HLAR 065/08
Datum uitspraak: 18 juni 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Setel, gevestigd op Curaçao
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 17 juli 2008 in zaak nr. 2008/21 in het geding tussen:
de minister van Verkeer en Vervoer.
Bij beschikking van 12 oktober 2006 heeft de minister van Verkeer en Vervoer (hierna: de minister) appellante (hierna: Setel) Naf. 1.480.880,- aan concessievergoedingen in rekening gebracht.
Bij beschikking van 15 december 2006 heeft de minister het daartegen door Setel gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) het daartegen door Setel ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het door Setel gemaakte bezwaar beschikt.
Bij beschikking van 23 januari 2008 heeft de minister het door Setel gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2008 heeft het Gerecht het daartegen door Setel ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het door Setel gemaakte bezwaar beschikt.
Tegen deze uitspraak heeft Setel bij brief, bij het Hof ingekomen op 28 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2009, waar Setel, vertegenwoordigd door mr. E.R. de Vries, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: de Ltv) is de houder van een concessie een bij landsbesluit te bepalen vergoeding verschuldigd voor de kosten, verbonden aan de verlening van de concessie, aan het toezicht op de naleving door de houder van de concessie van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen alsmede aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land.
Ingevolge artikel 5 van de Landsverordening Bureau Telecommunicatie en Post (hierna: de LvBT&P) heeft het Bureau Telecommunicatie en Post (hierna: het Bureau) de volgende taken:
a. het ontwikkelen van beleidskaders betreffende telecommunicatie en post;
b. het implementeren en uitvoeren van door de minister vastgestelde beleidskaders betreffende telecommunicatie en post;
c. de voorbereiding van de landelijke wet- en regelgeving ter zake van telecommunicatie en post;
d. het verrichten van bij of krachtens landsverordening opgedragen uitvoerende werkzaamheden op het gebied van telecommunicatie en post;
e. het, voor zover op instructie van de Raad van Ministers, behartigen van de Nederlands-Antilliaanse belangen ter zake van telecommunicatie en post in koninkrijks-, regionaal en internationaal verband;
f. het adviseren van de minister, en desgevraagd andere leden van de Raad van Ministers, ter zake van de onder a tot en met e genoemde aangelegenheden;
g. het desgevraagd adviseren dan wel verrichten van diensten ten behoeve ven overheidsdiensten en derden over aangelegenheden ter zake van telecommunicatie en post;
h. het verrichten van andere door de minister opgedragen werkzaamheden;
i. het verrichten van andere bij of krachtens landsverordening opgedragen werkzaamheden.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, worden de financiële middelen van het Bureau verkregen uit de op grond van de telecommunicatie- en postwetgeving vastgestelde vergoedingen voor het verlenen van de diensten verband houdende met de taken, genoemd in artikel 5.
Ingevolge artikel 25 komt artikel 10, onderdeel e, van de Landsverordening Organisatie Landsoverheid te luiden:
e. de zorg voor de nationale en internationale juridische en beleidsmatige kaders betreffende de telecommunicatie en post en het toezicht op de uitvoering van die kaders en de kwaliteit van telecommunicatie en post. Voor de ondersteuning en advisering ter zake van de genoemde taken wordt de minister bijgestaan door het Bureau.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit van 23 december 2005, no. 2, (hierna: het Landsbesluit) bedraagt de vergoeding, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv, voor de houder van een concessie Naf. 20,- per aansluitpunt per jaar.
Ingevolge het tweede lid wordt voor het aantal aansluitpunten uitgegaan van het aantal aansluitpunten ultimo oktober van het voorafgaande jaar.
Ingevolge artikel 1, eerste lid van de Mandaatregeling BT&P 2005, wordt aan de directeur van het Bureau mandaat verleend om namens de minister zorg te dragen voor de uitvoering van de bevoegdheden van de minister neergelegd in de Ltv, het Landsbesluit randapparatuur, het Landsbesluit radio-elektrische inrichtingen, het Landsbesluit draadomroep- en kabelinrichtingen, het Landsbesluit telecommunicatie scheepvaart, het Landsbesluit radioamateurs, alsmede de Postlandsverordening.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, behoren tot de werkzaamheden die door het Bureau namens de minister worden uitgevoerd, voor zover thans van belang, alle werkzaamheden met betrekking tot inning, beheer en de administratieve verantwoording van vergoedingen, verkregen uit de telecommunicatiesector.
2.2. Bij Landsbesluit van 21 december 1995, no. 2, is aan Setel concessie verleend voor het aanleggen, in stand houden en exploiteren van openbare telecommunicatie-infrastructuur in het eilandgebied Curaçao ten behoeve van lokale telecommunicatie (hierna: de concessie).
2.3. Setel betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de beschikking van 23 januari 2008 onbevoegd is gegeven, nu deze, evenals die van 15 december 2006, door de directeur van het Bureau namens de minister is gegeven.
2.3.1. In de voormelde uitspraak van 27 september 2007 heeft het Gerecht geoordeeld dat de directeur van het Bureau op tegen facturen inzake concessievergoedingen gemaakte bezwaren kan beschikken. Tegen die uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht de directeur van het Bureau terecht niet onbevoegd geacht opnieuw op het door Setel tegen de beschikking van 12 oktober 2006 gemaakte bezwaar te beschikken.
Het betoog faalt.
2.4. Setel betoogt verder dat het Gerecht heeft miskend dat de minister de kosten van alle in het kader van de exploitatie door het Land en het Bureau inzake de telecommunicatie verrichte activiteiten ten onrechte alleen ten laste van de houders van een concessie heeft gebracht. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Ltv de houder van een concessie alleen de kosten, verbonden aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land, is verschuldigd en niet de kosten, verbonden aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door de zelfstandige openbare rechtspersoon het Bureau. Voorts heeft het Gerecht volgens haar miskend dat een aantal van de door de minister in rekening gebrachte kosten, geen kosten zijn, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv. Ten slotte heeft het Gerecht miskend dat de in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv bedoelde kosten ook ten laste van anderen dan de houders van een concessie kunnen worden gebracht, aldus Setel.
2.4.1. Het Gerecht heeft – in hoger beroep onbestreden – overwogen dat eerst wanneer een zorgvuldige toelichting van de exploitatiekosten inzake de telecommunicatie van het Land en van het Bureau wordt gegeven, beoordeeld kan worden of het Landsbesluit de beschikking van 23 januari 2008 kan dragen. Daarbij heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat de minister de exploitatiekosten van het Bureau inzake de telecommunicatie terecht als kosten, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, heeft aangemerkt. De ter vervulling van zijn taken aan het Bureau opgedragen bevoegdheden, zijn bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land in evenbedoelde zin.
2.4.2. Voorts zijn onder de in die bepaling gebezigde zinsnede "de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land" alle exploitatiekosten inzake de telecommunicatie van het Land en het Bureau te begrijpen. Of een bepaalde kostenpost als zodanig kan worden aangemerkt, dient bij de nieuw te geven beschikking te blijken uit een door een accountant goedgekeurde jaarrekening, waarbij, zoals het Gerecht – in hoger beroep evenmin bestreden – heeft overwogen, de exploitatiekosten per post en per onderdeel zijn uitgesplitst.
2.4.3. Het Gerecht heeft evenzeer terecht in de Ltv, noch enige andere verbindende bepaling, grondslag gevonden om de in artikel 7, vijfde lid, van de Ltv bedoelde kosten aan anderen dan de houders van een concessie in rekening te brengen.
2.4.4. Gelet op het vorenoverwogene en de aard van de door het Hof in dezen te verrichten toetsing in aanmerking genomen, faalt het betoog reeds om die reden. Hetgeen Setel voor het overige in dit verband heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
2.5. Voorts klaagt Setel dat het Gerecht haar ten onrechte niet is gevolgd in haar betoog dat het batig saldo op enige wijze zal moeten worden teruggegeven aan concessiehouders.
2.5.1. Zoals hiervoor onder 2.4.2 is overwogen, dient de minister met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van het Gerecht is overwogen een nieuwe beschikking te geven, waarbij inzichtelijk moet worden gemaakt, welke de exploitatiekosten per post en per onderdeel zijn. Eerst indien inzichtelijk is, welke kosten van het Bureau uit 2006 als kosten, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, kunnen worden aangemerkt, kan worden vastgesteld of er een batig saldo is. Deze grond kan dan ook thans niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,