ECLI:NL:OGEAC:2019:81

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 februari 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
CUR201600438 t/m CUR201600440
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplichtige en aftrekken in de inkomstenbelasting; recht op ouderentoeslag

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 18 februari 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Aruba, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende betoogde dat bij de berekening van zijn belastbaar inkomen rekening gehouden moest worden met aftrekken voor premies levensverzekering en uitgaven ter zake van het overlijden van zijn dochter, alsook met de ouderentoeslag. Het Gerecht oordeelde dat de door de belanghebbende gedane uitgaven geen uitgaven zijn die voortvloeien uit een wettelijke verplichting uit het familierecht, en dat de Inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met deze uitgaven. Ook de ouderentoeslag werd niet toegekend, omdat deze geen verband houdt met een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Het proces begon met de oplegging van aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2012 en 2013. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur verminderde de aanslagen slechts gedeeltelijk. Na een zitting op 25 april 2017, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten, besloot het Gerecht om het onderzoek te sluiten zonder een nadere zitting. De belanghebbende, geboren in 1942 en buitenlandse belastingplichtige, had in zijn aangifte voor 2012 een bedrag van NAf 16.567 als buitengewone last opgevoerd, en voor 2012 en 2013 een bedrag van NAf 1.000 aan premies levensverzekering. De Inspecteur weigerde deze aftrekken, wat leidde tot het geschil.

Het Gerecht concludeerde dat de relevante artikelen van de Belastingregeling voor het Koninkrijk niet in het voordeel van de belanghebbende konden worden uitgelegd, en dat de door hem ingebrachte argumenten niet voldoende waren om de aanslagen te verminderen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor aftrekken en tegemoetkomingen, en bevestigt dat de belastingwetgeving in Curaçao niet discrimineert op basis van nationaliteit, maar wel op basis van woonplaats en belastingplicht.

Uitspraak

Uitspraak van 18 februari 2019
BBZ nrs. CUR201600438 t/m CUR201600440
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 21 augustus 2015 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 113.388.
1.2
Aan belanghebbende is op 19 juni 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 110.556.
1.3
Belanghebbende heeft op 11 september 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2012.
1.4
Belanghebbende heeft op 9 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 mei 2016 de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2012 verminderd tot aanslagen naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 93.132. Voor de aanslag AVBZ betekent dit dat het bedrag van de premie is verminderd tot nihil.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2016 de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2013 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 90.299.
1.7
Belanghebbende heeft op 13 juli 2016 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.8
Belanghebbende heeft op 16 maart 2017 een nader stuk ingediend.
1.9
De Inspecteur heeft op 11 april 2017 verweerschriften ingediend.
1.1
De zitting heeft op 25 april 2017 plaatsgevonden. Namens belanghebbende is verschenen A. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B. Belanghebbende heeft pleitnota’s voorgedragen en ingebracht.
1.11
De Inspecteur heeft op 24 mei 2017 met instemming van het Gerecht een aanvulling op het verweerschrift ingediend.
1.12
Belanghebbende heeft op 29 augustus 2017 daarop gereageerd. Belanghebbende heeft het beroep inzake de aanslag premie AVBZ 2012 ingetrokken.
1.13
Beide partijen hebben toestemming verleend een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het Gerecht heeft daarop op de voet van artikel 8b van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is geboren in 1942 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Belanghebbende is woonachtig in Aruba en geniet inkomen uit Curaçao. Belanghebbende wordt in Curaçao aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 1, lid 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB).
2.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 als buitengewone last een bedrag van NAf 16.567 in aftrek gebracht. Dit betreft kosten ter zake van het overlijden van de dochter van belanghebbende.
2.3
Verder heeft belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting 2012 en 2013 als persoonlijke last een bedrag van NAf 1.000 aan premies levensverzekering in aftrek gebracht.
2.4
Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de Inspecteur de aftrek van voornoemde kosten geweigerd, omdat belanghebbende als buitenlands belastingplichtige daarvoor niet in aanmerking komt.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen juist zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op grond van de nationale wetgeving van Curaçao niet in aanmerking komt voor de aftrekken wegens de door belanghebbende gedane uitgaven ter zake van premies levensverzekering en uitgaven ter zake van het overlijden van zijn kind.
3.3
Belanghebbende betoogt dat op grond van de artikelen 1 en 39 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) bij de berekening van zijn belastbaar inkomen rekening met worden gehouden met voornoemde aftrekken. Verder betoogt belanghebbende dat op grond van 39 BRK bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting de ouderentoeslag in aanmerking genomen moet worden. De Inspecteur verdedigt de tegenovergestelde standpunten.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting 2012 en 2013 tot aanslagen naar een belastbaar inkomen van respectievelijk NAf 75.565 en NAf 89.299, waarbij de verschuldigde belasting wordt berekend met toepassing van de ouderentoeslag van respectievelijk NAf 952 en NAf 964. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Artikel 1, lid 1, BRK luidt als volgt: “In Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden vreemdelingen niet onderworpen aan enige belasting of daarmee verband houdende verplichting welke drukkender is dan die, waaraan Nederlanders onderscheidenlijk onder overigens gelijke omstandigheden worden onderworpen.”
4.2
Voornoemde bepaling bevat een opdracht aan de landen van het Koninkrijk om vreemdelingen voor de belastingheffing op dezelfde wijze te behandelen als Nederlanders die in gelijke omstandigheden verkeren. Artikel 1 BRK ziet dus op discriminatie op basis van nationaliteit. Deze bepaling keert zich niet tegen de door belanghebbende aan de orde gestelde discriminatie tussen inwoners en niet-inwoners van Curaçao. Deze bepaling kan hem daarom niet baten.
4.3
Artikel 39 BRK luidt als volgt: “Een natuurlijk persoon die inwoner is van een van de landen, zal in elk van de andere landen aanspraak hebben op dezelfde tegemoetkomingen als die welke aan natuurlijke personen die inwoners zijn van laatstbedoeld land toekomen ter zake van burgerlijke staat en kinderaftrek.”
4.4
In het arrest HR 6 november 1996, nr. 30.245, ECLI:NL:HR:1996:AA1740, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de bewoordingen “persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van burgerlijke staat of samenstelling van het gezin” zoals gebruikt in artikel 25, paragraaf 3, van het belastingverdrag tussen Nederland en België 1970, aldus moet worden opgevat dat het daarbij gaat om alle aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen die verband houden met de omstandigheid dat de belastingplichtige rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen en lasten heeft. Daartoe kunnen volgens de Hoge Raad worden gerekend de aftrekken wegens de uitkeringen tot voorziening in het levensonderhoud - daaronder begrepen ziektekosten - van de duurzaam van belanghebbende gescheiden levende echtgenote en de bij die echtgenote verblijvende kinderen, alsmede de aftrek wegens voorziening in het levensonderhoud van belanghebbendes moeder, maar niet een aftrek voor eigen ziektekosten.
4.5
De bewoording van artikel 39 BRK vertoont grote gelijkenis met de tekst van artikel 25, lid 3, van het belastingverdrag tussen Nederland en België 1970, zodat het Gerecht voor de uitleg van artikel 39 BRK betekenis hecht aan de benadering door de Hoge Raad in voornoemd arrest. Dit brengt mee dat onder “tegemoetkomingen ter zake van burgerlijke staat”, zoals verwoord in artikel 39 BRK, worden verstaan alle tegemoetkomingen die verband houden met de omstandigheid dat de belastingplichtige rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen en lasten heeft. Dit houdt in dat deze hun ontstaansgrond moeten vinden in het in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde familierecht.
4.6
Wat betreft de door belanghebbende gedane uitgaven ter zake van premies levensverzekering kan niet worden gezegd dat deze uitgaven uit het familierecht voortvloeien. Hetzelfde heeft te gelden voor de door belanghebbende gedane uitgaven ter zake van het overlijden van zijn dochter. Ook die uitgaven spruiten immers niet voort uit een wettelijke verplichting die voortvloeit uit het familierecht.
4.7
De ouderentoeslag komt in mindering op de verschuldigde inkomstenbelasting. Ingevolge artikel 24A, lid 6, LIB (tekst 2012 en 2013) komt voor de ouderentoeslag in aanmerking de in Curaçao wonende belastingplichtige die bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. Ook de ouderentoeslag betref geen tegemoetkoming die verband houdt met een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting (vgl. HR 19 februari 2010, nr. 08/02184, ECLI:NL:HR:2010:BL4317). Belanghebbende heeft daarom ook geen recht op ouderentoeslag.
4.8
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 18 februari 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500