ECLI:NL:OGEAC:2020:173

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
CUR201902550
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en aftrekbaarheid van kosten bij verhuur van onroerend goed aan toeristen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2015. De belanghebbende, wonende in Nederland, verhuurt woningen op Curaçao aan toeristen. De Inspecteur der Belastingen heeft de aftrek van kosten van de verhuur geweigerd en het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 78.936. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en stelt dat de kosten die zij heeft gemaakt, zoals elektra en water, in mindering moeten worden gebracht op de huuropbrengst. De belanghebbende heeft op 16 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 1 juli 2020 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelt dat de kosten van elektra en water wel aftrekbaar zijn, maar dat de overige kosten niet in aanmerking komen voor aftrek. De belanghebbende heeft niet aangetoond dat deze overige kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de aanslag is ongegrond verklaard. De proceskosten worden vastgesteld op NAf 175 en het griffierecht van NAf 50 wordt vergoed aan de belanghebbende.

De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 4, lid 3 van de Landverordening op de inkomstenbelasting 1943, waarin wordt gesteld dat bij het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan derden de zuivere opbrengst wordt gesteld op 65% van het verkregen voordeel. Het Gerecht concludeert dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de overige kosten en dat de aanslag derhalve niet verminderd hoeft te worden.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juli 2020
BBZ nr. CUR201902550
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Geervliet, Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 augustus 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 78.936.
1.2
Belanghebbende heeft op 18 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
Belanghebbende heeft op 16 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 15 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. De zaken met de nummers CUR201902550 en CUR201902578 zijn ter zitting gezamenlijk behandeld.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende woont in het onderhavige jaar 2015 in Nederland en is dus geen ingezetene van Curaçao.
2.2
Belanghebbende is sinds 2015 voor de helft eigenaar van de op Curaçao gelegen woningen [adres] [01] en [adres] [02]. Deze woningen worden kortdurend gemeubileerd verhuurd aan toeristen tegen een all-in prijs.
2.3
Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting het volgende aangegeven:
Huuropbrengsten
NAf.
- [adres] [01]
101.924
- [adres] [02]
19.5
Totaal
121.424
Af: Kosten
- Inventaris
98.76
- VVE
865
- Aqualectra
671
- Diverse kosten [01]
19.961
- Diverse kosten [02]
2.239
- Kosten [02]
225
Totaal
-/- 122.721
Netto huuropbrengst
-/- 1.297
65% is belast (art. 4 LIB)
-/- 842
Af: Hypotheekrente
-/- 10.666
Saldo verhuur
Nihil
Opbrengst roerend kapitaal (schuldvordering)
5.338
Belastbaar inkomen
5.338
2.4
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de aftrek van de kosten ten bedrage van NAf 122.721 geweigerd en het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 78.936. Daarbij heeft de Inspecteur de opbrengst uit roerend kapitaal van NAf 5.338 abusievelijk niet in aanmerking genomen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de in geschil zijnde kosten tot de bewonerslasten horen en dat deze kosten daarom in mindering kunnen worden gebracht op de huuropbrengst.
3.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat deze kosten op grond van de uitleg van artikel 4, lid 3 Landverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB) niet in aftrek kunnen komen, en dat bovendien niet is bewezen dat belanghebbende deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 5.338. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag is op 18 oktober 2017 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 18 juli 2018, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk 18 juli 2019, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 16 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Huurinkomsten
4.6
Artikel 4, lid 3 LIB bepaalt dat bij het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan derden de zuivere opbrengst wordt gesteld op 65% van het verkregen voordeel en dat "geen andere kosten in aanmerking (worden) genomen dan de rente en kosten van geldlening ter verkrijging of verbetering van onroerende zaken, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering".
4.7
Aan de wetsgeschiedenis van deze bepaling ontleent het Gerecht het volgende:
‘Onder “de opbrengsten van het onroerend goed” worden niet verstaan de kosten die de verhuurder al dan niet expliciet aan de huurder in rekening brengt. Zo behoren naar hun aard tot bewonerslasten de kosten van elektra, water en telefoon, de gebruiksbelasting, tuinonderhoud en dergelijke. Deze kosten dienen dan ook in mindering te worden gebracht op de huuropbrengst. Ook de kosten van een makelaar die als beheerder op het verhuurde object toeziet, behoren tot deze kosten. Hetgeen resteert is het voordeel dat de belanghebbende uit het onroerend goed behaalt en waarmee hij de kosten van zijn onroerend goed moet dekken. Op dit voordeel wordt dan de 65%-regeling toegepast.’
(Toelichting behorende bij de Ministeriele beschikking met algemene werking van 29 juli 2000 houdende wijziging van de LWB 1940, de LIB 1943 en de LLB 1976, P.B. 2000, no. 76, blz. 14-15).
4.8
Het Gerecht leidt uit deze passage van de wetsgeschiedenis af dat aftrekbaar zijn de kosten die ook onder de titel “servicekosten” rechtstreeks aan een huurder in rekening gebracht zouden kunnen worden (vgl. RBB 24 maart 2014, ECLI:NL:ORBBACM:2014:19). Daartoe behoren in het onderhavige geval uitsluitend de kosten van elektra en water, maar niet de andere kosten. Het totaal van de overige kosten wordt op basis van de regeling van artikel 4, lid 3 LIB geacht begrepen te zijn in het kostenforfait ter grootte van 35% van de (bruto)opbrengst. Volgens deze regeling wordt de zuivere opbrengst immers gesteld op 65% van de (bruto)opbrengst. Vervolgens is slechts aftrek toegestaan voor renten en kosten van geldleningen ter verkrijging of verbetering van de onroerende zaken, alsook voor de premies van een aan de lening verbonden overlijdensrisicoverzekering.
4.9
Gelet op het vorenstaande dienen de kosten van water en elektra van NAf 671 in aftrek te komen. De Inspecteur wenst echter – bij wijze van interne compensatie – de opbrengst uit roerend kapitaal ten bedrage van NAf 5.338 alsnog in aanmerking te nemen. Dit brengt mee dat het belastbaar inkomen niet wordt verminderd.
4.1
Daarbij komt nog dat belanghebbende op generlei wijze heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met facturen, dat de overige in geschil zijnde kosten voor haar rekening zijn gekomen.
Slotsom
4.11
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht geen aanleiding om de aanslag te verminderen. Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht het bezwaar tegen de aanslag daarom ongegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige aanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig beslissen)).
5.6
Het Gerecht merkt de zaken met de nummers CUR201902550 en CUR201902578 aan als samenhangend. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten voor de onderhavige zaak worden dan ook vastgesteld op de helft van NAf 350, ofwel NAf 175.
5.7
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de aanslag ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 175; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 1 juli 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500