ECLI:NL:OGEAC:2022:214

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
CUR202004953
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • U.I.D. Luydens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwanginvordering door de ontvanger van het Land Curaçao met betrekking tot belastingschulden van Venta Trading N.V.

In deze zaak heeft de ontvanger van het Land Curaçao, eiser in de hoofdzaak, verzet aangetekend tegen dwanginvordering van belastingschulden van de vennootschap Venta Trading N.V. Eiser, als directeur en groot aandeelhouder van de vennootschap, is aangesproken voor de belastingschulden van de vennootschap, die op dat moment ruim NAf 62.000 bedroegen. De deurwaarder had op 13 oktober 2017 dwangschriften uitgevaardigd tegen de vennootschap en eiser, en op 24 januari 2018 werd er excutoriaal beslag gelegd op roerende zaken van eiser. Eiser vorderde in de hoofdzaak de opheffing van het beslag en de staking van de veiling, en stelde dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschulden van de vennootschap.

Gedaagde, de ontvanger van het Land Curaçao, voerde verweer en stelde dat eiser wel degelijk hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschulden. Het gerecht oordeelde dat de aansprakelijkheid van eiser voortvloeit uit de wet en dat de dwanginvordering terecht was. Het verzoek van eiser om de vennootschap in het geding te roepen werd afgewezen, omdat het verzoek niet van de vennootschap zelf kwam. Het gerecht concludeerde dat eiser als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd verwezen.

De kern van de zaak was de vraag of eiser hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschuld van de vennootschap. Het gerecht oordeelde dat de belastingschuld geformaliseerd was bij verscheidene aanslagen en dat zolang deze aanslagen niet vernietigd waren, eiser aansprakelijk bleef. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

zaaknummer: CUR202004953
vonnisdatum: 14 maart 2022

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS

in de hoofdzaak en in het incident tot voeging van:

[eiser in de hoofdzaak],

wonende in Curaçao,
eiser in de hoofdzaak, eiser in het voegingsincident,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen

de ontvanger van het Land Curaçao,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde in de hoofdzaak, gedaagde in het voegingsincident,
gevolmachtigde: mr. R.L. Rosaria.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 21 december 2020;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek tevens akte verzoek oproeping tot voeging met producties;
- de conclusie van dupliek tevens antwoordakte tot voeging.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eiser is directeur groot aandeelhouder van Venta Trading N.V. (hierna: de
vennootschap).
2.2.
De vennootschap heeft ter zake van diverse belastingregelingen belastingschulden tot
een bedrag van ruim NAf 62.000 (berekend op basis van de dwangschriften van
14 juni 2016).
2.3.
Op 13 oktober 2017 heeft de deurwaarder in opdracht van gedaagde dwangschriften uitgevaardigd tegen de vennootschap en dwangschriften verleend tegen eiser in zijn hoedanigheid van directeur ter zake van de belastingschulden van de vennootschap, met last tot betaling. De dwangschriften zijn betekend aan het adres van eiser.
zaaknummer: CUR202004953
vonnisdatum: 14 maart 2022
2.4.
Op 24 januari 2018 heeft de deurwaarder namens gedaagde excutoriaal beslag gelegd
op roerende zaken die in eigendom toebehoren aan eiser.
2.5.
Bij brief van 26 november 2020 heeft eiser verzet aangetekend tegen de
dwangschriften.
2.6.
De deurwaarder heeft de openbare verkoping aangekondigd voor 2 december 2020.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
Eiser vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad samengevat, (1) opheffing van het gelegde executoriale beslag en staking van de veiling, (2) mocht gedaagde overgaan tot veiling, gedaagde te veroordelen tot betaling van alle schade die eiser heeft geleden en zal lijden (eventueel nader op te maken bij staat) en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiser
danwel afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.
in het incident tot voeging
3.4.
Eiser vordert dat het gerecht hem toestaat om de vennootschap in het geding op te
roepen teneinde zich te voegen, naar het gerecht begrijpt, aan zijn zijde.
3.5.
Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vennootschap de belastingplichtige is waar het dwangschrift, het proces-verbaal van het beslag en het proces-verbaal van de veiling over gaan. Eiser is geen belasting verschuldigd en wordt zonder rechtsgeldige grond hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de belastingschulden van de vennootschap.
3.6.
Gedaagde verzet zich tegen de gevorderde voeging en stelt daartoe dat zij geen noodzaak ziet tot de voeging van de vennootschap omdat er sprake is van vennootschapsrechtelijke verband tussen de belastingschuldige vennootschap en eiser (in tegenstelling tot de door eiser aangehaalde jurisprudentie). Daarnaast stelt zij zich op het standpunt dat het toestaan van voeging de procedure in de hoofdzaak onredelijk zal vertragen.
2
zaaknummer: CUR202004953
vonnisdatum: 14 maart 2022
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident tot voeging
4.1.
Het gerecht stelt voorop dat het verzoek tot voeging niet van de vennootschap
afkomstig is doch van eiser. Reeds om deze reden dient de voeging te worden
afgewezen.
4.2.
Indien beoogd is de vordering zijdens de vennootschap in te stellen, dan stelt het gerecht het volgende voorop. Een partij die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangige procedure, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de voegende partij stelt nadelige gevolgen te ondervinden van een uitkomst van de hoofdzaak die ongunstig is voor de partij aan wiens kan zij zich wenst te voegen. Niet gesteld is welke nadelige gevolgen de vennootschap zal ondervinden indien eiser in de hoofdzaak in het ongelijk wordt gesteld. Dat klemt te meer nu eiser als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van de vennootschap. Indien de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiser in stand blijft dan is immers geen sprake van nadelige gevolgen voor de vennootschap.
4.3.
De slotsom is dat het incident tot voeging wordt afgewezen.
4.4.
Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het
incident, aan de zijde van gedaagde begroot op nihil.
en in de hoofdzaak
4.5.
De kern van de hoofdzaak is het antwoord op de vraag of eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor de belastingschuld van de vennootschap. Ter zake die belastingschuld is niet in geschil dat die schuld geformaliseerd is bij verscheidene aanslagen. Gesteld noch gebleken is dat deze aanslagen zijn vernietigd. Zolang de aanslagen niet zijn vernietigd, dient het gerecht uit te gaan van de geldigheid van deze aanslagen. Dat wordt niet anders indien die aanslagen proforma zijn opgelegd. Met gedaagde is het gerecht van oordeel dat de verplichting tot betaling, ook van een proforma aanslag, niet wordt geschorst door de indiening van bezwaarschriften tegen de aanslagen of van de aangiften.
4.6.
Eiser heeft betoogd dat gedaagde niet de bevoegdheid heeft om jegens hem tot
dwanginvordering door middel van dwangschriften over te gaan. Volgens eiser geldt
3
zaaknummer: CUR202004953
vonnisdatum: 14 maart 2022
die bevoegdheid alleen ten aanzien van de belastingplichtige, dat wil zeggen de vennootschap. Het gerecht verwerpt dit betoog. Op grond van artikel 1 van de Landsverordening Dwanginvordering worden “de belastingen” ingevorderd door middel van dwangschriften. Dat de bevoegdheid tot invordering door middel van dwangschriften beperkt zou zijn tot de belastingplichtige en zich niet mede zou uitstrekken tot vorderingen op anderen die voor de voldoening van die schulden aansprakelijk zijn, is niet gebleken. Integendeel; zo blijkt uit de hierna te bespreken hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.7.
Volgens eiser heeft gedaagde hem nooit "formeel" aansprakelijk gesteld voor de door de vennootschap verschuldigde belastingschulden. Met gedaagde is het gerecht van oordeel dat een aansprakelijkstelling van een bestuurder niet nodig is (vgl. ECLI:NL:OGEAC:2018:34). Die aansprakelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet (zie onder meer artikel 53 van de Landsverordening omzetbelasting 1999, waarin is bepaald dat indien ten onrechte geen of te weinig belasting is voldaan, door toedoen of mede door toedoen van een ander dan de ondernemer, die ander hoofdelijk aansprakelijk is voor die belasting, de boeten, de interest en kosten en artikel 21 lid 1 sub b van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976, waarin is bepaald dat hoofdelijk aansprakelijk is voor de belasting en de administratie boete, verschuldigd door een binnen Curacao gevestigde rechtspersoon: ieder van de bestuurders. Zie voorts artikel 16 lid 2 juncto artikel 41 van de Landsverordening Winstbelasting). Overigens blijkt de aansprakelijkheidstelling uit de in 2.3. bedoelde betekende dwangschriften.
4.8.
Anders dan eiser betoogt, is die aansprakelijkheid ook niet beperkt tot gevallen waarin sprake is van "kennelijk onbehoorlijk bestuur". Eiser beroept zich zonder goede grond op jurisprudentie gebaseerd op Nederlandse wetgeving. Waar de regelgeving in beide landen niet gelijkluidend is, bestaat in beginsel geen grond om de regels op grond van de in het ene land geldende regelgeving ook van toepassing te achten onder het regime van de regelgeving in het andere land.
4.9.
Voor zover eiser betoogt dat in de diverse belastingregelgeving een andere vorm van aansprakelijkheid plaatsvindt, blijft dat zonder gevolg. Uit de door eiser en gedaagde overgelegde dwangschriften blijkt dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van eiser zijn grondslag vindt in de in 4.7. aangehaalde artikelen van de Landsverordening omzetbelasting 1999, de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 en de Landsverordening Winstbelasting, en dat de vennootschap in elk geval een belastingschuld ter zake van loonbelasting heeft van ruim NAf 52.000 en ter zake van winstbelasting van NAf 19.900. In zoverre heeft gedaagde terecht executoriaal beslag kunnen leggen ten laste van eiser.
4.10.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de hoogte van de aanslagen niet juist is, dat de aanslagen verminderd moeten worden en dat de vennootschap uitstel van betaling heeft gevraagd, baat hem dat niet. Verzet tegen de dwanginvordering kan niet
4
zaaknummer: CUR202004953
vonnisdatum: 14 maart 2022
worden gegrond op de in artikel 4 lid 3 van de Landsverordening Dwanginvordering genoemde gronden en daar komt het standpunt van eiser feitelijk op neer.
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van eiser worden afgewezen.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiser veroordeeld in de proceskosten,
begroot aan de zijde van gedaagde op nihil.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde tot op heden begroot op nihil in het
incident en in de hoofdzaak.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. U.I.D. Luydens, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2022.