ECLI:NL:OGEAC:2020:212

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201903291 t/m CUR201903298
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen en boetes opgelegd aan een autoverhuurbedrijf na boekenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 september 2020 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen en boetes die zijn opgelegd aan een belanghebbende die auto’s en pick-ups verhuurt aan toeristen. De Inspecteur der Belastingen had navorderingsaanslagen opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek dat in 2014 plaatsvond. Dit onderzoek toonde aan dat de belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie had gevoerd, wat leidde tot de conclusie dat hij niet voldeed aan zijn administratieplicht. Het Gerecht oordeelde dat de schending van deze verplichting ernstig genoeg was om de omkering en verzwaring van de bewijslast toe te passen. De belanghebbende slaagde er niet in om het tegendeel te bewijzen, waardoor de navorderingsaanslagen werden gehandhaafd. De opgelegde boetes werden echter verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt het belang van een sluitende kasadministratie voor belastingplichtigen die een groot deel van hun omzet per kas ontvangen.

Uitspraak

Uitspraak van 30 september 2020
BBZ nrs. CUR201903291 t/m CUR201903298
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 december 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 272.013. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 12.340.
1.2
Aan belanghebbende is op 16 januari 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 294.532. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 14.038.
1.3
Aan belanghebbende is op 16 januari 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 233.452. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 7.375.
1.4
Aan belanghebbende is op 16 januari 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 219.627. Tevens is een vergrijpboete (25%) opgelegd van NAf 13.157.
1.5
Aan belanghebbende zijn op 29 december 2014 en 16 januari 2015 navorderingsaanslagen premie AVBZ over de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegd naar een premie-inkomen van respectievelijk NAf 272.013, NAf 294.532, NAf 233.452 en NAf 219.627.
1.6
Belanghebbende heeft op 20 februari 2015 (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2009, alsmede tegen de boete 2009.
1.7
Belanghebbende heeft op 23 april 2015 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over de jaren 2010 tot en met 2012, alsmede tegen de boetes 2010 tot en met 2012.
1.8
Belanghebbende heeft op 1 december 2015 beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren.
1.9
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 5 februari 2019, nrs. CUR201500762 t/m CUR201500773, ECLI:NL:OGEAC:2019:27, geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en boete over het jaar 2009 gegrond is, dat het zelf de bezwaargronden zal beoordelen en dat daarvan de uitkomst is dat de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en boete over het jaar 2009 ongegrond worden verklaard.
1.1
Verder heeft het Gerecht in voornoemde uitspraak geoordeeld dat de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over de jaren 2010 tot en met 2012 alsmede de boetes 2010 tot en met 2012, voor het begin van de beroepstermijn zijn ingediend en dat deze beroepen dus niet-ontvankelijk zijn.
1.11
Belanghebbende heeft op 4 april 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht van 5 februari 2019. Op 21 juni 2019 heeft belanghebbende dat hoger beroep ingetrokken.
1.12
De Inspecteur heeft op 12 juli 2019 alsnog uitspraken gedaan op voornoemde bezwaren en daarbij de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over de jaren 2010 tot en met 2012, alsmede de boetes 2010 tot en met 2012, gehandhaafd.
1.13
Belanghebbende heeft op 11 september 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 12 juli 2019. Belanghebbende heeft bij brief van 2 december 2019 het beroep aangevuld
.Belanghebbende heeft een bedrag van NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.14
De Inspecteur heeft op 10 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.15
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2020 een pleitnotitie ingediend.
1.16
De Inspecteur heeft op 27 augustus 2020 een pleitnotitie ingediend.
1.17
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft onder de naam ‘[Q]’ een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende verhuurt auto’s en pick-ups aan derden, voornamelijk aan toeristen. Auto’s die gedurende een langere periode zijn verhuurd, worden verkocht. Het wagenpark bestaat uit gemiddeld 40 auto’s.
2.2
Namens de Inspecteur heeft in 2014 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten- en omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een definitief rapport dat op 13 juni 2014 aan belanghebbende is aangeboden. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

3.3 Administratieplicht
(…)
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constateringen blijkt dat dit niet het geval is:
  • privé-stortingen en privé-opnames worden niet geregistreerd in het kladkasboek;
  • in de jaren 2009 tot en met 2012 worden ontvangsten en/of uitgaven niet geboekt in een kasboek.
2. Er is geen autobestand waarin vermeld staat de kentekens van de beschikbare auto’s, de kilometerstand (kilometerregistratie), leegstand van de autoverhuur en –verkoop. Wel wordt er in het witboek aangegeven welke auto verhuurd en verkocht zijn. Echter, dit is niet voldoende.
3. Het banksaldo van de zakelijke bankrekening (verplicht ondernemingsvermogen) wordt niet op de balans gepresenteerd. Belastingplichtige heeft de banktransacties conform de bankafschriften niet verwerkt in de financiële administratie.
4. Belastingplichtige heeft geen specificatie bijgehouden voor de autowassers. Bovendien zijn er geen kwitanties gemaakt met betrekking tot deze kosten.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast. (…)
3.4
Bewaarplicht
(…) Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het volgende deel van de administratie niet zijn bewaard:
- Het grootboek over de jaren 2009 tot en met 2011.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast. (…)
4.2
Fiscale winstberekening
4.2.1
Algemeen
Op basis van de geconstateerde materiële gebreken in de administratie en het niet volledig voldoen aan de bewaar- , administratie- en factureringsplicht overeenkomstig de ALL concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanig ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor de winstberekening.
Op grond van artikel 30, lid 6 ALL is er sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 43 ALL. Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
Om de winst in het controletijdvak op een zo juist en redelijk mogelijke wijze te bepalen zal ik de winst corrigeren in overeenstemming met wat hierna wordt beschreven.
4.2.2
Omzet verantwoording verhuurauto's
Tijdens het beoordelen van de omzetverantwoording werd het volgende geconstateerd:
  • Er is geen aansluiting tussen de omzet met betrekking de autoverhuur volgens het wit boek (basisregistratie 347.171) met de aangegeven omzet op de jaarrekening (335.743) over het jaar 2009. Het gaat om een verschil van 11.428 (347.171-335.743).
  • Op basis van een cijferanalyse van de aangegeven omzet uitgaande van de aanwezige auto's volgens de afschrijvingsstaat gedurende de controle jaren 2009 tot en met 2012 (40, 42, 40, 41) en het laagste huurtarief van 50, blijkt dat de (herleide) bezettingsperiode bedraagt 6, 5, 5 en 6 maanden. Dit is niet aannemelijk binnen de branche. Bovendien het aanhouden van hetzelfde aantal auto's gedurende de jaren, wijst erop dat de bezettingscapaciteit gedurende het hele jaar door noodzakelijk is. Verder bedraagt het aantal servicebeurten op jaarbasis 72 (elke maand gemiddeld 5 a 6 keer). Dit geeft een indicatie dat de auto's met regelmaat verhuurd worden, namelijk over het hele jaar.
Naar aanleiding van de bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat de omzet niet volledig is verantwoord. Ik stel voor om de omzet te corrigeren, op basis van een minimale theoretische berekening. Voor de berekening van de minimale theoretische omzet ga ik uit de volgende gegevens:
  • Aantal auto's 40, 42, 40, 41.
  • Bezetting per maand van 80%.
  • Huurperiode van 10 maanden uitgaande van 28 dagen per maand (totaal 280 dagen).
  • Minimaal huurtarief van 50 per auto.
Uitgaande van het bovenstaande bedraagt de minimale theoretische omzet als volgt:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Aantal dagen
280
280
280
280
Huurtarief
50
50
50
50
Bezetting 80% van 40, 42 40, 41 beschikbare auto's
32
34
32
33
Theoretische omzet inclusief OB
448
476
448
462
Theoretische omzet exclusief OB
426.667
453.333
426.667
435.849
Rekening houdende met de theoretische omzet dient de aangegeven omzet worden gecorrigeerd. De correctiebedragen luiden als volgt:
Correctie
2009
2010
2011
2012
Theoretische omzet (exclusief OB)
426.667
453.333
426.667
435.849
Aangegeven omzet (exclusief OB)
335.743
339.662
298.129
340.482
Verschil
90.924
113.671
128.538
95.367
(…)
Afspraak:
Belastingplichtige wordt erop gewezen dat een adequaat autobestand moet worden bijgehouden.
Reactie belastingplichtige tijdens het slotgesprek van 28 februari 2014:
De heer Kik gaf aan dat er gemiddeld 15 auto's per maand in het wagenpark blijven staan en heeft hierdoor verzocht om de bezetting te verlagen naar 65% in plaats van 80%.
Reactie controlemedewerkster tijdens het slotgesprek van 28 februari 2014:
Bij de berekening van minimale theoretische omzet heb ik al rekening gehouden met een verhuurperiode van 10 maanden in plaats van 12 maanden. Als ik 280 dagen ten opzichte van 360 dagen neem (hele jaar) is dat al 77% van een jaar verhuur. Verder heb ik rekening gehouden met 80% bezetting van de beschikbare auto's. Dit betekent dat ik ben uitgegaan dat 62% (80% over 77%) van de auto's per jaar worden verhuurd. Dat is, qua bezetting, lager dan wat de belastingplichtige voorstelt. Ik zal de voorgestelde correctie handhaven.
4.2.3
Omzet met betrekking tot verkochte auto's
Op de afschrijvingsstaat over het jaar 2011 is aangegeven dat de auto's met de kentekennummers 55-20 L en 37-4 G verkocht zijn. De omzet van deze verkochte auto's werden niet geregistreerd in het wit boek van belastingplichtige. Met als gevolg dat de desbetreffende opbrengsten niet in de jaarrekening zijn verwerkt. In vergelijking met de verkoopwaarde van soortgelijke auto's werd de opbrengst van de auto met kenteken 55-20 L bepaald op 6.000 en 37-4 G op 5.600.
Dit betekent dat de opbrengst (inclusief OB) van deze twee auto's in totaal 11.600 bedraagt.
Ik stel u voor dit verschil te corrigeren. De correctie luidt als volgt:
Correctie
2011
Meer omzet (verkochte auto's) incl. OB 5%
11.6
Meer omzet (verkochte auto's) excl. OB 5%
11.048
(…)
Reactie belastingplichtige tijdens het slotgesprek van 28 februari 2014
De heer Kik gaf aan dat het niet registreren van de opbrengstverkopen van de auto's 55-20 L en 37-4 G niet met opzet is gedaan. Volgens de heer Kik is deze hem ontgaan door de werkdruk. Hij gaat akkoord met de gecorrigeerde opbrengstbedragen.
4.2.4
Boekwinst verkochte auto's
Tijdens het onderzoek werd geconstateerd dat in de jaren 2011 en 2012 boekenverliezen zijn aangegeven van respectievelijk -28.089 en -14.818. Gedurende het inleidend gesprek heeft belastingplichtige aangegeven dat hij alle auto's boven de boekwaarde verkoopt. Hij heeft echter geen factuur of kwitanties gemaakt met betrekking tot de auto's verkoop. Naar aanleiding hiervan is het niet aannemelijk dat belastingplichtige boekverliezen lijdt in de jaren 2011 en 2012. Daarom stel ik u voor om de boekverliezen over de jaren 2011 en 2012 tot nihil te corrigeren. Wel rekening houdend met de reeds gecorrigeerde omzet die in onderdeel 4.2.3 is vermeld.
De berekening luidt als volgt:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Aangegeven omzet autoverkoop (excl. OB)
40.333
65.476
62.952
43.396
Boekwaarde verkochte auto's per 1/1
27.692
59.197
91.041
58.214
Aangegeven boekresultaat
12.641
6.279
-28.089
-14.818
Reeds gecorrigeerde omzet verkochte auto (4.2.3)
-
-
11.048
-
Gecorrigeerd boekresultaat
12.641
6.279
-17.041
-14.818
De correctie luidt als volgt:
Correctie
2011
2012
Correctie boekverliezen
17.041
14.818
4.3.1
Correctie belastbaar bedrag voor verliesverrekening
Onderdeel
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
4.2.2
Omzetverantwoording verhuurauto's
90.924
113.671
128.538
95,367
4.2.3
Omzet m.b.t. verkochte auto's
-
-
11.048
-
4.2.4
Boekwinst verkochte auto's
-
-
17.041
14.818
4.2.5
Bijzondere baten ("Total loss")
9
-
-
4.2.7
Afschrijvingskosten
-
-96.904
Totaal
99.924
113.671
59.723
110.185
8 GEVOLGEN VOOR DE BELASTINGHEFFING
8.1
IB
Naar aanleiding van het boekenonderzoek stel ik u voor het vastgestelde belastbaar inkomen te corrigeren. Het gecorrigeerde belastbaar inkomen kan als volgt worden berekend:
2009
2010
2011
2012
Vastgestelde zuiver inkomen
172.089
180.861
175.863
109.687
Winstcorrecties
99.924
113.671
59.723
110.185
Gecorrigeerde zuiver inkomen (voor verliesverrekening)
272.013
294.532
235.586
219.872
Belastbaar inkomen na correctie
272.013
294.532
235.586
219.872
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn onderhavige navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd, alsmede de vergrijpboetes.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep 2009

4.1
In zoverre het beroep is gericht tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2009, alsmede de boete 2009, is dit beroep niet-ontvankelijk. Het Gerecht heeft immers in zijn uitspraak van 5 februari 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:27, reeds (onherroepelijk) beslist over deze navorderingsaanslagen en boetebeschikking.
Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2010 t/m 2012
4.2
Artikel 30, lid 6, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) bepaalt, voor zover van belang, dat de belastingaanslag wordt gehandhaafd indien niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 43 ALL, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de belastingaanslag onjuist is.
4.3
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Zo zijn privé-stortingen en privé-opnames niet geregistreerd in het kladkasboek, en zijn in de jaren 2009 tot en met 2012 de ontvangsten en uitgaven niet geboekt in het kasboek. Daardoor is een kascontrole niet mogelijk. Verder zijn de banktransacties niet verwerkt in de financiële administratie. Voorts acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende niet aan zijn bewaarplicht heeft voldaan, nu het grootboek over de jaren 2009 tot en met 2011 niet is bewaard.
4.4
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2012 niet voldaan aan de op hem rustende administratieplicht en voor de jaren 2010 en 2011 niet voldaan aan de op hem rustende bewaarplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 30, lid 6, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.5
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de winstcorrecties hoofdzakelijk gebaseerd op een herberekening van de omzet aan de hand van de aanwezige auto’s, het minimale huurtarief en een bezettingsgraad van de auto’s van 62% per jaar. Verder is voor de omzet met betrekking tot twee in 2011 verkochte auto’s uitgegaan van de verkoopwaarde van vergelijkbare auto’s. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
4.6
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 30, lid 6, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Belanghebbende betoogt onder meer dat de gemiddelde bezetting van de auto’s geen 80% bedraagt, zoals de Inspecteur voor de schatting heeft aangenomen, maar slechts 65%.
4.7
De Inspecteur heeft echter de correctie in feite gebaseerd op een bezettingsgraad van de auto’s van 62% (80% van 77% (280/365 dagen)). Met zijn betoog heeft belanghebbende dus allesbehalve overtuigend aangetoond dat hij minder omzet heeft genoten dan de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Ook met hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, heeft belanghebbende dit tegenbewijs niet geleverd. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2010 tot en met 2012 zullen derhalve niet worden verminderd.
4.8
Dat tijdens het boekenonderzoek door of namens de Inspecteur uitdrukkelijk zou zijn verklaard dat een lagere bezettingsgraad in acht zou worden genomen, is geenszins gebleken. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
Vergrijpboetes 2010 t/m 2012
4.9
De bevoegdheid van de Inspecteur tot het opleggen van een boete vervalt door tijdsverloop met het verstrijken van de aanslagtermijn (vgl. HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN9685). De onderhavige aanslagbiljetten zijn opgemaakt met dagtekening 16 januari 2015. Daarmee staat vast dat de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2010 tot en met 2012 zijn vastgesteld binnen de voorgeschreven termijn. Dit brengt mee dat de vergrijpboetes 2010 tot en met 2012 tijdig zijn opgelegd.
4.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2010 tot en met 2012 vergrijpboetes (25%) van respectievelijk NAf 14.038, NAf 7.375 en NAf 13.157 opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen inkomstenbelasting te laag zijn vastgesteld (artikel 20 ALL in samenhang met artikel 4.8, lid 1, Ministeriële regeling formeel belastingrecht).
4.11
Uit de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als ten minste grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4481).
4.12
Hiervoor is overwogen dat belanghebbendes administratie, onder meer vanwege het ontbreken van een sluitende kasadministratie, ondeugdelijk en onbetrouwbaar is. Op basis van deze ondeugdelijke administratie heeft belanghebbende aangiften gedaan, hetgeen als een grove onachtzaamheid zijdens belanghebbende kan worden beschouwd. Het Gerecht acht derhalve aannemelijk dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende, hetgeen in beginsel aanleiding is voor een boete van 25%.
4.13
De boete van 25% is volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp. Het Gerecht heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de navorderingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan. Aan het Gerecht zijn geen persoonlijke en financiële omstandigheden gebleken die reden zijn voor matiging van de boetes.
4.14
Belanghebbende heeft verzocht om de boetes te verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot vermindering van de boete, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 25 juli 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:130). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.15
Sinds de kennisgeving door de Inspecteur van zijn voornemen de boete op te leggen (13 juni 2014) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht zijn meer dan zes jaren verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van meer dan vier jaren. Nu geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die een langere termijn zouden rechtvaardigen, zal het Gerecht de boete met 20% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
4.16
Het vorenstaande brengt mee dat de opgelegde boetes zullen worden verminderd tot NAf 11.230 (2010), NAf 5.900 (2011) en NAf 10.525 (2012).

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2009 en de vergrijpboete 2009 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2010 tot en met 2012 ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen premie AVBZ 2010 tot en met 2012 ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de vergrijpboetes 2010 tot en met 2012 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de vergrijpboetes 2010 tot en met 2012;
- vermindert de vergrijpboetes tot NAf 11.230 (2010), NAf 5.900 (2011) en NAf 10.525 (2012).
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen en uitgesproken op 30 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500