECLI:NL:OGEAC:2023:104

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
CUR202101374 en CUR202101530
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bouwvergunning voor een woning aan het Spaanse Water in Curaçao

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 20 april 2023, wordt de beslissing van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP) om een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning aan het Spaanse Water beoordeeld. De eisers, die bezwaar maken tegen deze vergunning, stellen dat de bouw in strijd is met het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (EOP) en dat de bouwhoogte niet correct is vastgesteld. De bouwvergunning is verleend onder twee opschortende voorwaarden op 8 april 2021, en eisers hebben pro-forma beroep ingesteld tegen deze vergunning, geregistreerd onder de nummers CUR202101374 en CUR202101530.

Het Gerecht concludeert dat de bouwvergunning terecht is verleend. De bestemmingsgrenzen zijn vastgesteld op basis van topografische kaarten, en de bouwhoogte is conform het EOP vastgesteld. Het Gerecht oordeelt dat het bestuurscollege niet bevoegd was om het schetsplan vast te stellen, waardoor toetsing aan dit plan niet nodig was. De beroepsgronden van eisers worden als ongegrond verklaard, en het beroep met nummer CUR202101374 wordt niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van de verweerder bij het verlenen van bouwvergunningen en de noodzaak om de belangen van vergunninghouders en omwonenden zorgvuldig af te wegen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:
1.
[naam eiser 1],

2. [naam eiser 2],

3. [naam eiser 3],

4. [naam eiser 4],

5. [naam eiser 5],

wonend in Curaçao,
eisers,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en P. Tweeboom,
tegen

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP),

verweerder,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander,
met als vergunninghouder:

[naam vergunninghouder]

wonend in Curaçao,
vergunninghouder,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de beroepen van eisers tegen de beslissing van verweerder om vergunninghouder een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning aan het Spaanse Water te [adres vergunninghouder].
1.1
Verweerder heeft deze bouwvergunning met nummer 766-2020 onder twee opschortende voorwaarden verleend bij beschikking van 8 april 2021. Door een emailwisseling van 25 mei 2021 tussen het Gerecht en de gemachtigde van vergunninghouder in een andere procedure hebben eisers vernomen dat de bouwvergunning was verleend. Eisers hebben vervolgens op 26 mei 2021 pro-forma beroep ingesteld tegen de bouwvergunning. Dat beroep is geregistreerd onder nummer CUR202101374. Bij email van 8 juni 2021 heeft verweerder de gemachtigde van eisers bericht dat vergunninghouder aan de twee opschortende voorwaarden heeft voldaan en dat de bouwvergunning definitief geworden is. Naar aanleiding van deze mail hebben eisers op 10 juni 2021 nogmaals pro-forma beroep ingesteld tegen de bouwvergunning. Dit beroep is geregistreerd onder nummer CUR202101530.
1.2
Eisers hebben vervolgens gronden ingediend en een akte nadere uitlating. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de akte nadere uitlating van eisers. Vergunninghouder heeft een schriftuur ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft de beroepen gezamenlijk op 30 september 2022 op zitting behandeld. Eiser [naam eiser 2] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. De andere eisers hebben zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en haar collega F. Winkel, die ook werkzaam is bij het ministerie van VVRP. Namens vergunninghouder zijn zijn gemachtigde en zijn echtgenote verschenen.
1.4
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven over het bebouwingspercentage, de geldende bestemmingen, de bouwhoogte en de carport.
1.5
Verweerder heeft op 14 november 2022 zijn nadere toelichting bij het Gerecht ingediend. Eisers en vergunninghouder hebben daarop gereageerd op 6 december 2022 respectievelijk 11 januari 2023. Vervolgens heeft het Gerecht het onderzoek met toestemming van partijen gesloten.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de door verweerder verleende bouwvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep met nummer CUR202101530 ongegrond is. De door eisers aangevoerde beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft de bouwvergunning kunnen verlenen. Het beroep met nummer CUR202101374 is niet-ontvankelijk. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarom zijn er twee beroepen tegen dezelfde bouwvergunning en wat vindt het Gerecht daarvan?
4. Eisers hebben toegelicht dat zij het tweede beroep hebben ingesteld om te voorkomen dat zij geen inhoudelijk oordeel van het Gerecht over de bouwvergunning krijgen als hen in het eerste beroep zou worden tegengeworpen dat zij prematuur beroep hebben ingesteld. Ten tijde van het indienen van het eerste beroep wisten eisers niet op welke datum de bouwvergunning aan vergunninghouder was verleend of uitgereikt.
5. Het Gerecht acht de handelwijze van eisers begrijpelijk. Er lopen echter nu twee beroepen van dezelfde eisers met dezelfde gronden tegen dezelfde bouwvergunning. Het Gerecht zal het beroep van eisers met nummer CUR202101530 inhoudelijk beoordelen. Eisers hebben dan geen belang meer bij de beoordeling van hun beroep met nummer CUR202101374. Dat beroep zal het Gerecht niet-ontvankelijk verklaren.
Wat zijn de relevante feiten in deze zaak?
6.1
Bij notariële akte van 27 november 2013 is de kavel met nummer [nummer kavel] waarop de bouwvergunning ziet aan vergunninghouder geleverd. Deze kavel is 467 m2 groot. Kijkend vanaf het Spaanse Water liggen de percelen van [naam eiser 1], [naam eiser 2], vergunninghouder en [achternaam eisers 3 en 4] in deze volgorde naast elkaar. Aan de overkant van de weg ligt het perceel van [naam eiser 5]. Alle percelen liggen binnen het villapark [naam villapark].
6.2
Bij notariële akte van 1 juni 2015 heeft de levering van een strook grond van [naam eiser 2] aan vergunninghouder plaatsgevonden. Deze strook grond is 14 m2 groot.
6.3
Bij beschikking van 15 augustus 2019 is aan vergunninghouder een perceel grond van 76 m2 ter uitbreiding van zijn aangrenzend eigendomsperceel in erfpacht gegeven.
6.4
Aan vergunninghouder zijn op 22 november 2016 en 2 september 2019 bouwvergunningen verleend die na bezwaren van eisers daartegen door verweerder zijn ingetrokken. Vergunninghouder is begonnen met bouwen in april 2017. De bouw heeft tussen ongeveer april 2018 en oktober 2019 stilgelegen. Op 30 december 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning. Die aanvraag heeft geleid tot de bouwvergunning die het Gerecht nu zal beoordelen.
6.5
Eisers hebben een civielrechtelijk kort geding tegen vergunninghouder gevoerd in de periode dat verweerder de aanvraag van 30 december 2020 beoordeelde. Eisers vorderden in kort geding kort gezegd dat vergunninghouder het bouwwerk dat hij zonder vergunning had gebouwd zou afbreken. De kortgedingrechter heeft die vordering bij uitspraak van 20 januari 2021 afgewezen. Die uitspraak is in hoger beroep door het Hof bij uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:107) bevestigd.
6.6
Vergunninghouder woont sinds februari 2021 permanent in zijn woning waarop de bouwvergunning ziet.
Wat voeren eisers aan tegen de bouwvergunning?
7. Eisers voeren meerdere beroepsgronden aan tegen de bouwvergunning. Zij voeren allereerst aan dat de bouwvergunning in strijd is met het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (EOP). Er wordt volgens eisers namelijk in strijd met het EOP gebouwd op gronden met de bestemming water. Verder heeft verweerder de bouwhoogte niet conform het meetvoorschrift in het EOP gemeten en heeft verweerder de in dit verband vereiste belangenafweging onvoldoende gemotiveerd. In de tweede plaats voeren eisers aan dat het bouwplan ook getoetst had moeten worden aan het Schetsplan “Brakkeput Abao fase I en II” (het Schetsplan). Het bouwplan is op meerdere punten in strijd met het Schetsplan volgens eisers. In de derde plaats is de bouwvergunning volgens eisers in strijd met artikel 22, vijfde lid en zevende lid, van de Bouw- en woningverordening 1952 (Bwv) verleend. Het bouwwerk is wegens de ligging en wegens de bouwwijze ontsierend, hinderlijk en brandgevaarlijk voor de omgeving. Ook is volgens eisers sprake van gevaar voor de veiligheid van het verkeer en hinder op de straat. In de vierde plaats voeren eisers aan dat het bouwwerk in strijd is met “de normen en richtlijnen” van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao van 25 mei 2005 (nummer 2004/41893, Normen en richtlijnen 2005) als het gaat om het bebouwingspercentage. Ten slotte voeren eisers aan dat de carport meegenomen had moeten worden in de berekening van het bebouwingspercentage en dat de carport de gevelrooilijn overschrijdt.
8. Het Gerecht zal de beroepsgronden van eisers hierna achtereenvolgens bespreken. Ter zitting hebben eisers hun beroepsgrond over de septic tank ingetrokken. Die beroepsgrond zal het Gerecht daarom onbesproken laten.
Is de bouwvergunning verleend in strijd met de op de gronden rustende bestemming?
9. Eisers voeren aan dat de bouwvergunning is verleend in strijd met het EOP. Het bouwplan dat is vergund wordt namelijk voor een deel gebouwd op het perceel dat vergunninghouder in erfpacht heeft gekregen. Op dat deel van het perceel rust de bestemming water volgens het EOP. Die bestemming laat het bouwen van een woning met de vergunde omvang niet toe.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
10.1
De bestemming die rust op het perceel dat vergunninghouder in erfpacht heeft, moet worden bepaald aan de hand van de bestemmingskaarten van het EOP. Het Gerecht stelt op grond van de bestemmingskaarten behorende bij het EOP vast dat daaruit niet kan worden afgeleid of op het perceel dat vergunninghouder in erfpacht heeft de bestemming water of stedelijk gebied rust. Daarvoor is de bestemmingskaart niet gedetailleerd genoeg.
10.2
Verweerder heeft een topografische kaart uit 1989 overgelegd. Volgens verweerder is de kustlijn van 1989 die op deze kaart is weergegeven gebruikt bij de bepaling van de bestemmingsgrens tussen de bestemming stedelijk gebied en de bestemming water ten tijde van de vaststelling van het EOP in 1996/1997. Verweerder heeft op deze kaart de drie percelen van vergunninghouder en het vergunde bouwwerk geprojecteerd. Daaruit blijkt volgens verweerder dat het vergunde bouwwerk niet wordt gebouwd op gronden met de bestemming water. Ter nadere onderbouwing daarvan heeft verweerder na de zitting een vergelijkbare kaart overgelegd. Daarop heeft hij de bestemmingsgrens van de bestemmingskaarten van het EOP met inachtneming van de schaal van die bestemmingskaarten geprojecteerd. Die projectie levert vanwege de dikte van de lijn op de bestemmingskaarten op deze overgelegde kaart een zwart vlak op dat geldt als bestemmingsgrens. Volgens verweerder is de bestemmingsgrens zo’n 10 meter breed. Verweerder bepaalt vervolgens als bestemmingsgrens de lijn die door het midden van het zwarte vlak loopt en concludeert gelet op de projectie van het vergunde bouwwerk dat dat niet op gronden met de bestemming water wordt gebouwd.
10.3
Het Gerecht volgt verweerder in deze toelichting, bij gebrek aan mogelijkheden om op grond van de bestemmingskaarten bij het EOP preciezer vast te stellen waar de bestemmingsgrens ligt. Het Gerecht acht aannemelijk dat de wetgever bij het vaststellen van de bestemmingskaarten bij het EOP en meer specifiek bij het vaststellen van de bestemmingsgrens water en stedelijk gebied is uitgegaan van de bestaande kustlijn op de topografische kaart van 1989 zoals verweerder heeft gesteld. Daarbij betrekt het Gerecht ook het feit dat op de topografische kaart van 1989 bebouwing is ingetekend tegen de kustlijn aan. Het is niet aannemelijk dat deze in 1989 aanwezige gronden en bebouwing als water zijn bestemd bij de vaststelling van het EOP. In wat eisers daartegenover aanvoeren ziet het Gerecht geen grond om verweerder niet in zijn toelichting te volgen. Dat motiveert het Gerecht als volgt.
10.3.1
Eisers stellen dat de kaarten die verweerder heeft overgelegd geen officiële door de overheid vastgestelde documenten zijn. De kaarten zijn achteraf, na de zitting in deze zaak, opgesteld en niet conform het EOP. De topografische kaart vermeldt weliswaar het jaar 1989 maar dat kan op geen enkele manier worden gecontroleerd. Eisers kan worden nagegeven dat de kaarten geen originele kaarten zijn, maar daarin ziet het Gerecht onvoldoende reden voor de conclusie dat die kaarten achteraf zijn opgesteld noch dat verweerders toelichting daarover niet kan worden gevolgd. Daarbij betrekt het Gerecht ook de door eisers zelf overgelegde kaart van Bureau Domeinbeheer van 10 september 2014. Die is wel afkomstig van Bureau Domeinbeheer en toont dezelfde kustlijn als die op de door verweerder overgelegde topografische kaart. De eerder bedoelde bebouwing is daar ook op ingetekend.
10.3.2
Eisers wijzen verder op meetbrieven uit 1998, 2007, 2013 en 2014 die zien op percelen van vergunninghouder en van een aantal eisers. Ook wijzen eisers op de hiervoor al genoemde door Bureau Domeinbeheer uitgegeven tekening van
10 september 2014. Uit de kaarten in combinatie met de tekst van deze meetbrieven kan volgens eisers worden afgeleid dat direct achter de kadastrale grenzen het Spaanse Water begint. Die kadastrale grenzen zijn bepalend geweest voor het vaststellen van de bestemmingsgrens water en stedelijk gebied. De strook grond achter de perceelgrens en het Spaanse Water bestaat volgens eisers officieel niet als grond. Het Gerecht ziet ook hierin geen reden om de toelichting van verweerder niet te volgen. De tekeningen waar eisers op wijzen dateren alle van na vaststelling van het EOP. Van die feitelijke situatie kan de wetgever bij het vaststellen van de bestemmingskaarten bij het EOP dus niet zijn uitgegaan. Daar komt bij dat de tekeningen waar eisers op wijzen zijn opgesteld met het doel om ten behoeve van eigendomsverhoudingen de omvang en de grenzen van bepaalde percelen vast te stellen. De kaarten zeggen dus iets daarover maar bieden geen aanknopingspunten voor het anders oordelen over de bestemmingsgrens. Het is op grond van deze kaarten niet uitgesloten dat er al dan niet in een eerder stadium ook naast het perceel ten behoeve waarvan de kaart is opgesteld nog andere gronden lagen richting het Spaanse Water die op deze kaarten niet zichtbaar zijn gemaakt.
10.3.3
Eisers wijzen ten slotte op de brief van de waarnemend directeur van ROP van 22 september 2015. Daarin stelt de directeur volgens eisers vast dat het perceel van vergunninghouder is vergroot door het illegaal aanwinnen van land ten koste van het openbare domeinwater. Eisers stellen dat de waarnemend directeur van ROP heeft geoordeeld dat de aangewonnen grond de bestemming water heeft en dat daar bij het beoordelen van de bouwaanvragen rekening mee moet worden gehouden. Ook hierin volgt het Gerecht eisers niet. Vergunninghouder heeft erkend dat hij gronden met de bestemming water heeft gedempt maar hij stelt dat ook weer ongedaan te hebben gemaakt. Op die demping zag volgens vergunninghouder de informatie van de brief van de waarnemend directeur van ROP van 22 september 2015. Het ging in die brief volgens vergunninghouder niet om de aangeslibde strook grond die van oudsher al bestond en waarop ook in het verleden bebouwing stond. Het Gerecht laat in het midden of er illegaal grond is aangewonnen en op welke gronden de brief van
22 september 2015 precies ziet. Naar het oordeel van het Gerecht kan namelijk ook uit die brief niet worden afgeleid dat de bestemming water rust op de gronden die liggen vóór de op de topografische kaart weergegeven kustlijn.
10.4
Kort en goed ligt het vergunde bouwwerk naar het oordeel van het Gerecht niet op gronden met de bestemming water.
Is de bouwvergunning in strijd met de in het EOP genoemde bouwhoogte van 8 meter?
11. Eisers voeren aan dat de bouwvergunning is verleend in strijd met artikel 3, tweede lid, onder d, van het EOP. Daarin staat dat indien een bouwvergunning wordt aangevraagd voor bebouwing met een grotere bouwhoogte dan 8 meter, een afweging dient plaats te vinden tussen het met die grotere bouwhoogte te dienen belang en de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving, welke door die grotere bouwhoogte eventueel kan ontstaan. Volgens eisers is de bouwhoogte 9,64 meter en heeft verweerder zijn belangenafweging onvoldoende gemotiveerd.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
12.1
Het Gerecht stelt vast dat in de bouwvergunning een bouwhoogte staat vermeld van 8,68 meter. In de na de zitting overgelegde berekening komt verweerder uit op een bouwhoogte van opnieuw 8,68 meter of 9,07 meter. Volgens vergunninghouder is de bouwhoogte 7,68 meter.
12.2
Artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP bepaalt dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het terrein waarop het bouwwerk staat, na het bouwrijpmaken daarvan, tot aan het hoogste punt van het bouwwerk.
12.3
Naar het oordeel van het Gerecht moet eerst worden bepaald wat wordt bedoeld met het terrein waarop het bouwwerk staat. Dat kan niet anders worden uitgelegd dan het terrein waarop het bouwwerk is beoogd, dus het terrein waarop de footprint van het gebouw komt. Daarvan moet de gemiddelde hoogte worden bepaald na het bouwrijpmaken daarvan. Verweerder dient dat te beoordelen aan de hand van de bouwtekeningen bij de vergunningsaanvraag. Het Gerecht zal dit doen op basis van tekening B-03l behorend bij de bestreden bouwvergunning. Het Gerecht stelt vast dat bij de tekening van de rechtergevel twee aflopende lijnen getekend zijn vanaf de trottoirband. De stippellijn is het bestaande maaiveld en de doorgetrokken lijn het nieuwe maaiveld. Het bouwwerk start met de carport ter hoogte van het peil en het bouwwerk eindigt met het trappetje aan de achterzijde van de woning dat volgens de bouwtekening op 3.44 meter beneden peil ligt. Dat betekent dat de gemiddelde hoogte van het terrein (0.00 meter – 3.44 meter) : 2 = 1.72 meter beneden peil is. Het hoogste punt op deze bouwtekening heeft een hoogte van 6.86 boven peil. De hoogte van het bouwwerk gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het terrein waarop het bouwwerk staat tot aan het hoogste punt van het bouwwerk is dan 1.72 + 6.86 = 8.58 meter. Het Gerecht volgt verweerder in zijn standpunt dat de bouwhoogte moet worden vastgesteld op 8.68 meter, gelet op de uitkomst van de berekening van het Gerecht en het kleine verschil met de uitkomst van de berekening van verweerder.
12.4
Het Gerecht volgt eisers niet in hun berekening van de bouwhoogte van 9.64 meter. Die hoogte volgt volgens eisers uit het door hen overgelegde rapport van een door hen ingeschakelde architect. Uit de tekeningen bij dit rapport kan het Gerecht niet afleiden welke gemiddelde hoogte van het terrein is gehanteerd en hoe die zich verhoudt tot de maten vermeld op de bouwtekeningen bij de aanvraag.
12.5
Het Gerecht volgt overigens vergunninghouder ook niet in diens stelling over de bouwhoogte. Die hoogte heeft vergunninghouder berekend door een meter af te trekken van verweerders gehanteerde hoogte omdat de vergunninghouder de grond met een meter heeft uitgegraven. Verweerder dient echter uit te gaan van de bouwtekening en de daarop aangegeven maatvoeringen. Op die tekening is ook aangegeven het bestaande en het nieuwe maaiveld.
12.6
Het Gerecht stelt vast dat verweerder in de bouwvergunning en het bijbehorende advies van ROP van 18 maart 2021 terecht is uitgegaan van een bouwhoogte van 8,68 meter. Gelet op artikel 3, tweede lid, onder d, van het EOP moet verweerder slechts het met de 0,68 meter extra bouwhoogte te dienen belang afwegen tegen de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving die door de grotere bouwhoogte eventueel kan ontstaan. Uit het advies volgt dat het hoogteverschil van het perceel vanaf straatniveau naar de waterkant ongeveer 5 meter is en over een afstand van ongeveer 38 meter een helling van 14% heeft. Door een extra bouwlaag (souterrain) wordt de helling van het terrein optimaal benut, waardoor meer woonruimte wordt gecreëerd. In het advies is bezien welke gevolgen de bouwhoogte heeft voor zicht, wind en zon voor de directe buren. Ook is bezien of de bouwhoogte ontsierend is voor de omgeving. Het uitzicht van de directe buren wordt door de grotere bouwhoogte enigszins ontnomen, maar dit zal ook het geval zijn bij een bouwhoogte van 8 meter, aldus het advies van ROP. Vanuit de straat is 1 bouwlaag zichtbaar. De bouwhoogte van de woningen ten noorden en ten zuiden van dit bouwplan is vanuit de straat gezien van vergelijkbare hoogte. Ook qua architectuur en bouwvolume is het bouwplan vergelijkbaar met de woningen in de directe omgeving, waardoor van ontsiering of hinder voor de omgeving geen sprake is, aldus het advies. Na de zitting heeft verweerder in zijn nadere toelichting nog gesteld dat een hoogteoverschrijding van 0,86 meter niks verandert aan de normaal toegestane verandering in luchtstroom (uitgaande van een toegestane bouwhoogte van 8 meter). Ook niet in het toetreden van zonlicht, vanwege de ligging van de kavels ten opzichte van de stand van de zon. Het vrije zicht in het verlengde van de kavels wordt niet verhinderd, aldus deze nadere toelichting.
12.7
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers als gevolg van de overschrijding van 0,68 meter niet onaanvaardbaar zullen worden gehinderd. Eisers wijzen op veel verschillen tussen het bestreden bouwplan en de directe bouwwerken daaromheen. Volgens eisers heeft het bestreden bouwwerk door de enorme bouwmassa, de ongekende hoogte en de bijzondere ligging een ongekend nadelige invloed op de directe omgeving. Het ontneemt licht, lucht en zicht voor de direct omwonenden. Eisers gaan er in hun betoog aan voorbij dat verweerder niet de volledige bouwhoogte hoeft af te wegen bij deze belangenafweging, maar slechts de 0,68 meter extra bouwhoogte ten opzichte van de al toegestane 8 meter bouwhoogte. Weliswaar heeft de overschrijding van de bouwhoogte van 0,68 meter enige gevolgen voor de privacy en het uitzicht van een aantal eisers, maar die gevolgen zijn niet dusdanig groot dat de belangenafweging in het voordeel van eisers had moeten uitvallen. Er is immers geen garantie om gevrijwaard te blijven van een aantasting van privacy of uitzicht. Verweerder heeft dan ook het belang van vergunninghouder bij een hogere bouwhoogte zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eisers bij een bouwhoogte van 8 meter.
Moet verweerder toetsen aan het Schetsplan?
13. Eisers voeren aan dat verweerder de aanvraag om een bouwvergunning had moeten toetsen aan het Schetsplan. Het Bestuurscollege was volgens eisers ook bevoegd om dit schetsplan vast te stellen. Die bevoegdheid volgt volgens eisers uit artikel 59 van de "Eilandenregeling Nederlandse Antillen" (PB 1951, nummer 39). Het Schetsplan bevat net als Normen en richtlijnen 2005 voorschriften waaraan een bouwaanvraag getoetst moet worden. Eisers wijzen in dit verband nog op een uitspraak van de voorzieningenrechter van het Hof van 18 december 2008 (ECLI:NL:OGHNAA:2008:BI5426). Daarin is ook geoordeeld dat het Schetsplan geldt als beleid van het Bestuurscollege waaraan een aanvraag om een bouwvergunning getoetst moet worden. Toetsing aan dit schetsplan leidt volgens eisers tot de conclusie dat verweerder de bouwvergunning had moeten weigeren. De bouwhoogte en het bebouwingspercentage van het bouwplan is namelijk hoger dan toegestaan volgens het schetsplan.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
14.1
Het Gerecht stelt vast dat het Schetsplan bestaat uit drie delen: een planbeschrijving, bebouwingsvoorschriften en een kaart. De bebouwingsvoorschriften zijn opgedeeld in een algemeen hoofdstuk, een hoofdstuk over functies en gebruik en een hoofdstuk met een overgangs- en een slotbepaling. In het hoofdstuk over functies en gebruik worden per functie regels gegeven over toegelaten voorzieningen en bouwvoorschriften op de gronden binnen het plangebied. Naar het oordeel van het Gerecht kwalificeert het Schetsplan als een uitwerkingsplan. De op de gronden volgens het EOP rustende bestemming stedelijk woongebied wordt immers in het Schetsplan verder uitgewerkt.
14.2
Onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van 7 september 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:83) overweegt het Gerecht dat de bestemmingsvoorschriften van het EOP geen uitwerkingsplicht en evenmin een uitwerkingsbevoegdheid bevatten. Zoals het Hof ook heeft overwogen kan de wetgever daarin desgewenst voorzien, maar dan door herziening van het EOP. Omdat de bestemmingsvoorschriften van het EOP geen uitwerkingsbevoegdheid bevatten, was het bestuurscollege niet bevoegd om het Schetsplan vast te stellen.
14.3
Die bevoegdheid kan ook niet gevonden worden in het door eisers genoemde artikel 59 van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen. Dat artikel gaf in het kader van het regelen van de autonomie van de verschillende eilandgebieden in de Nederlandse Antillen het bestuurscollege de algemene bevoegdheid tot het vaststellen van eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen. Gelet op het kader waarbinnen deze bevoegdheid is gegeven aan het bestuurscollege en de algemene bewoordingen daarvan, kan hieruit niet de bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan worden afgeleid.
14.4
De Normen en richtlijnen 2005 zien op het begrip carport, de afstand van een bijgebouw tot gehanteerde rooilijnen, parkeernormen, woondichtheden en bebouwingspercentages. Zoals verweerder heeft toegelicht en ook eerder door het Gerecht is geoordeeld, fungeren deze normen en richtlijnen als beleid voor verweerder bij het stellen van nadere eisen naar aanleiding van een aanvraag om een bouwvergunning als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het EOP. Deze normen en richtlijnen kwalificeren anders dan het Schetsplan niet als uitwerkingsplan. Met het Schetsplan is niet beoogd om beleid vast te stellen, maar algemeen verbindende voorschriften. Het Gerecht oordeelt dus anders over het karakter van het Schetsplan dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 18 december 2008.
14.5
Uit het voorgaande volgt dat het bestuurscollege niet bevoegd was het Schetsplan vast te stellen. Verweerder mocht de aangevraagde bouwvergunning dus ook niet toetsen aan het Schetsplan.
Is het bouwwerk wegens de ligging en de bouwwijze ontsierend, hinderlijk en brandgevaarlijk voor de omgeving?
15. Eisers voeren aan dat het bouwwerk vanwege zijn massa en omvang de omgeving ontsiert. Het gebouw is volgens eisers ruim 9 meter hoog, het beschikt over drie terrassen en een dakterras. De vertrekken in de woning zijn disproportioneel groot. Zo heeft de hoofdslaapkamer met badkamer een vloeroppervlakte van 75 m2. Het bouwwerk is veel te groot in verhouding tot het bouwperceel en de gerealiseerde bebouwing in de omgeving. Het bouwwerk is ook hinderlijk vanwege zijn massa en omvang. Een groot deel van het uitzicht van eisers is weggenomen, net als licht en lucht. Verder is het brandgevaarlijk voor de omgeving omdat een brandweerwagen nergens het perceel op kan.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
16.1
Artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv bepaalt kort gezegd dat een bouwvergunning wordt geweigerd als het gebouw wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving zal ontsieren of hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn.
16.2
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het advies van ROP van 18 maart 2021 op het standpunt gesteld dat deze weigeringsgrond zich niet voordoet. In het ROP-advies staat vermeld dat de omgeving wordt gezien als een gestructureerde en moderne wijk met luxe hedendaagse architectuur. Het bouwplan zal vanwege de ligging, de niet al te grote verscheidenheid van de omliggende bebouwing in stedenbouwkundige structuur, de hedendaagse architectuur, bouwhoogtes en bouwvolumes en bouwstijlen, geen ontsiering betekenen voor haar omgeving. Het parallel aanzicht vanaf de straatkant vloeit qua volume mee met de aanliggende gebouwen. Dit geldt ook voor het aanzicht vanaf de achterkant, dan wel vanaf het water, aldus het advies. De bouwwijze laat zich kenmerken als traditionele bouw met muren en wanden opgetrokken uit betonblokken met metselwerk, traditioneel gepleisterd of gestuct. De gebouwen in de omgeving hebben vrijwel dezelfde bouwwijze, waardoor dit bouwplan qua bouwwijze niet uit de toon valt. Het zicht van de directe buren is enigszins verminderd door het bouwplan. Toch blijft er volgens het advies voldoende zicht, wind en zon. Het gebouw is volgens het advies qua ligging niet hinderlijk voor de omgeving. De traditionele bouwmaterialen, zoals steen en beton, reflecteren niet en leveren ook geen andere bekende vorm van hinder op voor de omgeving. De gevels zijn vlak en het gehele bouwplan is op de eigen kavel geprojecteerd. Het complex is niet verbonden met gebouwen in de omgeving, waardoor het overslaan van brand niet makkelijk kan geschieden. De gebruikte bouwmaterialen steen, gewapend betonnen vloer en gewapend betonnen dak hebben voldoende brandwerend en brandvertragende werking. Bij brand kan de brandweer vanaf de openbare weg het gehele gebouw met een brandslang bereiken.
16.3
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv zich niet voordoet. Het Gerecht stelt daarbij voorop dat op het perceel sowieso een gebouw is toegestaan met een door het EOP toegestane bouwhoogte. Dat betekent dus ook automatisch enige hinder voor de omgeving vergeleken met een perceel zonder bebouwing. De bouwhoogte is niet 9 meter, maar 8.68 meter. De overschrijding van de toegestane bouwhoogte heeft verweerder zoals hiervoor al is geoordeeld afdoende gemotiveerd. Het is vervolgens aan verweerder om zich een oordeel te vormen over de ontsiering, de hinder en het brandgevaar voor de omgeving. Verweerder komt daarbij beoordelingsruimte toe. Het is niet aan de bestuursrechter om die beoordeling vol te toetsen. Het advies van ROP is naar het oordeel van het Gerecht voldoende gemotiveerd om het standpunt van verweerder te kunnen dragen. In wat eisers aanvoeren, ziet het Gerecht geen grond om tot een ander oordeel te komen. Het Gerecht betrekt bij dit oordeel ook de feitelijke waarnemingen zoals gedaan door de civiele rechter en die beschreven zijn in de uitspraak in eerste aanleg van 20 januari 2021 en in de uitspraak in hoger beroep van 11 oktober 2022.
Is er gevaar voor de veiligheid van het verkeer of hinder in dat verband?
17. Eisers voeren aan dat vergunninghouder over meerdere auto’s beschikt die niet in de inpandige garage kunnen worden geparkeerd. Daar is maar plek voor twee auto’s en bovendien kunnen niet alle auto’s de garage bereiken vanwege de steile afrit. Dat leidt tot parkeren van die auto’s op de openbare weg en tot het parkeren van auto’s van bezoekers voor de toegangspoort van andere percelen.
18. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
18.1
Artikel 22, aanhef en onder 7, van de Bwv bepaalt kort gezegd dat een bouwvergunning wordt geweigerd als het gebruik van het gebouw gevaar zal opleveren voor de veiligheid van het verkeer, de vrije loop van het verkeer zal hinderen, de bereikbaarheid van de bebouwing in de omgeving zal verminderen of door haar verkeersaantrekkende karakter de omgeving overlast zal bezorgen.
18.2
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het advies van ROP van 18 maart 2021 op het standpunt gesteld dat deze weigeringsgrond zich niet voordoet. In het ROP-advies staat vermeld dat op basis van de bouwtekeningen geoordeeld wordt dat er geen obstructies zijn die tot een beperking dan wel belemmering van het zicht zouden kunnen leiden. De veiligheid van het doorgaande verkeer is voldoende gewaarborgd. Verder staat in het advies dat het bouwplan in een woonwijk met langzaam rijdend verkeer ligt. Er is voldoende zicht op naderend verkeer en het gebied wordt ontsloten via twee hoofdwegen. Het gebouw wordt gebruikt om te wonen. Gebruik in het kader van de woonfunctie is niet van dien aard dat de vrije loop van het verkeer wordt gehinderd. Een gebouw kan door een tekort aan parkeerplaatsen met zich brengen dat bezoekers op niet daartoe bestemde plekken gaan parkeren en hiermee mogelijk gebouwen in de omgeving minder bereikbaar maken. Voor woonhuizen worden geen parkeereisen gesteld. Er wordt ook geen dagelijks of zwaar verkeer van laden en lossen verwacht. Verder voorziet het bouwplan in een autostalling met capaciteit voor twee auto’s, aldus het advies.
18.3
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich op grond van het advies van ROP op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder 7, van de Bwv zich niet voordoet. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder bij de toetsing van de bouwaanvraag aan deze weigeringsgrond met het door eisers gestelde over het aantal en de soort auto’s van vergunninghouder geen rekening kunnen en hoeven houden. Overigens heeft vergunninghouder de door eisers gestelde gang van zaken gemotiveerd betwist.
Wordt het bebouwingspercentage uit de Normen en richtlijnen 2005 overschreden?
19. Eisers voeren aan dat verweerder de bouwvergunning had moeten weigeren omdat het bebouwingspercentage groter is dan de volgens het Schetsplan toegestane 40%. Zelfs als wordt uitgegaan van het volgens de Normen en richtlijnen 2005 toegestane bebouwingspercentage van 45% is sprake van een overschrijding.
19.1
Volgens eisers klopt de door verweerder gehanteerde oppervlakte van het vergunde bouwwerk noch de door verweerder gehanteerde perceeloppervlakte bij diens berekening van het bebouwingspercentage. Volgens eisers is de totale oppervlakte van het vergunde bouwwerk niet 228 m2, maar 269,6 m2. Ter onderbouwing van deze oppervlakte wijzen eisers op de plattegrond die behoort bij de bouwvergunning, waarop een door eisers ingeschakelde architect alle oppervlaktematen heeft weergegeven. Eisers stellen dat verweerder op een lagere oppervlakte uitkomt omdat hij ten onrechte de leefruimte aan de achterzijde van de woning en de trappen aan de zijkant van de woning niet heeft meegenomen.
19.2
Volgens eisers is de totale oppervlakte van de percelen van vergunninghouder 552 m2. Eisers wijzen op de meetbrieven die zien op deze percelen. Verweerder heeft bij het berekenen van het bebouwingspercentage ten onrechte het stuk grond van 76 m2 betrokken. Volgens eisers rust daarop de bestemming water en mag dat stuk grond dus niet voor woningbouw worden gebruikt.
20. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
20.1
Artikel 2, aanhef en onder b, van het EOP bepaalt dat de grondoppervlakte en de inhoud van een bouwwerk gemeten worden tussen de buitenwerkse gevelvlakken. In de Normen en richtlijnen 2005 staat niet vermeld hoe de grondoppervlakte en de inhoud van een bouwwerk moeten worden gemeten. Het Gerecht ziet aanleiding om voor de wijze van meten daarvan aan te sluiten bij artikel 2, aanhef en onder b, van het EOP.
20.2
Het Gerecht stelt op basis van de door partijen overgelegde tekeningen en foto’s vast dat verweerder de leefruimte aan de achterzijde van de woning op de begane grond buiten de grijze muur niet heeft meegerekend bij het grondoppervlak. Datzelfde geldt voor de leefruimten op de begane grond, eerste en tweede verdieping aan de achterzijkant en de trappen die zich aan de (achter)zijkant van de woning bevinden. Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit het meetvoorschrift in artikel 2, aanhef en onder b, van het EOP dat de oppervlakte van de door eisers bedoelde leefruimten aan de achterkant en zijkant van de woning en de trappen aan de zijkant van de woning niet meetellen bij de vaststelling van het grondoppervlak. Deze leefruimten en trappen bevinden zich immers niet tussen de buitenwerkse gevels. Dat de buitenwerkse gevel aan de achterkant deels open is en op de verdiepingen begrensd wordt met glazen panelen die ook bij de leefruimten aan de zijkant ter begrenzing van de leefruimten worden gebruikt, maakt het oordeel niet anders. Aan de zijkanten fungeren de glazen panelen niet als buitenwerks gevelvlak. Op die plekken vormt de grijze muur het buitenwerks gevelvlak. Verweerder heeft dus op juiste wijze conform het meetvoorschrift van artikel 2, aanhef en onder b, van het EOP de grondoppervlakte gemeten. Voor zover de beroepsgrond van eisers ziet op de door verweerder gehanteerde grondoppervlakte slaagt die dus niet.
20.3
Zoals het Gerecht hiervoor al heeft geoordeeld, is het Schetsplan en dus ook het daarin genoemde bebouwingspercentage van 40% niet van toepassing op het onderhavige perceel. Tussen partijen is niet in geschil dat dan uitgegaan moet worden van het bebouwingspercentage zoals vermeld in de Normen en richtlijnen 2005. Daarin staat als norm een bebouwingspercentage van 45% per perceel. Het Gerecht is van oordeel dat met het woord perceel gedoeld wordt op het begrip bouwperceel zoals geduid in artikel 1, aanhef en onder 7 van het EOP. Onder bouwperceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een "functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing" is toegelaten. Daarbij overweegt dat het Gerecht dat volgens vaste rechtspraak bij de vaststelling van de omvang van het bouwperceel de actuele situatie bepalend is, waarbij in beginsel moet worden uitgegaan van kadastrale percelen.
20.4
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder terecht ook het stuk grond van 76 m2 bij de berekening van het bouwpercentage betrokken. Dit stuk grond heeft vergunninghouder in erfpacht en het sluit aan op de percelen in eigendom van vergunninghouder. Ook als op dit stuk grond de bestemming water zou rusten zoals eisers stellen, is gelet op artikel 13, tweede lid, van het EOP bebouwing onder andere ten behoeve van recreatieve doeleinden toegestaan. Er is dus sprake van een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een "functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing" is toegelaten. Zoals het Gerecht hiervoor heeft geoordeeld, rust op dat deel van het perceel echter de bestemming stedelijk woongebied.
20.5
Het bebouwingspercentage is door verweerder dus terecht vastgesteld op (228 m2 / 552 m2 * 100%) 41%. Dat percentage is lager dan het door verweerder gehanteerde toegestane bebouwingspercentage van 45%.
Wat is het probleem met de carport?
21. Eisers voeren aan dat het deel van het gebouw dat op de bouwtekeningen als carport wordt geduid niet aan de definitie van carport voldoet zoals verweerder die hanteert in de Normen en richtlijnen 2005. Ter zitting hebben eisers hun beroepsgrond nader toegelicht. Volgens eisers maakt de carport onderdeel uit van het hoofdgebouw en had verweerder dus de oppervlakte van dit deel van het gebouw moeten meetellen bij het bepalen van het bebouwingspercentage. Verder mag volgens de Normen en richtlijnen 2005 een carport over de rooilijn worden opgetrokken. Omdat in dit geval geen sprake is van een carport maar van een hoofdgebouw en het hoofdgebouw de rooilijn overschrijdt, had verweerder de bouwvergunning moeten weigeren.
22. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
22.1
Zoals het Gerecht hiervoor in rechtsoverweging 20.4 heeft overwogen, is verweerder bij het berekenen van het bebouwingspercentage uitgegaan van een totale oppervlakte van het vergunde bouwwerk van 228 m2. Zoals blijkt uit de door verweerder na de zitting overgelegde tekening (bijlage 1b) heeft verweerder anders dan eisers stellen ook de oppervlakte van de carport bij zijn berekening betrokken.
22.2
Artikel 36 van de Bwv bepaalt dat het verboden is bij het oprichten of het gedeeltelijk vernieuwen of het als eigenaar laten oprichten of het gedeeltelijk laten vernieuwen van een gebouw de vastgestelde gevelrooilijn te overschrijden. Artikel 1, eerste lid, van de Bwv geeft als definitie van gevelrooilijn: de lijn, die bij het oprichten of het gedeeltelijk vernieuwen van een gebouw, behoudens bij of krachtens deze verordening toegelaten afwijkingen, op het te bebouwen terrein aan de naar de weg gekeerde zijde niet mag worden overschreden.
22.3
Het Gerecht stelt op basis van de door verweerder overgelegde bouwtekening (bijlage 1a) vast dat het deel van het bouwwerk dat op de tekening is geduid als carport de (gevelrooi)lijn op het terrein aan de naar de weg gekeerde zijde niet overschrijdt. Daarmee kan de vraag of “de carport” voldoet aan de definitie als bedoeld in Normen en richtlijnen 2005 onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

23. De beroepsgronden van eisers slagen niet. Het beroep met nummer CUR202101530 is ongegrond. Dat betekent dat de aan vergunninghouder verleende bouwvergunning in stand blijft.
24. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep met nummer CUR202101374 niet-ontvankelijk;
  • verklaarthet beroep met nummer CUR202101530 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.