ECLI:NL:OGEAC:2020:253

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
BBZ nr. CUR202000351
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en ambtshalve vermindering

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 november 2020 uitspraak gedaan over het beroep van een belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en een verzuimboete, maar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De belanghebbende heeft vervolgens op 31 januari 2020 beroep ingesteld, maar dit beroep werd te laat ingediend, waardoor het Gerecht de ontvankelijkheid moest beoordelen. Het Gerecht concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het buiten de wettelijke termijn van twee maanden was ingediend. Er werden geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de niet-ontvankelijkheid konden rechtvaardigen.

Ten overvloede ging het Gerecht in op de ambtshalve vermindering van de aanslag door de Inspecteur. De Inspecteur had de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 102.997, maar had geen verrekening toegepast van de ingehouden loonbelasting. Het Gerecht merkte op dat volgens de wet de Inspecteur verplicht was om de voorheffingen volledig te verrekenen, en dat de Inspecteur op de zitting had toegezegd deze verrekening toe te passen. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, zonder dat er een inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond.

Uitspraak

Uitspraak van 6 november 2020
BBZ nr. CUR202000351
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 28 juli 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 126.606 en een te betalen belasting van NAf 1.641. Tegelijkertijd is een verzuimboete van NAf 250 opgelegd.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 september 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de boete. Nadien heeft belanghebbende op 27 juni 2019 wederom bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2019 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De aanslag is gehandhaafd. Nadien is de aanslag op 6 december 2019 ambtshalve verminderd.
1.4
Belanghebbende heeft op 31 januari 2020 beroep ingesteld tegen deze uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft een bedrag van NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.5
De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting op 25 september 2020 een pleitnota ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. Het onderzoek is gesloten.
1.7
Na de zitting heeft belanghebbende nadere stukken overgelegd. Daarin heeft het Gerecht geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

2.FEITEN

2.1
Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar 2013 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premieheffing uitgereikt. Aan belanghebbende is op 28 juli 2017 een taxatieve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 125.606.
2.2
Belanghebbende heeft op 5 september 2017 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 96.135.
2.3
Bij schrijven van 22 november 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Met dagtekening 6 december 2019 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 102.997 resulterend in een bedrag van NAf. 24.321 aan inkomstenbelasting. Er is echter geen verrekening toegepast van de ingehouden loonbelasting van NAf 32.010.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is het belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting over het jaar 2013.
3.2
Belanghebbende stelt dat het belastbaar inkomen overeenkomstig zijn aangifte moet worden vastgesteld op NAf 96.135. Ook bepleit belanghebbende verrekening van de ingehouden loonbelasting.
3.3
De Inspecteur voert aan dat het beroep niet-ontvankelijk is. In de beroepsfase heeft de Inspecteur aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 22 november 2019. Het beroepschrift is op 31 januari 2020 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.5
Belanghebbende stelt dat hij pas op 2 december 2019 op de hoogte is gekomen van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende resteert op die datum nog een beroepstermijn van meer dan zes weken.
4.6
Als met vertraging is kennisgenomen van een uitspraak op bezwaar, geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (vgl. Gemeenschappelijk Hof 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Deze termijn van twee weken is evenwel niet relevant, nu belanghebbende na kennisneming van de uitspraak op bezwaar nog een beroepstermijn resteerde van meer dan zes weken (vgl. GHvJ 12 augustus 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:159).
4.7
In het onderhavige geval zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aan de niet-ontvankelijkverklaring in de weg staan. Opgemerkt wordt dat de gang van zaken rondom de ambtshalve vermindering van 6 december 2019 geen reden is om anders te beslissen. Belanghebbende heeft buiten de beroepstermijn beroep ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak komt het Gerecht derhalve niet toe. Dit betekent dat de juistheid van het door de Inspecteur vastgestelde belastbaar inkomen van NAf 102.997 niet kan worden beoordeeld. Het Gerecht overweegt over de ambtshalve vermindering van 6 december 2019 ten overvloede als volgt.
Onjuiste ambtshalve vermindering
4.8
Met dagtekening 6 december 2019 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 102.997 met een bedrag van NAf. 24.321 aan verschuldigde inkomstenbelasting. Er is echter met toepassing van artikel 41B, lid 1 aanhef en letter c van de LIB geen verrekening toegepast van de ingehouden loonbelasting van NAf 32.010. Dit is niet juist.
4.9
De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:438 beslist dat de in het eerste lid van artikel 41B van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LIB) voorziene mogelijkheid een aanslag achterwege te laten op de grond dat de aangifte buiten de daar bedoelde termijn is gedaan niet wegneemt dat, indien een aanslag wordt opgelegd, volgens het tweede lid verrekening van voorheffingen niet achterwege mag blijven indien het totaal daarvan de verschuldigde belasting met meer dan NAf 150 te boven gaat. Indien een aanslag wordt opgelegd, is de Inspecteur op grond van artikel 41B, lid 2, LIB gehouden de voorheffingen volledig te verrekenen.
4.1
Op de zitting heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat verrekening van de ingehouden loonbelasting moet plaatsvinden voor de aanslagen die op de datum waarop de Hoge Raad het arrest heeft gewezen, nog niet onherroepelijk vaststonden. In het onderhavige geval stond de aanslag op 29 maart 2019 nog niet onherroepelijk vast zodat verrekening had moeten plaatsvinden. De Inspecteur heeft op de zitting toegezegd verrekening van de ingehouden loonbelasting te zullen toepassen. Volgens de opstelling van de Inspecteur leidt de verrekening van de ingehouden loonbelasting tot een teruggave van NAf 7.689.(24.321-/-32.010).

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 6 november 2020. in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ……………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500