ECLI:NL:OGEAC:2018:34

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
CUR201703218
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal beslag en bestuurdersaansprakelijkheid in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde de eiseres, een bestuurder van een vennootschap, in kort geding de Ontvanger van het Land Curaçao tot staking van de executie en opheffing van het door de Ontvanger gelegde executoriale beslag. De eiseres had verzet aangetekend tegen dwangschriften die waren uitgevaardigd vanwege belastingschulden van de vennootschap, en stelde dat het beslag nietig was omdat dit was betekend aan haar woning in Curaçao terwijl zij in Nederland woonde. Het Gerecht oordeelde dat de betekening aan haar woning geldig was, aangezien zij snel op de hoogte was geraakt van de beslaglegging. De eiseres betoogde verder dat de Ontvanger niet bevoegd was om dwanginvordering tegen haar in te stellen, maar het Gerecht verwierp dit argument, stellende dat de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de belastingschulden van de vennootschap. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 23 januari 2018.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Wassenaar, Nederland,
eiseres,
in persoon,
tegen
DE ONTVANGER VAN HET LAND CURAÇAO,
gevestigd te Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Ontvanger genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnen gekomen op 19 december 2017;
- de “aanvulling gronden executiegeschil”;
- de vermeerdering van eis, met producties;
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2018;
-de door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[Eiseres] is bestuurder van [Naam] Corporation N.V. (hierna: de vennootschap).
2.2.
De vennootschap heeft ter zake van diverse belastingregelingen belastingschulden tot een bedrag van NAf 248.774.
2.3.
Op 18 november 2017 heeft de deurwaarder in opdracht van de Ontvanger dwangschriften uitgevaardigd tegen [eiseres] ter zake van de belastingschulden van de vennootschap. De dwangschriften zijn betekend aan het adres van een aan [eiseres] toebehorende woning te Curaçao.
2.4.
Bij brief van 18 november 2017 heeft [eiseres] verzet aangetekend tegen de dwangschriften.
2.5.
Op 15 december 2017 heeft de deurwaarder namens de Ontvanger executoriaal beslag gelegd op twee onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan [eiseres] en voorts op een aantal aan haar toebehorende roerende zaken.
2.6.
De deurwaarder heeft de openbare verkoping aangekondigd voor 24 januari 2018.

3.Het geschil

3.1.
[Eiseres] vordert in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, (1) veroordeling van de Ontvanger tot staking van de executie en een verbod om de executieverkoop te publiceren, (2) opheffing van het door de Ontvanger gelegde executoriale beslag, (3) veroordeling van de Ontvanger tot het aanbieden aan de vennootschap van een redelijke termijn om de belastingschuld te voldoen, alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2.
De Ontvanger heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De executieverkoop is door de Ontvanger aangezegd tegen 24 januari 2018. Daarmee is het spoedeisend belang in voldoende mate gegeven.
4.2.
Het gerecht stelt voorop dat ter zitting is gebleken dat de aankondiging van de executieverkoop slechts betrekking heeft op de beslagen roerende zaken van [eiseres] en dus niet op de onroerende zaken. Uit de verklaringen van de Ontvanger ter zitting moet voorts worden afgeleid dat hij ook niet voornemens is op korte termijn tot executieverkoop van de onroerende zaken over te gaan.
4.3.
[Eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat het executoriaal beslag nietig is, omdat dit beslag is betekend aan het adres van haar woning te Curaçao terwijl zij woonachtig is in Nederland. Het gerecht verwerpt dit standpunt. De betekeningsvoorschriften strekken ertoe zoveel als mogelijk te bereiken dat de desbetreffende persoon daadwerkelijk op de hoogte geraakt van de beslaglegging. In dit geval staat vast dat [eiseres] (vrijwel) onmiddellijk van de beslaglegging op de hoogte is geraakt, nu zij immers reeds enkele dagen later het inleidende verzoekschrift bij het gerecht heeft ingediend. In die omstandigheden heeft [eiseres] geen in rechte te respecteren belang bij haar beroep op mogelijke schending van een betekeningsvoorschrift.
4.4.
[Eiseres] heeft betoogd dat de Ontvanger niet de bevoegdheid heeft om jegens haar tot dwanginvordering door middel van dwangschriften over te gaan. Volgens [eiseres] geldt die bevoegdheid alleen ten aanzien van de belastingplichtige, dat wil zeggen de vennootschap. Het gerecht verwerpt dit betoog. Op grond van artikel 1 van de Landsverordening Dwanginvordering worden “de belastingen” ingevorderd door middel van dwangschriften. Naar voorlopig oordeel valt niet in te zien dat die bevoegdheid tot invordering door middel van dwangschriften beperkt zou zijn tot de belastingplichtige en zich niet mede zou uitstrekken tot vorderingen op anderen die voor de voldoening van die schulden aansprakelijk zijn. Dat de wettelijke regeling in Nederland op dit punt uitvoeriger is, en mede de mogelijkheid van disculpatie voor de bestuurder onder bepaalde omstandigheden behelst, brengt niet mee dat deze regeling ook geldend recht in Curaçao is.
4.5.
Naar voorlopig oordeel is evenmin nodig dat [eiseres] eerst (door de Inspecteur) aansprakelijk is gesteld voor de schulden van de vennootschap, voordat de Ontvanger tot invordering kon overgaan. Uit de hier relevante belastingregelingen is de bestuurder immers hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de desbetreffende belastingplichtige rechtspersoon. Die aansprakelijkheid vloeit dus rechtstreeks en per definitie voort uit de wet. Een afzonderlijke aansprakelijkstelling is niet vereist. Anders dan [eiseres] meent, is die aansprakelijkheid ook niet beperkt tot gevallen waarin sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De aansprakelijkheid van de bestuurder geldt zonder meer. Ook hier beroept [eiseres] zich zonder goede grond op de Nederlandse wetgeving. Waar de regelgeving in beide landen niet gelijkluidend is, bestaat in beginsel geen grond om de regels op grond van de in het ene land geldende regelgeving ook van toepassing te achten onder het regime van de regelgeving in het andere land.
4.6.
[Eiseres] heeft naar voren gebracht dat op grond van de geldende belastingregelgeving bestuurders niet aansprakelijk zijn voor de schulden van de belastingschuldige vennootschap voor wat betreft de algemene ouderdomsverzekering, de algemene weduwen- en wezenverzekering, de basisverzekering ziektekosten en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten. Dit punt kan echter in het midden blijven. Niet ter discussie dat de bestuurder ingevolge artikel 21 Landsverordening Loonbelasting 1976 in elk geval aansprakelijk is voor de op die grond verschuldigde belasting. Uit de overgelegde dwangschriften blijkt dat de vennootschap in elk geval een belastingschuld ter zake van loonbelasting heeft van NAf 118.232. Ter invordering van die schuld is de Ontvanger naar voorlopig oordeel bevoegd dwangschriften uit te vaardigen en ter zake executoriaal beslag te leggen. Nu de aangekondigde executieverkoop slechts betrekking heeft op de roerende zaken van [eiseres] en gesteld noch gebleken is dat de gezamenlijke waarde van die roerende zaken hoger is dan genoemd bedrag, heeft [eiseres] geen (spoedeisend) belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het beslag uit hoofde van andere belastingregelingen.
4.7.
[Eiseres] heeft voorts betoogd dat de Ontvanger misbruik van bevoegdheid maakt door tot executoriale verkoping over te gaan. Zij heeft in dat verband gesteld dat op de beslagen onroerende zaken hypotheken rusten ten gunste van de bank en dat haar schuld aan de bank (veel) hoger is dan de opbrengst die redelijkerwijs van een executieverkoop verwacht kan worden. Nu is komen vast te staan dat de aangekondigde executieverkoop geen betrekking heeft op de onroerende zaken, is dit betoog niet langer relevant. Het beroep van [eiseres] op misbruik van bevoegdheid zou nog slechts relevant kunnen zijn indien zou moeten worden aangenomen dat de Ontvanger (ook) geen baat kunnen hebben bij de executieverkoop van de roerende zaken. Ter zitting heeft de Ontvanger echter onweersproken aangevoerd dat hij zich op grond van het bodemrecht kan verhalen op die roerende zaken, ondanks eventueel daarop rustende pandrechten van de bank. Het gerecht gaat van de juistheid van dit betoog uit. Dat betekent dat de opbrengst van de executieverkoop in mindering strekt op de vordering van de Ontvanger, zodat hij daarbij voldoende belang heeft. Het beroep op misbruik van bevoegdheid faalt daarom.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen ter zake staking van de executie en die ter zake opheffing van de gelegde beslagen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.9.
[Eiseres] vordert ook dat de Ontvanger wordt verplicht om aan de vennootschap een redelijke betalingstermijn ter zake haar belastingschulden aan te bieden, zodanig dat de continuïteit van de vennootschap niet in gevaar komt. Deze vordering zal worden afgewezen. In wezen gaat het hier om een vordering van de vennootschap die echter in dit kort geding geen partij is. Bovendien is niet gebleken van enige grond voor het aannemen van een verplichting van de Ontvanger om een betalingsregeling aan te gaan.
4.10.
Nu de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen, kan in het midden blijven of zij de juiste (rechts)personen in rechte heeft betrokken. Overigens is het gerecht van oordeel dat het voor de Ontvanger voldoende duidelijk is geweest dat het [eiseres] om hem ging. Hij is immers in rechte verschenen en heeft verweer gevoerd. Daarom staat de Ontvanger ook in de kop van dit vonnis vermeld als gedaagde partij.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 1.500 aan salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van de Ontvanger, tot op heden begroot op NAf 1.500;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.