In deze zaak heeft [verzoekster], een bejaardenverzorgster, een verzoek ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met de Stichting Huize Zr. G.M. Sproest, na een geschil over haar ontslag en achterstallig loon. De verzoekster was sinds 1 augustus 2019 in dienst en had te maken met verschillende waarschuwingen van de Stichting. De Stichting beëindigde de arbeidsovereenkomst op 22 december 2020, met als reden dat verzoekster haar diploma niet had overgelegd, wat volgens de Stichting een ontbindende voorwaarde was. Verzoekster betwistte de geldigheid van het ontslag en vroeg om doorbetaling van haar loon en vergoeding van achterstallige betalingen.
Tijdens de zitting op 19 augustus 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De rechter oordeelde dat het ontslag nietig was, omdat de Stichting niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De rechter oordeelde ook dat verzoekster recht had op doorbetaling van loon, maar matigde dit tot een periode van drie maanden, gezien de omstandigheden van de zaak. De arbeidsovereenkomst werd voorwaardelijk ontbonden zonder vergoeding, omdat de Stichting geen vertrouwen meer had in de integriteit van verzoekster door het uitblijven van haar diploma.
De rechter besloot dat de Stichting aan verzoekster een bedrag van NAf 6.133,49 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat verzoekster kosteloos mocht procederen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd op 9 september 2021 in het openbaar uitgesproken.