In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 maart 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door belanghebbende is ingediend tegen een belastingaanslag. Belanghebbende had op 13 april 2017 een aanslag premie AOV/AWW voor het jaar 2015 ontvangen, maar diende pas op 31 juli 2018 bezwaar in, wat buiten de wettelijke termijn van twee maanden was. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien belanghebbende in staat was om binnen de bezwaartermijn bezwaar te maken, maar dit niet deed omdat zij geen reden had om dat te doen. De Inspecteur der Belastingen verklaarde het bezwaar terecht niet-ontvankelijk.
Daarnaast was er een voorlopige aanslag premie BVZ voor het jaar 2018, waartegen belanghebbende ook bezwaar had gemaakt. De Inspecteur had deze voorlopige aanslag op 31 januari 2019 gehandhaafd, maar op 27 december 2019 werd een definitieve aanslag opgelegd, resulterend in een teruggaaf. Het Gerecht oordeelde dat het beroep tegen de voorlopige aanslag niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de Inspecteur volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van belanghebbende. De uitspraak concludeerde dat het beroep inzake de aanslag premie AOV/AWW 2015 ongegrond was en dat de Inspecteur het griffierecht moest vergoeden.