ECLI:NL:OGEAC:2022:310

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
CUR202102286
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van aanslag onroerendezaakbelasting en navorderingsaanslag

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 september 2022 uitspraak gedaan over de tijdigheid van een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2015, opgelegd aan belanghebbende. De aanslag werd opgelegd op 11 augustus 2020, terwijl de belastingschuld op 1 januari 2015 was ontstaan. Volgens artikel 10, lid 2 van de Landsverordening onroerendezaakbelasting (LOZB) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vijf jaren na het ontstaan van de belastingschuld, wat betekent dat de aanslag te laat was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en het bezwaar was afgewezen door de Inspecteur der Belastingen. Het Gerecht overwoog dat, hoewel het mogelijk is om een buiten de termijn opgelegde aanslag te converteren in een navorderingsaanslag, dit alleen kan als voldaan wordt aan de vereisten voor navordering. In dit geval werd niet voldaan aan de voorwaarden voor de verlengde navorderingstermijn van artikel 10a LOZB, omdat belanghebbende tijdig aangifte had gedaan.

Uitspraak

Uitspraak van 28 september 2022
BBZ nr. CUR202102286
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak te Cas Abou bij [adres], (hierna: de onroerende zaak) op 28 december 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 437.500 en een te betalen bedrag aan OZB van NAf 1.837.
1.2
Belanghebbende heeft op 26 januari 2021 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 16 augustus 2021 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de aanslag wordt gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 8 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 14 juni 2022 gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is sinds 1999 eigenaar van de onroerende zaak.
2.2
Belanghebbende heeft op 26 februari 2020 op grond van artikel 10a van de landsverordening OZB (hierna: LOZB) aangifte van het bezit van de onroerende zaak gedaan.
2.3
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak op 28 december 2020 een aanslag OZB voor het jaar 2015 opgelegd naar een waarde van NAf 437.500.

3.GESCHIL

3.1
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag tijdig is opgelegd.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak NAf 437.500 bedraagt.

4.OVERWEGINGEN

Tijdigheid (belasting)aanslag

4.1
Belanghebbende stelt dat de aanslagtermijn van de aanslag OZB voor 2015 verloopt op 31 december 2019 en dat de aanslag dus te laat is opgelegd. Belanghebbende heeft op 26 februari 2020 een aangifte ingediend waardoor is voldaan aan de nieuwe vereisten die in september 2019 van kracht zijn geworden. Dat betekent dat ook de tienjaarstermijn van artikel 10a, lid 5 LOZB niet van toepassing is. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag.
4.2
De Inspecteur stelt dat de tienjaarstermijn van artikel 10a, lid 5 van de LOZB wel van toepassing is. Op basis van artikel 10a LOZB had belanghebbende twee maanden de tijd om aangifte te doen. De verlenging van de termijn om aangifte te doen (naar zes maanden) op basis van de overgangsregeling kan, aldus de Inspecteur, niet tot gevolg hebben dat niet meer kan worden nagevorderd. Volgens de Inspecteur is de aanslag tijdig opgelegd.
4.3
Wettelijk kader
4.3.1
Artikel 2, lid 1 van de Landsverordening OZB (LOZB):
Deze belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak.
4.3.2
Artikel 10, lid 1 en lid 2 LOZB:
1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde (…) te laag is vastgesteld kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn kan geen grond tot navordering opleveren.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag als bedoeld in het eerste lid vervalt door het verloop van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld.
Vanaf 1 september 2019
4.3.3
Artikel 10a
1. In afwijking van artikel 7, tweede lid en artikel 7 van de ALL is verplicht degene die:
a. op enig moment het genot verkrijgt krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak, binnen twee maanden na die verkrijging aangifte te doen bij de Inspecteur. (…)
b. (…)
c. het genot krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een onroerende zaak en binnen twaalf maanden na afloop van een kalenderjaar geen aanslag heeft ontvangen, aangifte te doen bij de Inspecteur binnen twee maanden na het verloop van de twaalf maanden. (…)
(…)
5. In afwijking van artikel 10 verloopt de bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag en een boete, na verloop van een periode van tien jaar na het ontstaan van de belastringschuld, ingeval niet is voldaan aan de aangifteplicht als bedoeld in dit artikel dan wel indien er in deze aangifte onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt aan de Inspecteur.
(…).
Inhoudelijk
4.4
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Uit artikel 2, lid 1 LOZB volgt dat de OZB een tijdstipbelasting is, waarbij de situatie op 1 januari bepalend is. Dat betekent dat in het onderhavige geval de belastingschuld OZB 2015 is ontstaan op 1 januari 2015. Ingevolge artikel 10, lid 2 ALL vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag OZB 2015 vijf jaren na 1 januari 2015, dat is dus op 1 januari 2020. De aanslag is opgelegd op 11 augustus 2020, dat is derhalve te laat.
4.5
De Inspecteur bestrijdt dit niet maar hij stelt zich op het standpunt dat conversie van de aanslag in een navorderingsaanslag mogelijk is. Het Gerecht overweegt dat het inderdaad mogelijk is om een buiten de termijn opgelegde aanslag te converteren in een navorderingsaanslag, maar uitsluitend als voldaan wordt aan de vereisten die voor navordering gelden.
4.6
De Inspecteur verwijst voor zijn standpunt allereerst naar artikel 10a LOZB. Deze bepaling is op 1 september 2019 in werking getreden. Als niet aan de daarin opgenomen aangifteplicht wordt voldaan dan kan, ingevolge artikel 10a, lid 5 LOZB, tot tien jaar na het ontstaan van de belastingschuld een navorderingsaanslag opgelegd worden.
4.7
Artikel 10a, lid 5 LOZB heeft directe werking en kan dus, behoudens overgangsrecht, ook toepassing vinden voor op dat moment nog niet opgelegde aanslagen over het belastingjaar 2015. Het nieuw ingevoerde artikel 10a LOZB vormt onderdeel van de Landsverordening belastingmaatregelen 2019 (P.B 2019, no.55). In de betreffende landsverordening is tevens in artikel XII, lid 1 een overgangsbepaling opgenomen. Hierin is, voor zover van belang, bepaald dat degene die op het moment van inwerkingtreding van de landsverordening het genot heeft krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak en die de afgelopen vijf jaar geen aanslag OZB heeft ontvangen, gehouden is om binnen zes maanden na inwerkingtreding, de aangifte als bedoeld in artikel 10a van de LOZB te doen.
4.8
In de memorie van toelichting (MvT Belastingmaatregelen, P.B.2019, no. 55, nr.3) is over de overgangsbepaling – voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Met betrekking tot de introductie van de aangifteplicht in de OZB is het wenselijk een overgangsregeling op te nemen conform het eerste lid. Degene die op het moment van inwerkingtreding van deze landsverordening het genot krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een onroerende zaak of terzake van een opstal op huurgrond van het Land en die de afgelopen vijf jaren geen aanslag onroerendezaakbelasting heeft ontvangen, (…), is gehouden binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze landsverordening, de aangifte als bedoeld in artikel 10a van de Landsverordening onroerendezaakbelasting te doen. "
4.9
Vaststaat dat belanghebbende op het moment van inwerkingtreding van artikel 10a LOZB, ‘de afgelopen vijf jaar’ geen aanslag OZB ter zake van de onroerende zaak heeft ontvangen. Dit betekent dat anders dan de Inspecteur voorstaat, voor belanghebbende de verlengde termijn voor het doen van aangifte geldt. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op 26 februari 2020, dat is binnen zes maanden na inwerkingtreding van artikel 10a LOZB, aangifte heeft gedaan en dat in de aangifte geen onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt aan de Inspecteur. Rekening houdend met de hiervoor vermelde overgangsbepaling, heeft belanghebbende tijdig voldaan aan zijn aangifteplicht.
4.1
Omdat het niet voldoen aan de aangifteplicht een voorwaarde is voor het toepassen van de verlengde navorderingstermijn van artikel 10a LOZB, kan alleen al daarom geen navordering op grond van artikel 10a LOZB plaatsvinden. Het gelijk op dit punt is aan belanghebbende (vgl. GEA uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:125)
4.11
Voorts voert de Inspecteur aan dat nu aangifte is gedaan door belanghebbende, de Inspecteur een redelijke termijn dient te krijgen om een aanslag op te leggen. De Inspecteur verwijst hierbij naar de systematiek in de inkomstenbelasting, waarbij men eerst aangifte doet en er vervolgens een aanslag dient te worden opgelegd. Het Gerecht is van oordeel dat deze vergelijking niet opgaat. Door de voormelde overgangsbepaling is het niet mogelijk om in het onderhavige geval waarin aangifte is gedaan, buiten de vijfjaarstermijn een navorderingsaanslag op te leggen.
5.1
PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
Kosten bezwaarfase
5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Niet gebleken is dat de Inspecteur tegen beter weten de onderhavige aanslag heeft opgelegd. Van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid is dan ook geen sprake.
Proceskosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de aanslag OZB voor 2015 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag OZB 2015;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen en uitgesproken op 28 september 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500