ECLI:NL:OGEAC:2022:164

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
CUR202101109 en CUR202101110
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid en inhoudelijke beoordeling van de hypotheekrenteaftrek in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2016, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen van NAf 161.865 en een premie-inkomen van NAf 164.380 had vastgesteld. De belanghebbende stelde dat een bedrag van NAf 27.500 aan hypotheekrenteaftrek als persoonlijke last aftrekbaar was, maar de Inspecteur betwistte dit. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur meer dan voldoende tijd had gehad om de benodigde bewijsstukken op te vragen en te beoordelen, en dat het in strijd met de goede procesorde zou zijn om de Inspecteur nu nog de gelegenheid te geven om deze stukken te beoordelen. Het Gerecht verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en stelde het belastbaar inkomen vast op NAf 134.365 en het premie-inkomen op NAf 136.880. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en diende het betaalde griffierecht te worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 24 juni 2022
BBZ nrs. CUR202101109 en CUR202101110
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 28 september 2018 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 161.865 en een premie-inkomen van NAf 164.380.
1.2
Belanghebbende heeft op 11 oktober 2018 tegen bovengenoemde aanslagen pro- forma bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 5 februari 2021 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 13 april 2021 pro- forma beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50. Op 14 juni 2021 is het beroepschrift gemotiveerd.
1.5
De Inspecteur heeft op 12 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 24 maart 2022 verzocht om uitstel van de zitting. Het Gerecht heeft dit verzoek op 25 maart 2022 afgewezen.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], beiden verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Het onderzoek is gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 18 december 2017 zijn aangifte inkomstenbelasting en sociale premies over het jaar 2016 ingediend en een belastbaar inkomen van NAf 134.211 aangegeven.
2.2
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen afgeweken van de aangifte en heeft daarbij onder meer het opgevoerde bedrag van NAf 27.500 aan rente van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat, niet geaccepteerd. Het belastbaar inkomen is bij het opleggen van de aanslagen vastgesteld op NAf 161.865 en het premie-inkomen op NAf 164.380. In het dossier bevindt zich geen afwijkingenbrief.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of een bedrag van NAf 27.500 aftrekbaar is als persoonlijke last zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, letter h van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LvIB). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur ontkennend.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 5 februari 2021. Het beroepschrift is op 13 april 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zij pas op 7 april 2021 op de hoogte is gekomen van de uitspraken op bezwaar.
4.5
Als met vertraging is kennisgenomen van een uitspraak op bezwaar geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’. [1] Belanghebbende heeft op 13 april 2021, dat is binnen voorgenoemde beroepstermijn, beroep ingesteld, zodat het beroep ontvankelijk is.
Inhoudelijk
4.6
De Inspecteur stelt dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat aan de wettelijke voorwaarden van artikel 16, lid 1, letter h LvIB is voldaan. Belanghebbende is daar volgens de Inspecteur niet in geslaagd omdat belanghebbende niet tijdig de voor de beoordeling van de hypotheekrenteaftrek benodigde bewijsstukken aan de Inspecteur heeft doen toekomen. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.7
Het Gerecht heeft op 15 juni 2021 aan de Inspecteur verzocht om uiterlijk op 16 augustus 2021 verweer te voeren. De Inspecteur heeft pas een aantal dagen vóór de zitting, op 12 maart 2022, een verweerschrift ingediend. Voorafgaande daaraan, op 11 maart 2022, heeft een telefonisch onderhoud plaatsgevonden tussen de Inspecteur en belanghebbende. In dat gesprek hoort belanghebbende pas voor de eerste keer dat de Inspecteur voor de beoordeling van de hypotheekrenteaftrek bewijsstukken wil zien. Belanghebbende heeft immers onbetwist gesteld geen afwijkingenbrief te hebben ontvangen en de Inspecteur heeft op geen andere manier eerder verzocht om bewijsstukken ter onderbouwing van de door belanghebbende geclaimde hypotheekrenteaftrek. Dat is niet gebeurd naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende in zijn pro-forma bezwaarschrift aan de Inspecteur om hem te informeren op welke gronden is afgeweken van de ingediende aangifte inkomstbelasting 2016 en evenmin is dat gebeurd naar aanleiding van de in het beroepschrift gemaakte opmerking dat het voor belanghebbende onbegrijpelijk is waarom van de aangifte is afgeweken. Het Gerecht merkt daarbij op dat er geen wettelijke plicht tot spontane verstrekking van dergelijke bewijsstukken bestaat en dat ook in het aangifteformulier bij onderdeel 15 (Persoonlijke lasten) niet gevraagd wordt om bewijsstukken. Dit betekent dat de Inspecteur in principe niet van belanghebbende mag verwachten dat belanghebbende de bewijsstukken uit eigen beweging, zonder verzoek daartoe van de Inspecteur, overlegt.
4.8
In het daags na het telefonisch onderhoud ingediende verweerschrift heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende de geclaimde aftrekkosten niet voldoende heeft onderbouwd en dat gelet op het ontbreken van bewijsstukken, de opgevoerde kosten van NAf 27.500 terecht niet als aftrekbare persoonlijke last zijn geaccepteerd. Belanghebbende heeft de door Inspecteur verzochte bewijsstukken vervolgens ruim een week voor de zitting naar de Inspecteur opgestuurd opdat deze “de zaak alsnog zou kunnen afhandelen vóór de zitting” (zie e-mail belanghebbende van 24 maart 2022). Ter zitting heeft de Inspecteur meegedeeld de bewijsstukken te hebben ontvangen, maar deze nog niet inhoudelijk te hebben kunnen beoordelen. Daar heeft hij meer tijd voor nodig.
4.9
Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur meer dan voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om bewijsstukken ter zake van de aangegeven renteaftrek op te vragen en te beoordelen. Het Gerecht acht het, gelet op alle hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, in strijd met de goede procesorde om de Inspecteur nu nog in de gelegenheid te stellen om, met verdaging van de zitting, de bewijsstukken te beoordelen. Gelet daarop heeft de Inspecteur de hypotheekrenteaftrek, terwijl hij daar wel ruimschoots de gelegenheid toe heeft gehad, niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Nu er ook overigens geen redenen zijn om de hypotheekrenteaftrek te weigeren, dient deze geaccepteerd te worden. Belanghebbendes beroep is gegrond. In dat geval dient het belastbaar inkomen te worden vastgesteld op NAf 161.865 -/- NAf 27.500 = NAf 134.365 en de premie-inkomens op NAf 164.380 -/- NAf 27.500 = NAf 136.880.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2016 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting voor 2016 tot één naar een belastbaar inkomen van NAf 134.365 en de aanslag premie AVBZ voor 2016 tot één naar een premie- inkomen van NAf 136.880;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 24 juni 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Vgl. Gemeenschappelijk Hof 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147.