ECLI:NL:OGEAC:2019:296

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
27 december 2019
Zaaknummer
CUR201903798 en CUR20193488
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair directeur en beëindiging arbeidsovereenkomst zonder opzegvergunning

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om het ontslag van [verzoekster], die sinds 1983 in dienst was bij Caribbean Motors Company B.V. (CMC) en per 15 februari 2019 als bestuurder werd ontslagen. [Verzoekster] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen, stellende dat CMC geen ontslagvergunning van SOAW had verkregen, wat volgens haar het ontslag nietig maakt. CMC daarentegen verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden, waarbij zij stelt dat het bedrijf in zwaar weer verkeert en dat het noodzakelijk is om te snijden in het aantal medewerkers, waaronder [verzoekster].

Het Gerecht oordeelt dat [verzoekster] rechtsgeldig is ontslagen, omdat de regeling van de ontslagvergunning niet van toepassing is op directeuren van een vennootschap. De rechter wijst de verzoeken van [verzoekster] af en oordeelt dat de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk wordt ontbonden, zonder toekenning van een ontbindingsvergoeding. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 23 december 2019.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
BESCHIKKING
in de zaak van:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster in de zaak met nummer CUR201903488,
verweerster in de zaak met nummer CUR201903798,
gemachtigde: mr. M.O. Gomes,
tegen
de besloten vennootschap
CARIBBEAN MOTORS COMPANY B.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster in de zaak met nummer CUR201903488,
verzoekster in de zaak met nummer CUR201903798,
gemachtigde: mr. K. de l’Isle.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en CMC genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • het verzoekschrift in zaak CUR201903488 met producties van 20 september 2019;
  • het verzoekschrift in zaak CUR201903798 met producties van 11 oktober 2019;
  • de producties van [verzoekster];
  • de producties van CMC;
  • de behandeling ter zitting van 11 december 2019;
  • de pleitnota’s van beide gemachtigden.
1.2.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1. [
verzoekster] is geboren op 17 september 1942 en is op 1 januari 1983 bij CMC in dienst getreden, aanvankelijk in de functie van controller en later als sales manager.
2.2.
Per 15 juni 2000 is [verzoekster] door de Algemene vergadering van aandeelhouders van CMC benoemd tot (adjunct-)directeur en als zodanig ingeschreven in het register van de Kamer van koophandel. Naast [verzoekster] was ook haar broer directeur van CMC.
2.3.
Laatstelijk genoot [verzoekster] een salaris van NAf 13.697,97 bruto per maand.
2.4.
Per het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ontvangt [verzoekster] een AOV-pensioen van NAf 900 en een bedrijfspensioen van NAf 2.100. Dit bedrijfspensioen is door CMC gefinancierd.
2.5.
Vanaf oktober 2018 hebben partijen overleg gevoerd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat overleg heeft niet tot resultaat geleid.
2.6.
Bij besluit van de Algemene vergadering van aandeelhouders van CMC van 15 februari 2019 is [verzoekster] per die datum ontslagen als bestuurder, waarmee, volgens het besluit, tevens de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen.
2.7.
Bij brief van 25 maart 2019 heeft [verzoekster] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.

3.Het geschil

3.1. [
verzoekster] verzoekt, samengevat, dat het gerecht bij beschikking,
  • het ontslag nietig verklaart;
  • CMC veroordeelt tot doorbetaling van het salaris;
  • CMC veroordeelt om [verzoekster] weer toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden;
  • een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en de vertragingsrente;
  • CMC te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
CMC verzoekt dat het gerecht de arbeidsovereenkomst ontbindt voor zover die nog bestaat, kosten rechtens.
3.3.
Partijen voeren allebei verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De door [verzoekster] aangevangen procedure gaat over de vraag of het haar gegeven ontslag rechtsgeldig is. Zij meent van niet, omdat CMC voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet beschikte over een ontslagvergunning van SOAW. De opzegging is daarom nietig. [verzoekster] maakt aanspraak op doorbetaling van haar salaris en op wedertewerkstelling.
4.2.
Naar het oordeel van het gerecht kunnen de verzoeken van [verzoekster] niet worden toegewezen. Ter toelichting overweegt het gerecht het volgende.
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verzoekster] de positie van directeur bekleedde. Niet van belang is de vraag of zij nu wel of niet feitelijk ook als directeur handelde (CMC meent van wel, [verzoekster] meent van niet). Bepalend is dat [verzoekster] rechtsgeldig tot bestuurder is benoemd en ook als zodanig in het register van de Kamer van koophandel was ingeschreven.
4.4.
Ook staat tussen partijen niet ter discussie dat de benoeming tot bestuurder op zichzelf geen gevolgen had voor de (toen al lange tijd bestaande) arbeidsovereenkomst tussen partijen. Omdat de benoeming tot bestuurder heeft plaatsgevonden vóór 1 maart 2004, is immers het thans geldende artikel 2:8 lid 5 BW (op grond waarvan de rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon niet wordt aangemerkt als arbeidsovereenkomst) niet op [verzoekster] van toepassing (artikel 37b Landsverordening overgangsrecht nieuw BW).
4.5.
Ten slotte staat niet ter discussie dat het ontslag uit de functie van bestuurder in beginsel tevens leidt tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, tenzij een wettelijk opzegverbod of een andersluidende afspraak van partijen daaraan in de weg staat (HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2713).
4.6. [
verzoekster] betoogt dat de als eerste bedoelde uitzondering hier van toepassing is. Nu van een dringende reden voor een ontslag op staande voet geen sprake was, had CMC volgens [verzoekster] een opzegvergunning van SOAW nodig. Dit standpunt is onjuist. Op grond van artikel 2 onder e Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten is die regeling niet op directeuren van een vennootschap van toepassing. Op dit punt verschilt de hier geldende wetgeving van de gelijknamige landsverordening in Aruba, zodat de door [verzoekster] aangehaalde uitspraak van het gerecht aldaar (ECLI:NL:OGEAA:2019:438) relevantie mist voor de onderhavige zaak.
4.7.
Het voorgaande brengt mee dat [verzoekster] rechtsgeldig is ontslagen per 15 februari 2019. Hierop stuiten al haar verzoeken af. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster] in de proceskosten van CMC worden veroordeeld.
4.8.
Omdat niet uitgesloten kan worden dat in een eventueel hoger beroep anders geoordeeld wordt over de geldigheid van het ontslag, heeft CMC belang bij haar voorwaardelijk ontbindingsverzoek.
4.9.
CMC verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden. In grote lijnen heeft CMC het volgende betoog aan dit verzoek ten grondslag gelegd. Het bedrijf van CMC verkeert al enkele jaren in zwaar weer, als gevolg waarvan zij forse verliezen lijdt. Het is daarom dringend nodig dat flink wordt gesneden in het aantal medewerkers. Daarbij is de keuze gevallen op de medewerkers die inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd waren gepasseerd. Daartoe behoort ook [verzoekster]. Deze keuze is redelijk, omdat het maatschappelijk wenselijk wordt geacht dat een pensioengerechtigde medewerker plaatsmaakt voor een jongere collega. Bovendien heeft [verzoekster] inmiddels gedurende een groot aantal jaren genoten van haar AOV- en haar (door CMC gefinancierde) bedrijfspensioen, terwijl al die tijd het reguliere salaris werd doorbetaald. Gelet hierop is volgens CMC sprake van een wijziging van omstandigheden, die ontbinding rechtvaardigt.
4.10. [
verzoekster] heeft de door CMC geschetste bedrijfseconomische omstandigheden betwist, maar naar het oordeel van het gerecht is die betwisting, in het licht van de door CMC gegeven onderbouwing, onvoldoende gemotiveerd. In het kader van de ontbindingsprocedure moet daarom worden aangenomen dat CMC goede gronden had om tot beëindiging van meerdere arbeidsovereenkomsten te komen. In het algemeen ligt mogelijk niet direct voor de hand dat de keuze voor de te ontbinden arbeidsovereenkomst juist valt op een dienstverband dat al zeer lang bestaat, zoals in het geval van [verzoekster]. Hier is dat echter anders, nu [verzoekster] de pensioengerechtigde leeftijd al ruimschoots is gepasseerd en in beginsel maatschappelijk aanvaard is dat het werkzame leven op die leeftijd tot een einde komt. Daarbij komt dat [verzoekster] al sinds het bereiken van die leeftijd beschikt over extra inkomsten in de vorm van een AOV- en een bedrijfspensioen, welke inkomsten zullen doorlopen na het einde de arbeidsovereenkomst.
4.11.
Het gerecht is gelet op dit alles van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen.
4.12.
Voor het antwoord op de vraag of in dit kader een ontbindingsvergoeding moet worden toegekend zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.13.
Enerzijds geldt dat [verzoekster] gedurende zeer lange tijd (35 jaar) voor CMC werkzaam is geweest. Bovendien kan niet worden aangenomen dat de redenen voor de ontbinding overwegend in haar risicosfeer liggen. Weliswaar heeft CMC in deze procedure betoogd dat er redenen zijn voor kritiek op het functioneren van [verzoekster], maar die stellingen zijn niet concreet geworden en bovendien is die kritiek kennelijk nooit tijdens het dienstverband met [verzoekster] besproken. Anderzijds is van belang dat een ontbindingsvergoeding in de regel niet is bedoeld als aanvulling op het pensioen. Integendeel, de in Nederland lange tijd toegepaste kantonrechtersformule heeft als algemene regel dat de vergoeding niet hoger is dan de verwachte inkomstenderving tot de pensioendatum. In dit verband speelt een rol dat [verzoekster] al vanaf de voor haar geldende pensioendatum extra inkomsten geniet, waaronder een door CMC gefinancierd bedrijfspensioen. Het komt in beginsel voor risico van [verzoekster] dat zij haar bestedingspatroon kennelijk op deze extra inkomsten heeft aangepast en in zoverre geen rekening heeft gehouden met het (op zichzelf voorzienbare) wegvallen van haar salaris.
4.14.
Naar het oordeel van het gerecht komt aan de omstandigheden in het voordeel van CMC het meeste gewicht toe. In dat verband speelt ook een rol dat, als zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet reeds op 15 februari 2019 is geëindigd, aangenomen moet worden dat [verzoekster] in beginsel aanspraak kan maken op haar salaris over de periode vanaf die datum. Nu voorts al in oktober 2018 door CMC kenbaar is gemaakt dat zij afscheid van [verzoekster] wilde nemen, heeft [verzoekster] zich in dat geval meer dan een jaar op het naderende einde van de arbeidsovereenkomst kunnen voorbereiden. Niet gezegd kan worden dat daarnaast nog een ontbindingsvergoeding aangewezen is.
4.15.
De arbeidsovereenkomst zal dus voorwaardelijk worden ontbonden met ingang van heden, zonder toekenning van een vergoeding.
4.16.
In de aard van de ontbindingsprocedure ziet het gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het gerecht:
In de zaak met nummer CUR201903488
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van CMC, begroot op NAf 1.500;
In de zaak met nummer CUR201903798
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van heden voor zover deze niet eerder rechtsgeldig is geëindigd;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 december 2019.