ECLI:NL:OGEAC:2019:298

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
CUR201802436, CUR201802437, CUR201803998, CUR201803999
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering bewijslast en vergrijpboetes bij navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 december 2019 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AVBZ voor de jaren 2006 en 2007, opgelegd aan belanghebbende, een restaurantondernemer. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk NAf. 328.025 en NAf. 214.064, met daarbij vergrijpboetes van NAf. 62.575 en NAf. 23.624. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur handhaafde de aanslagen. Belanghebbende stelde dat hij de vereiste aangifte niet had gedaan, maar dat dit te wijten was aan onwetendheid en het inschakelen van een adviseur. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende zich ervan bewust had moeten zijn dat aanzienlijke bedragen aan belasting niet geheven zouden worden door zijn aangiften. Hierdoor werd de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het Gerecht oordeelde verder dat de opgelegde vergrijpboetes in overeenstemming waren met de ernst van het vergrijp. Belanghebbende was niet gehoord in de bezwaarfase, maar het Gerecht oordeelde dat hij hierdoor niet benadeeld was. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak bevestigde de navorderingsaanslagen voor 2006 en 2007, maar verminderde de boete voor 2007 naar NAf. 22.874.

Uitspraak

Uitspraak van 16 december 2019
BBZ nrs. CUR201802436, CUR201802437, CUR201803998, CUR201803999
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

2006

1.1
Aan belanghebbende zijn op 23 december 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AVBZ voor het jaar 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf. 328.025 en een premie-inkomen van NAf. 330.446. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd ten bedrage van NAf. 62.575 (IB) en NAf. 1.364 (AVBZ).
1.2
Daartegen heeft belanghebbende op 16 februari 2017 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 2 maart 2018 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 25 juli 2018 beroep ingesteld. Daarvoor is griffierecht betaald van NAf 50.
2007
1.5
Aan belanghebbende zijn op 22 december 2017 navorderingsaanslagen IB en AVBZ voor het jaar 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf. 214.064 en een premie-inkomen van NAf. 216.522. Bij de navorderingsaanslag IB is een vergrijpboete opgelegd van NAf. 23.624.
1.6
Daartegen heeft belanghebbende op 26 januari 2018 in bezwaar gemaakt.
1.7
De Inspecteur heeft op 9 november 2018 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.
1.8
Belanghebbende heeft op 26 november 2018 beroep ingesteld. Daarvoor is griffierecht betaald van NAf 50.
2006 en 2007
1.9
De Inspecteur heeft op 26 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Namens de Inspecteur is mr. B verschenen. Aan belanghebbende is de kans geboden om schriftelijk op het verweerschrift te reageren. De behandeling van de zaak is geschorst
1.11
Op 27 augustus 2019 heeft belanghebbende een reactie gestuurd op het verweerschrift van de Inspecteur. Een afschrift hiervan is naar de Inspecteur gestuurd.
1.12
De zitting is hervat op 26 september 2019. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde A. Namens de Inspecteur is mr. B verschenen.

2.FEITEN

2.1.
Belanghebbende is gehuwd en heeft twee schoolgaande kinderen. Hij exploiteert het restaurant Y (hierna: ST) waar voornamelijk visgerechten worden verkocht. De onderneming wordt in de vorm van een eenmanszaak gedreven. De eenmanszaak heeft in het jaar 2006 en 2007, vier personeelsleden. De echtgenote van belanghebbende geniet inkomsten uit dienstbetrekking.
2.2
Over de jaren 1999 tot en met 2003 is (in 2004) een boekenonderzoek ingesteld waarbij de administratie is verworpen. In het jaar 2011 is volgens de Inspecteur weer een onderzoek ingesteld bij belanghebbende. Tot de gedingstukken behoort een brief (van 19 november 2010) van de Stichting Belasting Accountants Bureau (SBAB) waarin het onderzoek wordt aangekondigd. Daarbij is informatie vergaard op basis waarvan ter behoud van rechten navorderingsaanslagen zijn opgelegd. Van het onderzoek is er geen rapport opgesteld omdat het onderzoek is overgedragen aan het Team Inlichtingen en Opsporing (hierna: TIO-Team) van de SBAB. De administratie van ST is in de onderhavige jaren verzorgd door het bedrijf “Infocus Accounting & Consulting” (hierna: Infocus).
2.3
Belanghebbende heeft voor de jaren 2006 en 2007 aangiften gedaan naar belastbare inkomens van NAf. 10.739 (2006) en NAf. 57.794 (2007). De Inspecteur is daarvan afgeweken en heeft primitieve aanslagen opgelegd naar belastbare inkomens van NAf. 69.341 (2006) en NAf. 120.442 (2007).
2.4
De Inspecteur heeft ter behoud van rechten voor het jaar 2006 navorderingsaanslagen IB en AVBZ opgelegd. Het belastbaar inkomen is daarbij vastgesteld op NAf. 328.025 en het premie-inkomen op NAf. 330.446. Een vergrijpboete voor de IB is opgelegd ten bedrage van NAf. 62.575 (50%). Voor de AVBZ is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van NAf. 1.364 (25%). Voor het jaar 2007 zijn eveneens ter behoud van rechten navorderingsaanslagen IB en AVBZ opgelegd. Het belastbaar inkomen is vastgesteld op NAf. 214.064 en het premie-inkomen op NAf. 216.522. Voor de IB is een vergrijpboete opgelegd van NAf. 23.624 (50%).
2.5
In het verweerschrift is een opsomming gegeven van de constateringen van het boekenonderzoek die hebben geleid tot het opleggen van de navorderingsaanslagen:
“…)
 Uit bankinformatie is gebleken dat naar alle waarschijnlijk niet alle inkomen in de administratie is verwerkt en dus ook niet aangegeven is;
 Op een MCB-bankrekening komen betalingen van Y binnen via elektronische betaalmiddelen en deze bankrekening komt niet voor op de balans of administratie van de onderneming;
 Vastgesteld is dat belanghebbende een negatief netto-privé heeft;
 Rente-inkomsten zijn niet aangegeven; 2006: Naf. 39.274,- en 2007 Naf. 40.566, -;
 De brutowinstmarge toont een schommelend verloop. In 2006 bedroeg deze 90% en in 2007, 115%;
 Belanghebbende heeft geen aannemelijke verklaring voor het schommelend verloop;
 In het jaar 2006 is de verantwoorde omzet en kostprijsverkopen beoordeeld aan de hand van de verkoopbonnetjes en Z-afslagen over 3 maanden.
 Er worden verschillen geconstateerd tussen de onderliggende verkoopbonnetjes en de Z-afslagen. De omzet wordt geboekt aan de hand van de Z-afslagen.
 Belanghebbende maakt gebruik van losse krachten echter deze personen worden niet vermeld op de verzamelloonstaat van belanghebbende. “
2.6
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben privé-bankrekeningen bij Z (5) en de Y (5). Bij de W heeft belanghebbende voor ST een bankrekening. Deze bankrekening komt niet voor op de balans van ST. Op de balans van ST komen alleen twee bankrekeningen voor namelijk van SFT en Z. Op de privé-bankrekeningen komen verschillende kasstortingen voor. In het verweerschrift is over de bankrekeningen het volgende vermeld:
“(…) De totaal stortingen op deze privérekeningen zijn.
2006
2007
Z103661 500 (…)
145.079
76.2
Z104226 102 (…)
8.511
42.644
Totaal
153.59
118.844
(…)
Naar aanleiding van de privé bankafschriften en de W-bankrekening zijn de totale cashstortingen/Maestro omzetbedragen op deze bankrekeningen opgeteld. Het resultaat is als volgt:
Bankrekening
2006
2007
Z104226 522 (…)
23.4
68.9
Z103661 500 (…)
145.079
76.2
Z104226 102 (…)
8.811
57.017
W 15201800
186.329
194.322
Totaal
363.619
396.439
Daarnaast krijgt belastingplichtige op de spaarrekening maandelijks rentebaten. Deze rentebaten over de jaren 2006 tot en met 2007 zijn respectievelijk:
Timedeposit
2006
2007
103661 600 (…)
37.375
40.242
103661 500 (…)
1.899
324
Totaal
39.274
40.566
Belastingplichtige heeft deze rentebaten niet in de aangifte IB van de jaren 2006 en 2007 verwerkt.”
2.7
Tot de gedingstukken behoren met betrekking tot de boekencontrole onder andere de volgende stukken. Een afschrift van inkoopfacturen, een document ‘Omzetcontrole op basis van de verkoopbonnen en Z-afslagen in de administratie’, een overzicht van de Verlies en winstrekening van ST over de jaren 2006 tot en met 2009, een ‘recapitulatie: Stortingen privé bankrekeningen’ en een ‘Privé kasopstelling belastingplichtige’.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Deze vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Daartoe voert hij aan dat de omzetverantwoording van de eenmanszaak niet juist is. Voorts heeft belanghebbende de rentebaten van spaarrekeningen (time-deposit) niet verantwoord. De rentebaten zijn nog niet nagevorderd. Volgens de Inspecteur zijn de opgelegde navorderingsaanslagen eerder te laag dan te hoog. Een vergrijpboete van 50% is volgens de Inspecteur op zijn plaats. Belanghebbende heeft opzettelijk en bewust geen omzet verantwoord en ook is sprake van recidive. Wegens een foute berekening dient de boete voor het jaar 2007 te worden verminderd naar NAf. 22.874.
3.3
Belanghebbende betwist de constateringen van het boekenonderzoek. Belanghebbende bepleit een belastbaar inkomen van NAf. 183.067 (2006) en NAf. 178.196 (2007). Op het totaalbedrag van de stortingen op de bankrekeningen dienen, aldus belanghebbende, diverse aftrekposten in mindering te komen (zie hierna onder 4.11). Met betrekking tot de boetes betoogt belanghebbende dat deze moeten vervallen omdat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de diensten van een deskundige adviseur voor het verzorgen van de administratie, de jaarrekeningen en de aangiften. Hij heeft alle benodigde informatie (inclusief gegevens van de MCB-bankrekening) aan de adviseur verstrekt. Hij had geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldige taakvervulling van de adviseur. Voorts betoogt belanghebbende dat hij door onwetendheid de rentebaten niet heeft aangegeven. Hij wist namelijk niet dat ook de rentebaten moesten worden aangegeven.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid beroep 2006
4.1
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen. Belanghebbende heeft ingevolge artikel 31, eerste lid, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het bezwaarschrift. Nu ten tijde van het instellen van het beroep reeds uitspraken op bezwaar is gedaan door de Inspecteur, is het beroep ongegrond.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 25 juli 2018 is buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. Belanghebbende heeft betoogd dat zij de uitspraken op bezwaar nimmer heeft ontvangen, hetgeen het Gerecht aannemelijk acht. Het Gerecht neemt in aanmerking dat belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van uitspraken op bezwaar. Het Gerecht acht belanghebbende ontvankelijk in haar beroep tegen de uitspraken op bezwaar.
Omkering bewijslast; vereiste aangifte
4.3
Artikel 31, lid 3, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.4
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (vgl. HR 17 augustus 2018, nr. 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1312; GHvJ 6 juni 2018, nr. AUA2017H00093, ECLI:NL: OGHACMB:2018:105).
4.5
Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (vgl. HR 17 augustus 2018, nr. 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1312; GHvJ 6 juni 2018, nr. AUA2017H00093, ECLI:NL: OGHACMB:2018:105). Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
4.6
Belanghebbende heeft voor het jaar 2006 en het jaar 2007 een belastbaar inkomen aangegeven van respectievelijk NAf. 10.739 en Naf. 57.794. In de beroepsfase heeft belanghebbende erkend dat het belastbaar inkomen voor het jaar 2006 NAf. 183.067 moet zijn en voor het jaar 2007 NAf. 178.196. Belanghebbende heeft voorts niet betwist dat zij rentebaten heeft genoten (in 2006 NAf. 39.274 en in 2007 NAf. 40.566) en deze inkomsten niet heeft aangegeven.
4.7
Mede gelet op de omvang ervan, acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende door het niet aangeven van deze bedragen ten tijde van het doen van de aangiften inkomstenbelasting, zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust moet zijn geweest, dat als gevolg van die aangiften verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd aanzienlijke bedragen aan inkomstenbelasting en premies niet zouden worden geheven. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij alle gegevens – waaronder informatie over de bankrekening W - voor het opstellen van de jaarrekening van ST en de aangiften heeft verstrekt aan zijn adviseur. Dat dit daadwerkelijk is gebeurd heeft hij niet met feiten gestaafd. Ook indien het Gerecht van de juistheid van dit betoog uitgaat is het niet aannemelijk dat belanghebbende niet gezien heeft dat in de jaarrekeningen van ST (bij de aangiften gevoegd), de W-bankrekening niet is vermeld. Voorts acht het Gerecht het niet aannemelijk – mede gelet op de vermelding daarvan in het aangiftebiljet - dat belanghebbende niet wist dat rentebaten moesten worden aangegeven. Gelet op de omvang van voormelde bedragen moet hij ervan bewust zijn geweest dat hierdoor aanzienlijke bedragen aan inkomstenbelasting en premies buiten de heffing zouden blijven.
Redelijke schatting
4.8
Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, ten gevolge waarvan voornoemde bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL toepassing vindt. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.
4.9
De Inspecteur heeft de correcties voor het jaar 2006 gebaseerd op de stortingen op de bankrekeningen (NAF. 354.808) van belanghebbende. Daarbij heeft hij de storting Z104226102 niet meegenomen (NAf. 8.811) en ook niet de rentebaten (NAf. 39.274). Het belastbaar inkomen voor het jaar 2007 had op basis van de stortingen op de bankrekeningen NAf. 339.422 (NAf. 396.439 minus NAf. 57.017) moeten bedragen. Het belastbaar inkomen is echter vastgesteld op NAf. 214.064. Daarbij is ook geen rekening gehouden met de rentebaten (NAf. 40.566). Gelet daarop kan niet worden gezegd dat het belastbaar inkomen voor de onderhavige jaren onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
Verzwaard tegenbewijs
4.1
Indien en voor zover belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013: BX7184).
4.11
Belanghebbende bepleit een belastbaar inkomen van NAf. 183.067 (2006) en NAf. 178.196 (2007). Volgens belanghebbende dienen de volgende bedragen niet in aanmerking te worden genomen: (i) de gestorte bedragen op de bankrekening Z104226 102, (ii) de kostprijs van de verkoop van kreeft en red snapper, (iii) de stortingen op de bankrekening ter zake van de huur door de Stichting Particulier Fonds, (iv) het op de privérekening gestorte bedrag aan nettoloon van belanghebbende.
2006
2007
Totaal storting bank
363.619
396.439
Z 104226 102
- 8.811
-57.017
Kostprijs verkoop kreeft en red snapper
- 77.019
-66.331
Storting huur SPF op bankrekening
- 60.000
-60
Nettoloon dhr. N
-34.722
-34.895
183.067
178.196
4.12
Zoals hiervoor is overwogen is met het bedrag van de storting op voormelde bankrekening (vermeld onder i) bij het vaststellen van het belastbaar inkomen geen rekening gehouden. Met betrekking tot de overige bedragen heeft belanghebbende enkel gesteld dat zij in mindering moeten komen op het bedrag van de bankstortingen. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende niets ingebracht. Belanghebbende heeft niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De navorderingsaanslagen IB en AVBZ zullen derhalve niet worden verminderd.
Vergrijpboetes
4.13
Ingevolge artikel 20 van de ALL kan de Inspecteur, een boete opleggen van ten hoogste 100%, indien met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag te laag is vastgesteld dan wel anderszins te weinig belasting is geheven. De grondslag voor de boete is in het onderhavige geval het bedrag van de navorderingsaanslagen.
4.14
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.8, lid 2 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur een boete op van 50% ingeval van opzet.
4.15
Voor de IB is voor het jaar 2006 een vergrijpboete ten bedrage van NAf 62.575 (50%) opgelegd en voor het jaar 2007 een vergrijpboete ten bedrage van NAf. 23.624 (50%). Voor de AVBZ is voor het jaar 2006 is een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van NAf. 1.364. Redengevend daarvoor is dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen te laag zijn vastgesteld.
4.16
Het staat vast dat belanghebbende meergenoemde bankstortingen en rentebaten niet heeft aangegeven. Voor de vraag of belanghebbende terecht een vergrijpboete van 50% ter zake van de correcties is opgelegd, dient de Inspecteur te bewijzen dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat aanvankelijk de aanslag te laag is vastgesteld. Onder opzet dient in dit verband te worden verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet heffen van of betalen van belasting. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de reële kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting wordt geheven.
4.17
Belanghebbende betwist dat sprake is van opzet en voert daartoe aan dat hij alle benodigde informatie ten behoeve van de aangiften heeft verstrekt aan zijn adviseur maar dat de adviseur dit niet heeft verwerkt in de aangiften. Het is derhalve niet aan hem te wijten dat de aanslagen te laag zijn vastgesteld. Zoals hiervoor is overwogen heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende voormelde gegevens aan de adviseur heeft verstrekt. Ook indien dit wel is gebeurd acht het Gerecht (voorwaardelijk) opzet van de zijde van belanghebbende aanwezig. Het Gerecht overweegt dat belanghebbende reeds door een summiere controle van de aangiften direct had kunnen zien dat de W-bankrekening (waarop aanzienlijke bedragen aan bedrijfsomzet zijn binnengekomen) niet verwerkt was in de jaarrekening van ST. Voor belanghebbende – had het direct duidelijk moeten zijn dat de in de jaarrekeningen vermelde omzet niet juist kon zijn. Onder deze omstandigheden acht het Gerecht het aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust is geweest dat de aangiften onjuist of onvolledig waren. Door toch de aangiften in te dienen zonder deze bestanddelen daarin te verwerken heeft hij willens en wetens de reële kans aanvaard dat zijn handelen of nalaten tot gevolg zou hebben dat te weinig belasting zou worden geheven.
4.18
De boetes voor de navorderingsaanslag IB zijn terecht vastgesteld op 50% van de navorderingsaanslagen. De boete voor de navorderingsaanslag AVBZ is wegens samenhang (artikel 4.8 lid 5 van de ministeriele regeling) vastgesteld op 25%. De boetes zijn volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp. Het Gerecht heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de navorderingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan. Wegens een foute berekening dient de boete voor het jaar 2007 te worden verminderd naar NAf. 22.874. Het beroep is op dit punt gegrond.
Hoorplicht
4.19
Op grond van artikel 30, lid 4, ALL wordt de belanghebbende in de bezwaarfase gehoord als hij daar in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht. In het onderhavige geval heeft belanghebbende in zijn bezwaarschriften verzocht om te worden gehoord hetgeen niet is gebeurd. Het Gerecht is evenwel van oordeel dat belanghebbende door de gang van zaken bij het horen niet is benadeeld. De Inspecteur en belanghebbende verschilden niet van mening over de van belang zijnde feiten omtrent de correcties in verband met de bankstortingen en de niet aangegeven rentebaten. Deze correcties brengen mee dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan en de Inspecteur dus gehouden is de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast toe te passen. Gelet daarop bestaat er weinig twijfel over dat, ongeacht hetgeen op een hoorzitting nog te berde zou kunnen worden gebracht, de navorderingsaanslagen in stand zullen blijven. Het Gerecht ziet in de gang van zaken wel aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt (vgl. HR 19 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495).

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB: 2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf. 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.2
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, vijfde lid van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van
NAf 100 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen IB en AVBZ en boetes voor het jaar 2006 ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen IB en AVBZ voor het jaar 2007 ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de boete IB voor het jaar 2007 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boete 2007;
  • vermindert de boete tot op NAf. 22.874;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf. 1.750;
  • draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal NAf 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken op 16 december 2019 ter openbare terechtzitting van, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen heb ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie: belastinggriffieCUR@caribjustitia.org .
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500