ECLI:NL:OGEAC:2022:348

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
CUR202000855 en 41 anderen, CUR202004059 en CUR202100047
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke toetsing van toezichtskosten door de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de beroepsprocedures van de Curaçao and Bonaire Insurance Association (CBIA) en Sagicor Capital Life Insurance Company Ltd. tegen de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (de Bank). De Bank had toezichtskosten doorberekend aan verschillende verzekeraars, maar de eisers stelden dat de facturen onvoldoende inzichtelijk waren en dat de hoogte van de kosten niet adequaat was onderbouwd. Het Gerecht oordeelde dat de Bank de toezichtskosten niet voldoende had gemotiveerd, waardoor de eisers de juistheid van de doorberekende kosten niet konden controleren. De facturen werden vernietigd, en de Bank werd verplicht om deze opnieuw uit te brengen met een nadere motivering van de hoogte van de toezichtskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Bank om transparant te zijn in haar kostenstructuur en de wettelijke verplichtingen die zij heeft ten aanzien van de motivering van de doorberekende kosten. De proceskosten werden toegewezen aan de eisers, waarbij CBIA een hogere vergoeding ontving vanwege het indienen van een aanvullend beroepschrift.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de gedingen tussen:

1.CURACAO AND BONAIRE INSURANCE ASSOCIATION

gevestigd in Curaçao,
eiseres 1, hierna: CBIA,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar, advocaten,

2.SAGICOR CAPITAL LIFE INSURANC COMPANY LTD.

gevestigd in Curaçao,
eiseres 2, hierna: Sagicor
gemachtigde: mr. H.W. Braam
en
de CENTRALE BANK VAN CURACAO EN SINT MAARTEN,
gevestigd in Curaçao,
verweerder, hierna: de Bank,
gemachtigden: mrs. H.W. Weijand en L.M. Virginia
Procesverloop
CBIA behartigt de algemene belangen van de verzekeringssector op Curaçao en Bonaire. In die hoedanigheid heeft CBIA op 13 maart 2020 beroep ingesteld tegen de door de Bank aan verschillende verzekeringsbedrijven verzonden facturen van
31 januari 2020. Op de aan deze uitspraak gehechte bijlage zijn de betrokken verzekeringsbedrijven, de zaaknummers en de factuurnummers vermeld. De in totaal 42 facturen zien op de door de Bank aan de verzekeringsbedrijven doorberekende toezichtskosten over de jaren 2015 tot en met 2017.
Sagicor heeft op 15 oktober 2020 en 8 januari 2021 ook zelfstandig beroep ingesteld tegen de van de Bank ontvangen facturen van 4 september 2020 (factuurnummer 20200325) respectievelijk 31 december 2020 (factuurnummer 20200517). De bestreden facturen betreffen de door de Bank in rekening gebrachte toezichtskosten over de jaren 2018 respectievelijk 2019. De beroepen van Sagicor zijn geregistreerd onder de nummers: CUR202004059 en CUR202100047.
De Bank heeft in beide gedingen een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 4 en 6 april 2022 heeft de Bank de facturen nader gemotiveerd en die nadere motivering in het geding gebracht. CBIA en Sagicor hebben daarop gereageerd.
De beroepen van CBIA en Sagicor zijn gevoegd behandeld op de zitting van het Gerecht van 2 november 2022. CBIA heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld door de volgende medewerkers van de CBIA: [A] (voorzitter), [B] (secretaris) en [C] (ex vice-voorzitter). Voor Sagicor is haar gemachtigde verschenen. De Bank heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld door de volgende medewerkers van de Bank:
[D] (sectormanager toezicht en beleid), [E] (afdelingshoofd verzekeraars en pensioenfondsen), [F] (juridisch medewerker), [G] (toezichthouder verzekeringen en pensioenen) en [H] (toezichthouder verzekeringen en pensioenen).
Overwegingen
Kern van de zaak en uitkomst
1. De Bank heeft een wettelijke taak om toezicht te houden op de verzekeraars. Aan deze taak zijn kosten verbonden en de Bank belast deze toezichtskosten door aan de verzekeringsbedrijven. CBIA en Sagicor voeren in beroep onder andere aan dat de Bank de hoogte van de toezichtskosten onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Die beroepsgrond slaagt. Het Gerecht zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden facturen vernietigen. Ook de in beroep door de Bank nader gegeven motivering is onvoldoende. Het Gerecht kan de rechtsgevolgen van de vernietigde facturen dus niet in stand laten. Als de Bank de facturen wil handhaven, zal zij die opnieuw moeten uitbrengen met een nadere motivering van de hoogte van haar toezichtskosten. Het Gerecht zal dit oordeel hierna motiveren. Het Gerecht zal eerst het wettelijk kader uiteenzetten en vervolgens de beroepsgronden van CBIA en Sagicor te bespreken.
Wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 2, van de Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf (P.B. 1990, no. 77, hierna: de Landsverordening) berust het toezicht op de verzekeraars bij de Bank. Aan deze toezichtsfunctie zijn kosten voor de Bank verbonden. Deze toezichtskosten kan de Bank doorberekenen aan de verzekeringsbedrijven. Daarover is in artikel 77, tweede tot en met het vierde lid, van de Landsverordening het volgende bepaald. Een verzekeraar is jaarlijks een bedrag aan de Bank verschuldigd. De hoogte van dit bedrag mag niet hoger zijn dan de directe kosten die de Bank jaarlijks maakt voor het houden van toezicht. Bij Landsbesluit worden nadere regels gesteld over de kostendoorberekening, de grondslagen waarop die is gebaseerd en wordt de hoogte van de toezichtskosten vastgesteld. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt naar directe en indirecte kosten.
2.2.
Het onder 2.1. bedoelde Landsbesluit is het Landsbesluit toezichtskosten verzekeringsbedrijf (het Landsbesluit). Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Landsbesluit legt de Bank aan iedere verzekeraar jaarlijks een aanslag op ter dekking van de door de Bank in het voorafgaande kalenderjaar gemaakte kosten, verbonden aan haar wettelijke toezichtsfunctie.
2.3.
In artikel 3 van het Landsbesluit is uiteengezet dat en op welke wijze de in 2.2 bedoelde toezichtskosten worden vastgesteld. Hieruit volgt dat de Bank deze kosten jaarlijks vaststelt en de kosten voor het levensverzekerings- en het schadeverzekeringsbedrijf afzonderlijk, en de directe kosten rechtstreeks, in haar administratie registreert. De indirecte kosten administreert de Bank als een percentage van haar totale indirecte kosten. Dit percentage komt tot stand door de loonkosten van de met toezichthoudende taken belaste bankmedewerkers te delen door de loonkosten van alle bankmedewerkers. Indien medewerkers gedeeltelijk toezichthoudende werkzaamheden verrichten, wordt door middel van een tijdsregistratie vastgesteld welk deel van dat loonbedrag wordt toegeschreven aan de toezichtskosten.
2.4.
Op grond van artikel 4 van het Landsbesluit stelt de Bank jaarlijks het premie-inkomen van alle verzekeraars vast.
2.5.
Artikel 6 van het Landsbesluit ziet op de berekening van de aanslag per verzekeraar. De aanslag bestaat voor elke verzekeraar uit een vast bedrag van drieduizend gulden, en een variabel bedrag. Het variabele bedrag wordt vastgesteld door het premie-inkomen van de verzekeraar te vermenigvuldigen met een bepaald percentage. Dit percentage wordt vastgesteld door de onder 2.3 bedoelde toezichtskosten te verminderen met het bedrag gelijk aan het aantal verzekeraars maal drieduizend gulden en die uitkomst te delen door het totale premie-inkomen van alle verzekeraars. De berekening van de aanslag is als volgt weer te geven:
2.6.
De Bank deelt op grond van artikel 8 van het Landsbesluit de aanslag schriftelijk aan de verzekeraar mee, onder vermelding van het in aanmerking genomen premie-inkomen, het toegepaste percentage en de betalingsvoorwaarden.
De facturen
3. Aan de hand van het onder 2 uiteengezette wettelijk stelstel heeft de Bank de toezichtskosten vastgesteld en vervolgens de aanslagen per verzekeraar opgelegd. Op de aan de verzekeraars toegezonden facturen heeft de Bank vermeld op welk jaar de kosten betrekking hebben, het in rekening gebrachte vaste tarief van Naf 3000,- en het variabele bedrag met daarbij het toegepaste percentage van het premie-inkomen van het verzekeringsbedrijf.
De beroepsgronden van CBIA en Sagicor en wat het Gerecht daarvan vindt
Ontvankelijkheid Sagicor
4.1.
De Bank stelt dat het beroep van Sagicor niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat Sagicor pas ruim na de daarvoor door het Gerecht gegeven termijn aanvullende gronden heeft ingediend tegen de door de Bank op 4 en 6 april 2022 verstrekte aanvullende motiveringen. Daar komt bij dat Sagicor ook nog eens enkel heeft verwezen naar de aanvullende gronden van CBIA.
4.2.
Het Gerecht volgt de Bank hierin niet. Sagicor had bij haar inleidende beroepschrift gronden ingediend en daarmee is haar beroep ontvankelijk. De Bank kan worden toegegeven dat van Sagicor verwacht had mogen worden dat zij, als zelfstandig procederende partij, binnen de door het Gerecht gestelde termijn ook afzonderlijke, aanvullende gronden zou indienen. Het Gerecht ziet in het handelen van Sagicor echter geen grond om daaraan de door de Bank gestelde gevolgen te verbinden.
Ontvankelijkheid t.a.v. facturen van National General Insurance Corporation N.V. (Nagico)
5.1.
De Bank heeft over het beroep van CBIA ten aanzien van de facturen over de jaren 2015 tot en met 2017 ten name van Nagico het volgende naar voren gebracht. Tegen dezelfde facturen heeft Nagico op grond van de Lar ook zelf bezwaar gemaakt. De Bank heeft dit bezwaar bij beslissing van 31 januari 2022 ongegrond verklaard. Nagico heeft haar beroep tegen deze beslissing op bezwaar op 13 juni 2022 ingetrokken. Volgens de Bank staan hiermee de aan Nagico gerichte facturen onherroepelijk vast. Om die reden, zo begrijpt het Gerecht het betoog van de Bank, moet het beroep van CBIA tegen de door Nagico ontvangen facturen wegens ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2.
Het Gerecht volgt dit standpunt niet. CBIA heeft ter zitting toegelicht dat Nagico het door haar ingestelde beroep heeft ingetrokken met het oog op de lopende beroepsprocedure van CBIA tegen (onder meer) de door Nagico ontvangen facturen en de daartegen door CBIA aangevoerde beroepsgronden. Voorop staat dat CBIA als zelfstandig rechtspersoon met een eigen belang beroep heeft ingesteld tegen de door Nagico van de Bank ontvangen facturen. Dat Nagico zelf niet langer gebruik maakt van de beroepsmogelijkheid tegen dezelfde facturen betekent nog niet dat CBIA geen procesbelang meer heeft ten aanzien van deze facturen. Voor een niet-ontvankelijkverklaring ziet het Gerecht dan ook geen aanleiding.
Ingetrokken beroepsgronden
6. Ter zitting hebben CBIA en Sagicor hun beroepsgrond dat in de facturen tot twee keer toe naar een verkeerd wetsartikel wordt verwezen ingetrokken. Het Gerecht zal die gronden daarom onbesproken laten.
Motivering van de noodzaak tot verhoging van doorberekende toezichtskosten
7. Eisers voeren aan dat de door de Bank gestelde noodzaak om de doorberekende toezichtskosten met 70% te verhogen ten opzichte van voorgaande jaren niet is onderbouwd.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals onder 2.1 uiteen is gezet, geeft artikel 77, tweede lid, in samenhang met het derde lid, de Bank de bevoegdheid om de door haar gemaakte toezichtskosten tot de daarin genoemde grens door te berekenen. Ook al was dat wellicht klantvriendelijk geweest, uit dit wettelijk kader volgt niet dat de Bank de noodzaak om de door te berekenen toezichtskosten te verhogen uitdrukkelijk moet onderbouwen. Evenmin ziet het Gerecht andere bepalingen of beginselen die daartoe verplichten.
Motivering van de facturen
8. Eisers voeren verder aan dat de facturen niet voldoende zijn gemotiveerd. Bij de facturen ontbreekt inzicht in de totale toezichtskosten van de Bank en een onderbouwing van de toegepaste berekening. Eisers kunnen om die reden niet nagaan of de facturen voldoen aan de toepasselijke wettelijke bepalingen en op de juiste wijze en op grond van de juiste bedragen zijn vastgesteld.
8.1.
De Bank stelt zich op het standpunt dat zij heeft voldaan aan de in artikel 8 van de Landsverordening neergelegde motiveringsplicht. De Bank wijst ter onderbouwing van haar stelling op de uitspraak van het Gerecht van 31 mei 2018
(ECLI:NL:OGEAC:2018:136) waaruit is op te maken dat facturen als zodanig deugdelijk zijn gemotiveerd indien daarbij de toepasselijke wettelijke bepalingen in acht zijn genomen. De met de brieven van 4 en 6 april 2022 gegeven aanvullende motivering moet dan ook volgens de Bank als een onverplicht gegeven nadere motivering worden gezien.
8.2.
De beroepsgrond van eisers slaagt. Nog los van het gegeven dat de Bank pas met de aanvullende motiveringen heeft voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 8 van het Landsbesluit, namelijk dat het premie-inkomen op de factuur moet worden vermeld, reikt de motiveringsplicht van de Bank in dit geval verder dan dat wat daarover in artikel 8 van het Landsbesluit is opgenomen. Het Gerecht wijst daarvoor eerst op de uitspraak van het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de destijdse Nederlandse Antillen en Aruba, van 18 juni 2009
(ECLI:NL:OGHNAA:2009:BJ5755). In die zaak ging het (samengevat en voor zover hier van belang) om een aan een rechtspersoon in rekening gebrachte vergoeding, verschuldigd voor de kosten verbonden aan het toezicht op naleving van een concessiehouder. Anders dan in de door de Bank onder 9.1 genoemde uitspraak, kan uit deze uitspraak worden afgeleid dat de in acht te nemen zorgvuldigheid mee kan brengen dat een toelichting wordt gegeven op de bij de berekening gehanteerde kostenposten, uit te splitsen naar post en onderdeel. Het feit dat kosten met een factuur in rekening worden gebracht hoeft dus niet te betekenen dat voor de onderbouwing van het in rekening gebrachte bedrag volstaan kan worden met wat daarover in de toepasselijke regelgeving is opgenomen. Opmerking verdient hierbij nog dat in de door de Bank genoemde uitspraak, anders dan bij de hier door de Bank in rekening gebrachte toezichtskosten, een vast tarief de grondslag vormde voor de door te berekenen kosten. Hieruit volgt des te meer dat een verzekeraar eerst de juistheid van de aan hem doorberekende, variabele toezichtskosten pas kan beoordelen indien deze toezichtskosten zorgvuldig zijn onderbouwd. Vaststaat dat de Bank bij de facturen zelf deze onderbouwing niet heeft verstrekt.
Rechtsgevolgen in stand te laten met aanvullende motivering en gegeven presentatie?
9. Omdat het beroep slaagt, moeten de facturen worden vernietigd. Het Gerecht zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van de vernietigde facturen in stand kunnen blijven.
9.1.
De vraag is of de Bank met de aanvullende motiveringen van 4 en 6 april 2022 en de verwijzing naar de door haar voor alle verzekeringsbedrijven gegeven presentatie van 30 november 2018 de facturen alsnog met een voldoende zorgvuldige motivering heeft onderbouwd. Het Gerecht beantwoordt deze vraag op grond van het volgende ontkennend.
9.2.
CBIA heeft in reactie op de aanvullende motivering van de Bank gesteld dat de Bank daarmee nog steeds niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht. De Bank heeft de bij de berekeningsmethodiek betrokken kostenposten weliswaar alsnog met concrete bedragen ingevuld maar daarmee heeft de Bank nog steeds niet inzichtelijk gemaakt hoe haar totale toezichtskosten zijn vastgesteld.
9.3.
Het Gerecht stelt vast dat de Bank de verzekeringsbedrijven op 4 en 6 april 2022 een toelichtende brief, een financiële bijlage met een per verzekeringsbedrijf uitgewerkte berekening en een toelichting op de berekeningsmethodiek van de facturen, heeft verstrekt. De Bank heeft daarbij uiteengezet dat voor de berekening van haar totale toezichtskosten, de loonkosten van bankmedewerkers die toezichthoudende werkzaamheden verrichten op de door de Bank genoemde afdelingen, als directe kosten worden doorberekend.
9.4.
Met de aanvullende motiveringen van 4 en 6 april 2022 heeft de Bank de onder 2.1 tot en met 2.5 uiteengezette berekening voor de door te berekenen toezichtskosten met concrete bedragen ingevuld. Daarbij ontbreekt echter een onderbouwing van de wijze waarop het bedrag van de totale toezichtskosten van de Bank, een wezenlijk onderdeel van de berekening, tot stand is gekomen. De enkele toelichting, in die zin dat daarbij de loonkosten van de met toezichthoudende taken belaste bankmedewerkers van verschillende afdelingen zijn betrokken, is daarvoor niet voldoende. Evenmin volstaat de verwijzing naar de op 30 november 2018 door de Bank gehouden presentatie over de berekeningsmethodiek. In de stukken van de presentatie, waarop ter zitting een toelichting is gegeven, is eveneens slechts terug te vinden dat de vastgestelde toezichtskosten van de bank het resultaat zijn van de loonkosten van de met toezicht belaste medewerkers per afdeling. Met eisers is het Gerecht van oordeel dat van de Bank in ieder geval had mogen worden verwacht dat zij inzichtelijk maakt welke toezichttaken de afzonderlijke afdelingen uitvoeren, wat deze taken inhouden en hoeveel uur tegen welke kosten de betrokken bankmedewerkers daaraan hebben besteed. Zonder deze uiteenzetting is het, zoals eisers terecht hebben gesteld, voor de verzekeraars niet mogelijk te controleren of de Bank hen het juiste bedrag aan toezichtskosten heeft doorberekend. Natuurlijk is er ook een grens aan wat van de Bank aan motivering kan worden verwacht. Maar in dit geval is die grens nog niet bereikt.
9.5
De Bank heeft nog gewezen op haar gepubliceerde jaarcijfers en op de interne en externe bij de Bank uitgevoerde audits. Volgens de Bank kan op grond daarvan van de juistheid van de gehanteerde totale toezichtskosten worden uitgegaan. Het Gerecht volgt dit standpunt niet. Uit de jaarcijfers is immers niet af te leiden wat de toezichtskosten van de Bank zijn geweest en, zoals ter zitting ook aan de orde is gesteld, zien de audits niet op een afzonderlijke controle van de met toezichthoudende taken samenhangende loonkosten.
Conclusie en proceskosten
10. Het Gerecht komt tot de conclusie dat de Bank de bestreden facturen onvoldoende heeft gemotiveerd voor zover het daarbij gaat om de onderbouwing van de totale toezichtskosten van de Bank. Op grond hiervan slaagt het beroep van beide eisers. Dit betekent dat het Gerecht de bestreden facturen vernietigt. Het Gerecht ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de vernietigde facturen in stand te laten. Als de Bank de facturen wil handhaven, zal zij die opnieuw moeten uitbrengen met een nadere motivering van de hoogte van haar toezichtskosten.
11. Het Gerecht ziet aanleiding om de Bank te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten ter hoogte van een aan elk van eisers te vergoeden bedrag van NAf 1.400,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) voor verleende rechtsbijstand. In het geval van CBIA ziet het Gerecht aanleiding om dit bedrag met 0,5 punt (Naf 350,-) te verhogen voor het indienen van het aanvullende beroepschrift naar aanleiding van de aanvullende motiveringen van de Bank. Bij Sagicor ziet het Gerecht daarvoor geen aanleiding omdat Sagicor heeft volstaan met een mailbericht waarin alleen wordt verwezen naar de aanvullende gronden van CBIA.
Beslissing
Het Gerecht
in de zaak CUR202000855 en 41 andere nummers:

verklaarthet beroep van CBIA, tegen de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde bestreden facturen van 31 januari 2020
gegrond;

vernietigtdeze facturen;

veroordeeltde Bank tot betaling van de door CBIA gemaakte proceskosten tot een bedrag van NAf 1.750,-;

bepaaltdat de Bank aan CBIA het betaalde griffierecht ter hoogte van 42 x NAf 150,- vergoedt.
in de zaak CUR202004059 en CUR202100047:

verklaarthet beroep van Sagicor tegen de bestreden facturen van 4 september 2020 en 31 december 2020
gegrond;

vernietigtdeze facturen;

veroordeeltde Bank tot betaling van de door Sagicor gemaakte proceskosten tot een bedrag van NAf 1.400,-;

bepaaltdat de Bank aan Sagicor het betaalde griffierecht van 2x NAf 150,- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022, in tegenwoordigheid van mr. M.F.G. Maes, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Het hoger beroepschrift moet
binnen zes wekenna dat datum van kennisgeving van deze uitspraak worden ingediend. Zie verder hoofdstuk 5 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
Bijlage:bestreden facturen
No.
Naam verzekeraar
Nr. beroepszaak
jaar
Factuurnummers
1.
Fatum General Insurance N.V
CUR202000855
2015
2020 0008
2.
CUR202005147
2016
2020 0027
3.
CUR202005148
2017
2020 0046
4.
Fatum Health N.V
CUR202005149
2015
2020 0009
5.
CUR202005150
2016
2020 0028
6.
CUR202005151
2017
2020 0047
7.
Fatum Life N.V
CUR202005152
2015
2020 0080
8.
CUR202005153
2016
2020 0009
9.
CUR202005154
2017
2020 0085
10.
Ennia Caribe Zorg N.V
CUR202005155
2015
2020 0007
11.
CUR202005156
2016
2020 0026
12.
CUR202005157
2017
2020 0045
13.
Ennia Caribe leven N.V
CUR202005164
2015
2020 0079
14.
CUR202005163
2016
2020 0008
15.
CUR202005162
2017
2020 0069
16.
Ennia Caribe schade N.V
CUR202005166
2015
2020 0006
17.
CUR202005167
2016
2020 0025
18.
CUR202005168
2017
2020 0044
19.
Citizens Insurance Agency/Netherlands Antillen&Aruba Assurance Company, N.V
CUR202005171
2015
2020 0017
20.
CUR202005172
2016
2020 0035
21.
CUR202005173
2017
2020 0056
22.
Aska Levens Verzekeringen N.V
CUR202005175
2015
2020 0076
23.
CUR202005174
2016
2020 0005
24.
CUR202005178
2017
2020 0066
25.
Aska Schadeverzekeringen N.V
CUR202005176
2015
2020 0003
26.
CUR202005179
2016
2020 0022
27.
CUR202005177
2017
2020 0040
28.
Sagicor Capital Life Insurance Company LTD
CUR202005182
2015
2020 0084
29.
CUR202005181
2016
2020 0012
30.
CUR202005180
2017
2020 0074
31.
The new India Assurance Company Limited
CUR202005189
2015
2020 0021
32.
CUR202005188
2016
2020 0039
33.
CUR202005187
2017
2020 0061
34.
National General Insurance Corporation (Nagico) N.V
CUR202005192
2015
2020 0016
35.
CUR202005191
2016
2020 0034
36.
CUR202005190
2017
2020 0055
37.
Massy United Insurance Limited
CUR202005195
2015
2020 0015
38.
CUR202005194
2016
2020 0033
39.
CUR202005193
2017
2020 0053
40.
International Insurance Company
CUR202005198
2015
2020 0013
41.
CUR202005197
2016
2020 0003
42.
CUR202005196
2017
2020 0051