In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een op Curaçao gevestigde belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had een lening van NAf 5.000.000 afgesloten bij een Arubaanse zustervennootschap, die vrijgesteld was van belastingheffing. De Inspecteur betwistte de renteaftrek die de belanghebbende claimde, en stelde dat de renteaftrekbeperking van artikel 6A van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LWB) van toepassing was. Het Gerecht oordeelde dat de renteaftrek inderdaad beperkt kon worden, ook in het licht van fraus legis, omdat de lening en de bijbehorende renteaftrekken in wezen een constructie waren om belastingheffing te ontwijken. De belanghebbende had niet aangetoond dat de lening zakelijke overwegingen had en de Inspecteur had de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes terecht gehandhaafd. De uitspraak concludeerde dat de renteaftrek niet kon worden geclaimd en dat de opgelegde boetes van 25% terecht waren, gezien de grove schuld van de belanghebbende in het niet tijdig betalen van de belasting. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.