ECLI:NL:OGEAC:2022:233

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
CUR202202826
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor belastingaanslagen en verhaal onder derden in kort geding

In deze zaak, die op 22 augustus 2022 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, vordert eiser, een psycholoog en bestuurder van twee vennootschappen, in kort geding dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van NAf 152.094,60, plus vertragingsrente. Daarnaast vraagt hij de Ontvanger om de SVB te informeren dat de vordering is ingetrokken. De gedaagden, de Ontvanger en de SVB, voeren verweer en betwisten het spoedeisend belang van de vordering. Eiser stelt dat hij in financiële problemen verkeert door inhoudingen die de Ontvanger heeft gedaan op bedragen die aan hem toekomen van de SVB. De Ontvanger heeft op basis van de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiser als bestuurder van de vennootschappen gehandeld, en eiser betwist deze aansprakelijkheid.

De rechter oordeelt dat eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor de belastingschulden van zijn vennootschappen op grond van de Curaçaose belastingwetgeving. De rechter wijst erop dat de Ontvanger niet verplicht is om de tenaamstelling van belastingaanslagen te wijzigen om te kunnen executeren. Eiser heeft niet aangetoond dat er aanslagen zijn waarvoor geen hoofdelijke aansprakelijkheid geldt. De rechter concludeert dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar zijn en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. Het vonnis wordt uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Zaaknummer: CUR202202826
Vonnis in kort geding d.d. 22 augustus 2022
inzake

[EISER],

wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez,
tegen
1. DE LANDSONTVANGER VAN CURAÇAO,
2. DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK (SVB),
beiden gevestigd in Curaçao,
gedaagden, hierna afzonderlijk aangeduid als “Ontvanger”, respectievelijk “SVB”,
gemachtigde: dhr. R.L. Rosaria.

De procedure

1.1.
Het verzoekschrift met producties is ingediend op 19 juli 2022.
1.2
De rechter heeft op 20 juli 2022 de oorspronkelijke gemachtigde van [eiser], de belastingadviseur [naam 1], met toepassing van art. 28a van het procesreglement niet toegelaten als gemachtigde, waarna zich op 21 juli 2022 een nieuwe gemachtigde heeft gesteld.
1.3
Door de Ontvanger zijn op 4 augustus 2022 2 producties gemaild.
1.4
Bij de mondelinge behandeling van 8 augustus 2022 zijn door de Ontvanger en de SVB pleitnotities overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

De feiten

2.1 [
Eiser] is psycholoog en bestuurder van Klinisch Neuropsychologisch Praktijk [eiser] N.V. en Fastlane B.V. (hierna: de vennootschappen).
2.2
De SVB heeft gelden onder zich die aan [eiser] toekomen.
2.3
De vennootschappen en [eiser] hadden op 5 mei 2022 ter zake van diverse belastingregelingen in totaal NAƒ 724.069,39 aan belastingschulden.
2.4
Op 5 mei 2022 heeft de Ontvanger een lijst van onbetaald gebleven belastingaanslagen op naam van [eiser] en/of de vennootschappen aan de SVB doen toekomen.
2.5.
Op 7 mei 2022 en op 20 mei 2022 heeft de deurwaarder in opdracht van de Ontvanger dwangschriften betekend tegen Klinisch Neuropsychologisch Praktijk [eiser] N.V. ter zake van de NAƒ 21.311,59 respectievelijk NAƒ 358.382,43 aan belastingschulden van die vennootschap.
2.6
Op 17 mei 2022 heeft de Ontvanger ten laste van [eiser] een vordering ingesteld bij de SVB op grond van artikel 10 van de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 (PB 1942 no. 248).
2.7
Tussen [eiser] en de Ontvanger heeft daarna overleg plaatsgevonden, waarbij [eiser] ermee heeft ingestemd dat de Ontvanger 30% van de vorderingen op de SVB zou inhouden. De Ontvanger heeft de SVB op 23 juni 2022 opgedragen om 30% van de aan [eiser] uit te betalen bedragen in te houden en af te dragen aan de Ontvanger.
2.8
De SVB heeft vervolgens in totaal (NAf 61.418,49+1.242,92+72.301,67+17.131,52 =) NAf 152,094,60 van de aan [eiser] toekomende bedragen aan de Ontvanger afgedragen.
2.9
Bij brief van 6 juli 2022 aan de Ontvanger heeft [eiser] verzet aangetekend tegen de invordering van de belastingschulden. De Ontvanger heeft bij brief van 11 juli 2022 dat verzet afgewezen.

Het geschil

3.1 [
Eiser] vordert in kort geding, samengevat, dat het gerecht:
(1) de SVB veroordeelt tot betaling aan hem van NAf 152.094,60 plus vertragingsrente,
(2) de Ontvanger gebiedt om de SVB binnen 3 dagen na dit vonnis te informeren dat de ten laste van [eiser] ingestelde vordering is ingetrokken en [eiser] binnen 5 dagen na het vonnis bewijs hiervan te verstrekken,
een en ander met sanctionering door een dwangsom.
3.2.
De gedaagden voeren gemotiveerd verweer.

De beoordeling

4.1
De gedaagden betwisten het spoedeisend belang bij de vordering. Zij stellen dat [eiser] meer dan twee maanden heeft gewacht om dit kort geding te entameren, waardoor het spoedeisend belang is komen te ontbreken.
[Eiser] heeft daartegen ingebracht dat hij vanwege de onderhandelingen die nog gaande waren niet eerder tot dit kort geding is overgegaan. Als niet weersproken staat verder vast dat hij vanwege de inhoudingen in financiële problemen dreigt te raken. Hij runt een eigen praktijk en het personeel moet worden betaald. Daarnaast heeft [eiser] andere financiële verplichtingen waaraan hij moet voldoen. Hiermee is het spoedeisend belang naar het oordeel van het gerecht in voldoende mate gegeven.
4.2 [
Eiser] heeft zijn vorderingen onderbouwd met de stellingen dat de Ontvanger niet bevoegd is de tenaamstelling van de door de Inspecteur der Belastingen vastgestelde aanslagen te wijzigen en dat de Ontvanger slechts kan executeren ten aanzien van zaken die toebehoren aan de belastingschuldige: als de Ontvanger zich wil verhalen op zaken van een ander, zou de Ontvanger via de rechter een executoriale titel moeten verkrijgen, aldus [eiser].
4.3
Het gerecht kan [eiser] hierin niet volgen. In de eerste plaats is niet gebleken dat de Ontvanger de tenaamstelling van een in dit geding aan de orde zijnde belastingaanslag heeft gewijzigd. Zo’n wijziging is ook niet nodig. Op grond van de belastingwetgeving kan immers een ander dan de belastingplichtige hoofdelijk aansprakelijk zijn. Zo bepaalt art. 21 lid 1 sub b van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 dat iedere bestuurder van een binnen Curacao gevestigde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk is voor de door die rechtspersoon verschuldigde belastingen en de administratieve boete. Dat artikel is in art. 29 lid 3 Landsverordening AOV en art. 32 lid 3 Landsverordening AWW van overeenkomstige toepassing verklaard, terwijl art. 8g lid 1 sub b Landsverordening Ziekteverzekering en art. 8f lid 1 sub b Landsverordening Ongevallenverzekering identieke bepalingen bevatten.
[Eiser] is dus hoofdelijk aansprakelijk voor de op grond van genoemde landsverordeningen verschuldigde belastingschulden van zijn vennootschappen. Die aansprakelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet [1] ; daarbij is dus geen wijziging van de tenaamstelling nodig.
[Eiser] verwijst in het verzoekschrift nog naar een arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 [2] , waarin als uitgangspunt wordt genomen dat een bestuurder van een vennootschap in beginsel vrij is op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden worden voldaan, maar dat verhindert niet dat de Ontvanger mag handelen op basis van de hoofdelijke aansprakelijkheid die in de Curaçaose belastingwetgeving is geïncorporeerd. Anders dan [eiser] veronderstelt, is die aansprakelijkheid ook niet beperkt tot gevallen van “kennelijk onbehoorlijk bestuur”. [eiser] beroept zich hierbij zonder goede grond op jurisprudentie inzake Nederlandse wetgeving. Voor analoge toepassing bestaat echter geen toepassing, nu de regelgeving in Nederland en Curacao niet gelijkluidend is. [3] .
Het totaal aan belastingschulden van [eiser] (NAƒ 724.069,39) is het resultaat van honderden niet betaalde aanslagen. [4] Met zijn stellingname mocht van hem worden verwacht dat hij onderbouwt bij welke aanslagen geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid als bestuurder. Dat heeft hij niet gedaan.
Gelet op het voorgaande is de tegen de Ontvanger gerichte vordering niet toewijsbaar.
4.4
Ook is het niet zo dat de Ontvanger slechts kan executeren ten aanzien van zaken van de belastingplichtige. De Ontvanger verhaalt zich immers op vorderingen van de belastingplichtige. Art. 10 lid 1 Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 [5] bevat een vereenvoudigde vorm van derdenbeslag, waarbij, samengevat, schuldenaren van belastingschuldigen op vordering van de Ontvanger het aan de belastingschuldige verschuldigde aan de Ontvanger dienen af te geven; die afdracht geldt als bevrijdende betaling van de schuldenaar aan de belastingschuldige en tevens als bevrijdende betaling van de belastingschuldige jegens de Ontvanger. De SVB was schuldenaar van [eiser] en was daarom verplicht aan de vordering van de Ontvanger te voldoen. Ook de jegens de SVB gerichte vordering is dus niet toewijsbaar.
4.5. [
Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagden worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op nihil.

De beslissing

Het gerecht. rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van de gedaagden, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en op 22 augustus 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
mc

Voetnoten

1.Aldus reeds GEA Curaçao 23 januari 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:34, nota bene in een zaak waarin de oorspronkelijke gemachtigde van [eiser] zelf de eiseres was. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.ECLI:NL:HR2019:576
3.Vgl. de in voetnoot 1 genoemde uitspraak en GEA Curacao 14 maart 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:214
4.Aldus het overzicht in produktie 1 van de Ontvanger.
5.1.Al degenen, die gelden aan belastingschuldigen toekomende onder zich hebben alsmede allen, die schuldenaar zijn van opeisbare vorderingen van deze, zijn verplicht op de daartoe gedane vordering van de ontvanger, voor zover de gelden die onder hen berusten of door hen verschuldigd strekken voor rekening van de belastingschuldige en vatbaar zijn voor beslag, de door deze verschuldigde sommen te betalen zonder daartoe een rangregeling, verificatie of rechterlijk bevel af te wachten, tenzij onder hen beslag is gelegd of verzet gedaan is ter zake van vorderingen waaraan voorrang boven de vorderingen van ’s Lands kas is toegekend. Zij zijn zelfs bevoegd de betaling uit eigen beweging te doen, voordat zij tot afgifte van de gelden of tot voldoening van het door hen verschuldigde overgaan.