ECLI:NL:OGEAC:2020:215

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201902489
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en bewijslastverdeling in belastingzaken

In deze zaak heeft belanghebbende, een inwoner van Curaçao, beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van NAf 41.442, maar belanghebbende betwistte dat zij in 2014 loon had genoten van haar voormalige werkgever, [Q]. Belanghebbende stelde dat zij sinds 2003 niet meer voor deze werkgever werkte en dat de Inspecteur ten onrechte loon uit deze dienstbetrekking in aanmerking had genomen. De Inspecteur had in de beroepsfase vragen gesteld aan de werkgever, maar deze waren niet beantwoord. Het Gerecht oordeelde dat het niet meewerken aan een derdenonderzoek niet leidt tot omkering van de bewijslast. De Inspecteur diende te bewijzen dat belanghebbende loon had genoten, maar slaagde daar niet in. Het Gerecht concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van NAf 21.747. De uitspraak werd gedaan op 29 september 2020, waarbij het beroep gegrond werd verklaard en de proceskosten aan belanghebbende werden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 29 september 2020
BBZ nr. CUR201902489
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 augustus 2018 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 41.442.
1.2
Belanghebbende heeft op 22 oktober 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 maart 2019 de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 39.044.
1.4
Belanghebbende heeft op 12 juli 2019 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 15 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 11 en 12 juni 2020 nadere stukken ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.8
De Inspecteur heeft in een brief van 16 juli 2020 aan de heer [F] om informatie verzocht. Daarop is niet gereageerd.
1.9
Belanghebbende heeft op 22 augustus 2020 een nader stuk ingediend, met als bijlage een verklaring van de heer [F] van 29 juli 2020 dat belanghebbende in het jaar 2003 op staande voet is ontslagen bij [Q].
1.1
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [D]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
1.11
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is op 31 augustus 2020 een nader stuk van belanghebbende bij het Gerecht binnengekomen. Het Gerecht heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was in ieder geval tot in het jaar 2003 in dienstbetrekking werkzaam bij [Q] (hierna: de werkgever).
2.2
Belanghebbende is vanaf 2011 als winkelbediende voltijds in dienstbetrekking werkzaam bij [Y].
2.3
Volgens de gegevens in de systemen van de Belastingdienst – welke gegevens zouden zijn afgeleid van verzamelloonstaten die de werkgever zou hebben ingediend –heeft belanghebbende van 1998 tot en met 2016 onafgebroken loon genoten uit de dienstbetrekking bij de werkgever. Volgens deze gegevens heeft belanghebbende in 2014 van de werkgever een loon genoten van NAf 17.319 (zie bijlage a bij verweerschrift).
2.4
Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2014 uitsluitend het loon uit haar dienstbetrekking bij [Y] van NAf 27.873 aangegeven.
2.5
Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 2014 heeft de Inspecteur ook het loon uit de dienstbetrekking bij de werkgever van NAf 17.319 in aanmerking genomen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld, en zo ja, of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar onjuist is geadresseerd en dat daarom haar beroep ontvankelijk is. Wat betreft de aanslag stelt belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte loon uit dienstbetrekking van [Q] ten bedrage van NAf 17.297 in aanmerking heeft genomen, omdat zij al sinds 2003 daar geen werkzaamheden meer verricht.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 39.044 -/- NAf 17.297, ofwel NAf 21.747. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.
4.2
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de uitspraak op bezwaar de belanghebbende niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van de belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te wijten. In dat geval vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de uitspraak door de belanghebbende.
4.4
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 15 maart 2019. Het beroepschrift is op 12 juli 2019 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.5
Belanghebbende heeft betoogd dat de uitspraak van de Inspecteur niet op de juiste wijze is bekend gemaakt, zodat de beroepstermijn later is aangevangen. De uitspraak is volgens belanghebbende ten onrechte naar het adres [KW]gezonden. In haar bezwaarschrift had belanghebbende immers al haar nieuwe adres [SB] doorgegeven aan de Inspecteur. Door deze onjuiste adressering heeft volgens belanghebbende de uitspraak haar eerst veel later bereikt. De Inspecteur heeft deze stelling niet weersproken, zodat het Gerecht deze als vaststaand aanmerkt.
4.6
Een uitspraak is niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt als deze door een fout van de belastingdienst verkeerd is geadresseerd. Nu de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende van de uitspraak (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960; GEA Curaçao 23 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:600). Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag van de ontvangst van de uitspraak door belanghebbende. Het beroepschrift van 12 juli 2019 is dan binnen de termijn van twee maanden ingediend. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Correctie inkomen
4.7
De Inspecteur heeft in de beroepsfase door middel van een derdenonderzoek vragen gesteld aan de werkgever. Deze vragen zijn niet beantwoord. Gelet op het bepaalde in artikel 31, lid 3 ALL leidt het niet meewerken aan een derdenonderzoek in de zin van artikel 45 ALL, niet tot de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.8
Volgens de normale regels van stelplicht en bewijslast dient de Inspecteur te bewijzen dat een belanghebbende meer inkomen heeft genoten. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de Inspecteur, die meent dat meer loon is genoten dan is vermeld in de aangifte, daarvan de bewijslast draagt. Hij dient dus feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat belanghebbende in het onderhavige jaar van de werkgever loon heeft genoten. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door de Inspecteur gestelde, dit ten nadele werkt van de Inspecteur.
4.9
Naar het oordeel van het Gerecht is de Inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast. In het licht van de verklaring van de heer [F] van 29 juli 2020 dat belanghebbende in het jaar 2003 op staande voet is ontslagen bij de werkgever, alsmede in aanmerking nemende dat belanghebbende in 2014 voltijds heeft gewerkt bij een supermarkt, heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2014 loon heeft genoten uit een dienstbetrekking bij de werkgever. Met de enkele verwijzing naar de gegevens uit de systemen van de Belastingdienst, zonder daarbij de door de werkgever verstrekte loonbelastingkaarten of verzamelloonstaten te overleggen, is de Inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast.
4.1
Gelet op het vorenstaande dient de aanslag te worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 21.747.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 21.747;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 29 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500