ECLI:NL:OGEAC:2020:104

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
CUR201900709 t/m CUR201900713, CUR201901576 en CUR201904648 t/m CUR201904651
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ; aftrekposten eigen woning; boetes; ambtelijk verzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ over de jaren 2006 tot en met 2010. Belanghebbende, woonachtig in Curaçao, had een woning die in 1988 zonder hypotheeklening was aangeschaft en in 2004 een woning in Florida gekocht met een hypothecaire lening. De Inspecteur der Belastingen heeft navorderingsaanslagen opgelegd, omdat de opgevoerde rente als aftrekpost niet betrekking had op de eigen woning van belanghebbende. De Inspecteur concludeerde dat de aanslagen te laag waren vastgesteld en dat navordering tot een bedrag van NAf 27.500 gerechtvaardigd was. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de opgelegde boetes, maar het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur terecht had gehandeld. De uitspraak op bezwaar van de Inspecteur werd gedeeltelijk vernietigd, waarbij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2007 en 2009 werden gegrond verklaard, terwijl de boetes voor de jaren 2006, 2007 en 2008 werden vernietigd. Het Gerecht oordeelde dat er voor de jaren 2006 tot en met 2008 geen grove schuld aan belanghebbende kon worden verweten, maar dat dit voor de jaren 2009 en 2010 wel het geval was. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op NAf 1.400 en het griffierecht van NAf 50 werd aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 24 april 2020
BBZ nrs. CUR201900709 t/m CUR201900713, CUR201901576 en CUR201904648 t/m CUR201904651
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], woonachtig in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 17 juni 2016 over de jaren 2006 tot en met 2010 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie AVBZ opgelegd. Gelijktijdig zijn vergrijpboetes van 25% opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 17 augustus 2016 tegen de navorderingsaanslagen en de boetes in bezwaar gekomen.
1.3
Bij uitspraken op bezwaar van 28 december 2018 zijn de navorderingsaanslagen verminderd. De boetes zijn gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 25 februari 2019 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020 te Willemstad. Aldaar is namens belanghebbende verschenen [A] en namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was in de onderhavige jaren directeur van de Stichting International School of Curaçao. De echtgenoot van belanghebbende is tandarts en directeur-aandeelhouder van [Q] N.V.
2.2
In de navorderingsaanslagen zijn onder andere correcties begrepen van de door belanghebbende in haar aangiften als aftrekpost in aanmerking genomen kosten in verband met de eigen woning ten bedrage van NAf 25.453 (2006), NAf 29.440 (2007), NAf 27.500 (2008), NAf 29.138 (2009) en NAf 27.500 (2010). Gelijktijdig met de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting zijn vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk NAf 7.558 (2006), NAf 6.599 (2007), NAf 12.952 (2008), NAf 13.403 (2009) en NAf 12.702 (2010).
2.3
Belanghebbende heeft een woning te Salinja. Deze woning (hierna: eigen woning) dienst als haar hoofdverblijf. Volgens belanghebbende is deze woning in 1988 zonder een hypotheeklening aangeschaft. In de jaren 2003 tot en met 2005 zijn door belanghebbende en haar echtgenoot respectievelijk NAf 19.000, 19.000 en 26.158 aan hypotheekrente als aftrekpost in de aangifte opgevoerd. Voormelde bedragen hebben geen betrekking op de eigen woning van belanghebbende.
2.4
In 2004 heeft belanghebbende een woning gelegen te [adres], Pembroke Pines, Florida gekocht voor USD 206.000. Voor de aankoop is bij de Amerikaanse bank, American Home Mortgage Servicing in 2004 een hypothecaire lening afgesloten voor USD 185.151. De hypotheek is gevestigd op de voormelde woning te Pembroke Pines. De in de onderhavige jaren in aanmerking genomen bedragen (zie 2.2.) aan kosten in verband met de eigen woning, hebben betrekking op deze lening.
2.5
In de aangiften is de aftrekpost kosten in verband met de eigen woning telkens gespecificeerd. In de specificatie is (voor alle jaren) het bedrag van de hypotheekrente (‘Mortgage’) opgenomen, evenals de naam van de schuldeiser, de ‘American Home Mortgage’. Ook zijn in de specificaties de bedragen van de verzekeringen ‘Mortgage Insurance’ en ‘Hazard Insurance’ vermeld. In de aangiften is als bijlage (alle jaren) gevoegd een bankoverzicht van de betaalde hypotheekrente waarop het adres van de met hypotheek bezwaarde woning (‘property address’) te Pembroke Pines, is vermeld.
2.6
De aangiften van belanghebbende zijn verzorgd door de heer [C] (hierna: C). C is boekhouder van de familie en verzorgt al jaren de aangiften van belastingplichtige. Hij heeft een administratiekantoor (Moderne Bedrijven Administrateurs) en verzorgt voor zijn klanten onder andere aangiften inkomstenbelasting en winstbelasting.
2.7
Een boekencontrole van de Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) bij [Q] N.V. (rapport 29 oktober 2010) heeft door geconstateerde winstuitdelingen geresulteerd in navorderingsaanslagen bij belanghebbende (jaren 2005 tot en met 2007). Deze eerste navorderingsaanslagen zijn niet in geschil. De SBAB heeft daarna een vervolgonderzoek verricht naar de aangiften inkomstenbelasting van de echtgenoot van belanghebbende. Naar aanleiding daarvan zijn de onderhavige navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd.
2.8
Naar aanleiding van het bezwaar zijn de navorderingsaanslagen verminderd. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2006 tot en met 2010 zijn vastgesteld naar een belastbaar, en premie-inkomen van respectievelijk NAf 202.439 (2006), NAf 225.640 (2007) NAf 264.614 (2008), NAf 287.939 (2009) en NAf 330.633 (2010). De correcties met betrekking tot de aftrekpost kosten eigen woning evenals de boetes zijn gehandhaafd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de boetes terecht zijn opgelegd. Indien de vraag bevestigend wordt beantwoord, zijn de bedragen van de navorderingsaanslagen niet in geschil.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur ten aanzien van de correcties niet beschikt over een voor navordering vereist nieuw feit in de zin van artikel 13 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Voor wat betreft de boetes betoogt belanghebbende dat geen sprake is van grove schuld.
3.3
De Inspecteur betoogt dat navordering mogelijk is en dat wel degelijk sprake is van grove schuld.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en boetes en de Inspecteur tot handhaving daarvan.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge artikel 16 lid 1 h aanhef en onderdeel 1 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB) worden als persoonlijke lasten aangemerkt de kosten die verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat. Daaronder wordt begrepen de rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden overlijdensrisicoverzekering tot ten hoogste een bedrag van NAf 27.500.
4.2
Ingevolge artikel 13, lid 1, ALL kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
4.3
In het onderhavige geval is het de Inspecteur eerst na het opleggen van de (primitieve) aanslagen alsmede de eerste navorderingsaanslagen (jaren 2005 tot en met 2007) bekend geworden, dat de opgevoerde aftrekpost geen betrekking had op de woning van belanghebbende die haar als hoofdverblijf diende. Deze kosten zijn daarom ten onrechte als aftrekpost geaccepteerd. Daarmee beschikt de Inspecteur over enig feit dat grond oplevert voor het vermoeden dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn opgelegd.
4.4
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of een ambtelijk verzuim aan navordering in de weg staat. De Inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 12 maart 2010, ECLI:HR:2010:BL7165; HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:HR:2010:BJ9082; HR 1 maart 2013, ECLI:HR:2013:BW7750).
4.5
Belanghebbende heeft – samengevat - aangevoerd dat de Inspecteur de beschikking had over de specificatie van de aangifte alsmede de bankoverzichten waarop te zien is dat de hypotheeklening bij een buitenlandse bank is aangegaan en dat de hypotheek op een woonhuis in het buitenland is gevestigd. Volgens belanghebbende had de Inspecteur uit deze informatie kunnen afleiden dat de lening werd aangewend voor de aankoop van de woning in het buitenland. Ook door de verhoging van de aftrekpost (van 19.000 in 2004 naar ruim 26.158 in 2005) had de Inspecteur in redelijkheid aan de juistheid van belanghebbendes aangiften inkomstenbelasting moeten twijfelen. De Inspecteur was daarom gehouden om nader onderzoek te doen. Nu de Inspecteur dit heeft nagelaten is sprake van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim, aldus belanghebbende.
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht behoefde de Inspecteur in redelijkheid niet aan de juistheid van de aangiften van belanghebbende te twijfelen. Het was zeer wel mogelijk dat de buitenlandse lening werd aangewend voor onderhoud of verbetering van de eigen woning van belanghebbende. Die kosten zijn immers wel aftrekbaar. Aan de omstandigheid dat de lening is aangegaan bij een buitenlandse bank, met hypotheek op een buitenlandse onroerend goed, hoefde de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht niet een zo sterk vermoeden van de onjuistheid van de aangiften te ontlenen dat dat het nalaten van onderzoek op dit punt hem als een ambtelijk verzuim kan worden aangerekend. Dit zou anders zijn geweest indien belanghebbende in (de specificatie van) de aangifte zou hebben vermeld dat de kosten betrekking hebben op een lening die is aangewend voor de aanschaf van de woning in het buitenland.
4.7
In de jaren 2007 en 2009 heeft belanghebbende een aftrekpost in aanmerking genomen van respectievelijk NAf 29.440 en NAf 29.138. Als persoonlijke last in verband met de eigen woning kan op basis van de wet ten hoogste een bedrag van NAf 27.500 in aanmerking worden genomen. Met betrekking tot het bovenmatige bedrag van NAf 1.940 (2007) en NAf 1.638 (2009), heeft de Inspecteur daarom wel een ambtelijk verzuim begaan, die de navordering van deze bedragen verhindert.
4.8
Het vorenstaande brengt mee dat navordering tot een bedrag van NAf 27.500 gerechtvaardigd is. Het gelijk is op dit punt aan de Inspecteur. Het belastbaar en premie-inkomen voor de jaren 2007 en 2009 dient te worden verminderd tot NAf 223.700 (NAf 225.640 minus NAf 1.940) en NAf 286.301(NAf 287.939 minus NAf 1.638).
Boetes
4.9
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes van 25% opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven (artikel 20 van de ALL in samenhang met artikel 7 lid 2 van de Ministeriele beschikking administratieve boeten). Van grove schuld is sprake indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, nr. 25.301, ECLI:NL:HR:1990: ZC4481).
4.1
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij geen fiscale kennis heeft en zich heeft laten bijstaan door C die zij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling zij niet hoefde te twijfelen. C verzorgde immers reeds een aantal jaren de aangiften en de aanslagen werden conform de aangiften opgelegd. Pas bij het boekenonderzoek zijn de tekortkomingen van C duidelijk geworden bij haar, aldus belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft zij alle beschikbare informatie aan C overhandigd en treft haar geen verwijt voor de foute verwerking van de gegevens in de aangiften.
4.11
Uitgangspunt is dat indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen, er geen aanleiding is voor het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept (vgl. HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2586; HR 28 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:254).
4.12
Gelet op hetgeen belanghebbende onbetwist heeft aangevoerd, is er voor wat betreft de jaren 2006 tot en met 2008 geen grond voor het oordeel dat belanghebbende bij de samenwerking met de toenmalige adviseur niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd en dat zij niet op de juistheid van de door die adviseur opgestelde aangiften mocht vertrouwen. Dit betekent dat belanghebbende voor deze jaren geen grove schuld kan worden verweten.
4.13
Dit is echter anders voor de aangiften (2009 en 2010) die na het boekenonderzoek (waarvan het rapport dateert van 29 oktober 2010) zijn ingediend. Deze aangiften zijn ingediend in januari 2011 en april 2011. Belanghebbende had naar aanleiding van voormeld onderzoek die tot de eerste navorderingsaanslagen (zie 2.7) heeft geleid wel reden om te twijfelen aan de deskundigheid van C. Desondanks heeft belanghebbende de door C opgestelde aangiften voor het jaar 2009 en 2010, zonder zich van de juistheid ervan te vergewissen, ingediend. Dit kan worden beschouwd als een grove onachtzaamheid van belanghebbende. Dit brengt mee dat voor deze jaren belanghebbende wel grove schuld kan worden verweten. Daarom is de boete voor deze jaren terecht vastgesteld op 25% van de navorderingsaanslag. Deze boete is volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB: 2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.2
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, vijfde lid van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen over de jaren 2006, 2008 en 2010 ongegrond en over de jaren 2007 en 2009 gegrond;
- verklaart het beroep inzake de boetes voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 gegrond en voor het jaar 2010 ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen 2007 en 2009;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de boetes 2006, 2007, 2008 en 2009;
- vermindert de navorderingsaanslagen tot aanslagen naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 223.700 (2007) en NAf 286.301 (2009);
- vermindert de boete voor het jaar 2009 dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetes voor de jaren 2006, 2007 en 2008;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500