ECLI:NL:OGEAC:2018:136

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
Lar: Cur201700070-89 en -93
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot facturering van concessievergoedingen in de telecomsector en de gevolgen van tijdsverloop

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de beroepen van de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning tegen de besluiten van het Bureau Telecommunicatie en Post (BT&P) om concessievergoedingen in rekening te brengen. De minister had in totaal NAf 23.844.334,- aan concessievergoedingen ontvangen voor de periode van 2008 tot 2013, maar had deze facturen betwist. De minister stelde dat de bevoegdheid van BT&P om deze vergoedingen te factureren was vervallen door het tijdsverloop sinds de vernietiging van eerdere facturen door het Gerecht. Het Gerecht oordeelde echter dat er geen grond was om te concluderen dat de bevoegdheid tot facturering was vervallen. Het Gerecht benadrukte dat de bestreden besluiten deugdelijk waren gemotiveerd en dat de minister niet had aangetoond dat de in rekening gebrachte vergoedingen niet in overeenstemming waren met de wettelijke bepalingen. De minister had ook geen bewijs geleverd dat de tarieven in strijd waren met de kostenlimieten zoals vastgesteld in de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen. Het Gerecht verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de bestreden besluiten, waarbij het ook opmerkte dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in de gedingen tussen:

[Eiseres],

eiseres,
gevestigd in Curaçao,
gemachtigden: mrs. T.E. Matroos en N. Daalder, advocaten,
en

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning,

verweerder,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en L.S. Davelaar, advocaten.

Procesverloop

Bij 21 beschikkingen van 22 december 2016 (de bestreden besluiten) met de onderscheidenlijke factuurnummers vermeld in de aan deze uitspraak gehechte bijlage (de bijlage) heeft het Bureau Telecommunicatie en Post (BT&P) namens verweerder aan eiseres in totaal NAf 23.844.334,- aan concessievergoedingen in rekening gebracht. In de bijlage staan de bedragen en omschrijvingen per factuur vermeld.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en bij brief van 22 januari 2018 nog aanvullende stukken ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 24 januari 2018 plaatsgevonden. Eiseres werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigden, vergezeld door R. Hato (CFO bij eiseres) en mr. R. Engels (jurist bij eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door G. King (COO bij BT&P), F. Sluis (directeur bij BT&P), mrs. E. Bogert en J. Schelling (juristen bij BT&P), en mr. H. van Rossum (jurist bij het betrokken ministerie).
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Gerecht het onderzoek heropend en verweerder bij e-mail van 8 februari 2018 de gelegenheid geboden nader aangeduide stukken over te leggen, waarop eiseres dan schriftelijk zou mogen reageren. Verweerder heeft hierop bij akte van 8 maart 2018 de gevraagde nadere stukken overgelegd en eiseres heeft daarop gereageerd bij akte van 4 april 2018.
Desgevraagd hebben partijen het Gerecht daarop schriftelijk toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarop heeft het Gerecht het onderzoek in deze zaak gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (Ltv) is de houder van een concessie een bij landsbesluit te bepalen vergoeding verschuldigd voor de kosten verbonden aan de verlening van de concessie, aan het toezicht op de naleving door de houder van de concessie van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen, alsmede aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit van 3 februari 2014 (het Landsbesluit) bedraagt de vergoeding NAf 20,- per aansluitpunt per jaar, met uitzondering van mobiele roamer aansluitpunten waarvoor de vergoeding NAf 0,20 per aansluitpunt per 24 uur bedraagt. Op grond van artikel 4 werkt het Landsbesluit terug tot en met 1 januari 2009. Daarvoor gold het Landsbesluit van 23 december 2005 dat zonder uitzondering voorzag in een vergoeding van NAf 20,- per aansluitpunt per jaar.
2. Namens verweerder had het BT&P tussen 4 augustus 2009 en 15 mei 2012 bij 21 facturen aan eiseres NAf 23.844.334,- in rekening gebracht aan concessievergoedingen over periodes vanaf 2008 tot 2013 (de primitieve facturen). Die heeft eiseres betaald. Bij uitspraken van 6 november 2012 en 7 februari 2014 heeft het Gerecht de tegen de primitieve facturen door eiseres ingestelde beroepen gegrond verklaard en de primitieve facturen vernietigd, omdat verweerder met het slechts overleggen van stukken inzake de kosten van toezicht door het BT&P over 2006 niet inzichtelijk had gemaakt dat de voor de desbetreffende periodes in rekening gebrachte concessievergoedingen verifieerbaar behoorden tot de in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv bedoelde kosten.
3. Anders dan eiseres primair betoogt, ziet het Gerecht geen grond voor het oordeel dat verweerder ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten niet meer bevoegd was tot het opnieuw factureren van de concessievergoedingen in verband met het tijdsverloop sedert de vernietiging door het Gerecht van de primitieve facturen.
De door eiseres in dit verband gereleveerde analogieën met het civiele- en belastingrecht gaan reeds niet op, omdat hier niet analogisch geredeneerd kan worden, maar moet worden geoordeeld naar het toepasselijke (algemene) bestuursrecht.
Uitgangspunt is hier dat de wet voorschrijft dat de concessiehouder aan verweerder een concessievergoeding is verschuldigd. Op grond daarvan komt verweerder de bevoegdheid toe die uit de wet volgende verplichting van de concessiehouder te concretiseren door middel van een factuur. Bij gebreke van een bij wet vastgelegde verjaringstermijn, zou doorbreking van die bevoegdheid moeten berusten op een algemeen rechtsbeginsel dat in de weg staat aan het door verweerder alsnog factureren van de wettelijk verschuldigde concessie-vergoedingen.
Ook gegeven de omstandigheid dat de primitieve facturen zijn uitgegaan en betaald, ziet het Gerecht niet in dat ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten het rechtszekerheids-, vertrouwens-, het evenredigheidsbeginsel, dan wel enig ander algemeen rechtsbeginsel aan het opnieuw concretiseren van de wettelijk verschuldigde concessievergoedingen in de weg stond. Weliswaar heeft het onwenselijk lang geduurd voordat verweerder de wettelijk verplichte concessievergoedingen opnieuw heeft geconcretiseerd, maar nu eiseres wist dat voor die periodes concessievergoedingen waren verschuldigd, kan het enkele tijdsverloop niet leiden t ot een geslaagd beroep op de vermelde algemene rechtsbeginselen. Daartoe zou ten minste een gedraging van verweerder zijn vereist waaruit redelijkerwijs kon worden afgeleid dat verweerder geen toepassing meer wilde geven aan zijn wettelijke bevoegdheid, zoals een concrete toezegging over kwijtschelding of mogelijk het terugstorten van de verrichte betalingen op de primitieve facturen. Dat verweerder over latere periodes al wel factureerde vormt, anders dan eiseres meent, niet een zodanige gedraging, omdat dit geen betrekking heeft op de hier in het geding zijnde periodes. Ook verder is niet gebleken van een zodanig gedraging van verweerder.
Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt dus niet, omdat uit de wet zelf volgt dat eiseres een concessievergoeding voor de betrokken periodes was verschuldigd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel niet omdat in de gegeven omstandigheden het enkele tijdsverloop geen rechtens te beschermen vertrouwen kan wekken, terwijl eiseres geen gedragingen heeft gesteld die tot dat oordeel nopen. En het evenredigheidsbeginsel niet, omdat de nadelige gevolgen van de bestreden besluiten voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het daarmee te dienen doel dat de overheid de kosten voor het toezicht op de telecommunicatiemarkt niet (geheel) uit de algemene middelen behoeft te putten.
4. Eiseres betoogt verder tevergeefs dat de bestreden besluiten niet deugdelijk zijn gemotiveerd nu daarbij geen inzicht is gegeven in de kosten waarop de in rekening gebrachte concessievergoedingen zijn gebaseerd.
Bij haar betoog miskent eiseres dat de bestreden besluiten facturen betreffen, die als zodanig deugdelijk zijn gemotiveerd, namelijk met de vermelding van de periode waarop die betrekking hebben, het aantal aansluitpunten en het daarvoor geldende tarief per tijdseenheid. De tarieven staan in het Landsbesluit en voor de periodes in 2008 in het Landsbesluit van 23 december 2005 (de Landsbesluiten). Dat zijn algemeen verbindende voorschriften, waartegen op grond van de Lar niet rechtstreeks beroep kan worden ingesteld en die verweerder zonder nadere motivering kan toepassen.
5. Het Gerecht vat het vermelde betoog van eiseres mede zo op dat zij aan de orde stelt dat verweerder bij de bestreden besluiten opgelegde concessievergoedingen niet op de bij Landsbesluiten vastgestelde tarieven mocht baseren, omdat niet zonder meer kan worden aangenomen dat die er niet toe hebben geleid dat in strijd met artikel 7, vijfde lid, van de Ltv de geaggregeerde concessievergoedingen over een bepaald jaar de kosten van het toezicht door het BT&P op de telecomsector in dat jaar substantieel overstijgen (overschrijding van de kostenlimiet).
5.1
In alle zaken heeft verweerder een zogenoemd Assurance rapport bij “het BT&P Kosten allocatie model” voor het betrokken jaar (de rapportage) doen opstellen en laten ondertekenen door een register accountant van Ernst & Young Accountants. Volgens de onderscheiden Assurance rapporten kunnen de in de rapportages gehanteerde uitsplitsingen per onderdeel en de cijfermatige onderbouwing daarvan als redelijk worden beschouwd en sluiten de daarbij gehanteerde cijfers voor de kostenallocatie aan de concessies aan bij de betrokken, gecontroleerde jaarrekeningen. Daarmee staat ook naar het oordeel van het Gerecht in voldoende mate vast dat de bij de bestreden besluiten in rekening gebrachte concessievergoedingen betrekking hebben op kosten in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de Ltv. Daarbij heeft verweerder gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de geaggregeerde opbrengst van de concessievergoedingen voor elk hier aan de orde zijnde jaar aanmerkelijk minder is dan de aan het toezicht op de telecomsector door BT&P op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Ltv voor dat jaar toe te rekenen kosten.
5.2
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is om te oordelen dat de bij de Landsbesluiten vastgestelde tarieven in een van de hier aan de orde zijnde jaren hebben geleid tot een overschrijding van de kostenlimiet. Er bestaat dan ook geen grond om te oordelen dat verweerder wegens strijd met artikel 7, vijfde lid, van de Ltv de bestreden besluiten niet kon baseren op de Landsbesluiten.
6. De slotsom is dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard en de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaartde beroepen
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2018 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.
Bijlage
No.
Zaaknummer Lar
Factuurnummer
Bedrag (NAf)
Omschrijving
1
Cur201700070
16112704
165.122,40
Concessievergoeding Roamers jan/dec ‘09
2
Cur201700071
16112696
2.182.140,00
Lange afstand telecommunicatie 2008
3
Cur201700072
16112703
123.841,80
Concessievergoeding Roamers jan/sept ‘10
4
Cur201700073
16112708
1.604.260,00
Lange afstand telecommunicatie 2013 (
lees: 2012)
5
Cur201700074
16112707
2.173.520,00
Mobiele aansluitpunten 2011
6
Cur201700075
16112695
1.576.400,00
Vaste aansluitpunten 2008
7
Cur201700076
16112706
45.874,00
Concessievergoeding Roamers okt/dec ‘10
8
Cur201700077
16112698
12.660,00
Additionele lange afstand telecommunicatie 2008
9
Cur201700078
16112705
1.574.320,00
Vaste aansluitpunten 2011
10
Cur201700079
16112697
2.241.940,00
Lange afstand telecommunicatie 2007
11
Cur201700080
16112702
2.269.720,00
Mobiele aansluitpunten 2010
12
Cur201700081
16112710
1.359.900,00
Vaste aansluitpunten 2012
13
Cur201700082
16112701
1.650.100,00
Vaste aansluitpunten 2010
14
Cur201700083
16112699
2.055.720,00
Mobiele aansluitpunten 2009
15
Cur201700084
16112700
2.358.040,00
Lange afstand telecommunicatie 2010
16
Cur201700085
16112709
2.247.040,00
Mobiele aansluitpunten 2012
17
Cur201700086
16112713
9.208,00
Concessievergoeding Roamers jan ‘12
18
Cur201700087
16112711
17.054,40
Roamers febr 2012
19
Cur201700088
16112715
144.559,00
Concessievergoeding Roamers jan/dec ‘11
20
Cur201700089
16112714
17.098,40
Roamers mrt 2012
21
Cur201700093
16112712
15.816,00
Roamers mei 2012