In deze zaak heeft de ontvanger van het Land Curaçao, eiser in de hoofdzaak, verzet aangetekend tegen dwanginvordering van belastingschulden van de vennootschap Venta Trading N.V. Eiser, als directeur en groot aandeelhouder van de vennootschap, is aangesproken voor de belastingschulden van de vennootschap, die op dat moment ruim NAf 62.000 bedroegen. De deurwaarder had op 13 oktober 2017 dwangschriften uitgevaardigd tegen de vennootschap en eiser, en op 24 januari 2018 werd er excutoriaal beslag gelegd op roerende zaken van eiser. Eiser vorderde in de hoofdzaak de opheffing van het beslag en de staking van de veiling, en stelde dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschulden van de vennootschap.
Gedaagde, de ontvanger van het Land Curaçao, voerde verweer en stelde dat eiser wel degelijk hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschulden. Het gerecht oordeelde dat de aansprakelijkheid van eiser voortvloeit uit de wet en dat de dwanginvordering terecht was. Het verzoek van eiser om de vennootschap in het geding te roepen werd afgewezen, omdat het verzoek niet van de vennootschap zelf kwam. Het gerecht concludeerde dat eiser als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd verwezen.
De kern van de zaak was de vraag of eiser hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschuld van de vennootschap. Het gerecht oordeelde dat de belastingschuld geformaliseerd was bij verscheidene aanslagen en dat zolang deze aanslagen niet vernietigd waren, eiser aansprakelijk bleef. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.