ECLI:NL:OGEAC:2019:284

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
CUR201900313
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning tot tijdelijk verblijf en belangenafweging bij artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, verblijvend in Venezuela, en de minister van Justitie. De eiser had op 11 januari 2018 een verzoek ingediend om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verkrijgen met als doel gezinsvorming/gezinshereniging. Dit verzoek werd op 22 mei 2018 door de minister afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 december 2018, heeft de eiser op 25 januari 2019 beroep ingesteld. De minister heeft op 6 juni 2019 een verweerschrift ingediend. De zitting vond plaats op 17 oktober 2019, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde V.A. Navas Fabregas en de minister door mrs. A.C. van Hoof en S.X.T. Hato.

Het Gerecht overwoog dat volgens de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) niemand in Curaçao kan worden toegelaten zonder een geldige vergunning. De eiser, geboren in Venezuela, was eerder ongewenst verklaard en had geen geldige verblijfstitel. De minister voerde aan dat het beroep van de eiser niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de ongewenstverklaring nog steeds van kracht was. Het Gerecht oordeelde dat de ongewenstverklaring niet automatisch betekende dat de eiser geen aanvraag voor een verblijfsvergunning kon indienen.

De eiser stelde dat er op grond van artikel 8 van het EVRM een positieve verplichting bestond voor Curaçao om hem een vergunning te verlenen. Het Gerecht concludeerde echter dat de belangenafweging door de minister geen schending van artikel 8 van het EVRM inhield. De eiser had zijn gezinsleven aangegaan in een periode waarin hij geen verblijfsaanspraken had en had onvoldoende aangetoond dat er onoverkomelijke belemmeringen waren om zich in Venezuela te vestigen. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak
in het geding tussen:

[eiser],

verblijvend in Venezuela,
eiser,
gemachtigde: V.A. Navas Fabregas,
tegen:

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en S.X.T. Hato.

Procesverloop

Bij beschikking van 22 mei 2018 heeft verweerder het verzoek van eiser van 11 januari 2018 om aan hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen met als verblijfsdoel gezinsvorming/gezinshereniging afgewezen.
Bij beschikking van 7 december 2018, door eiser ontvangen op 14 december 2018, heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft eiser op 25 januari 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
Het Gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2019, waar eiser, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde mr. Hato, vergezeld door A. Irausquin, werkzaam in dienst van het Land, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt niemand, behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, in Curaçao toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens verweerder worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, kan verweerder personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen verwijderen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit kan door of namens verweerder aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in Curaçao worden ontzegd.
2. Eiser is op 4 mei 1986 geboren in Venezuela en heeft de Venezolaanse nationaliteit. Hij is Curaçao voor het eerst op 1 mei 2016 als toerist binnen gekomen en is na afloop van de toegestane duur van het toeristisch verblijf niet weggegaan. Bij beschikking van 11 maart 2017 heeft verweerder de verwijdering van eiser gelast en hem voorts de toegang tot Curaçao ontzegd voor een periode van drie jaren (de ongewenstverklaring). Tegen deze beschikking heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend. Eiser is vervolgens uit Curaçao verwijderd. Op 4 juli 2017 is eiser met Yudi Dahiana Gil Zapata, met de Nederlandse nationaliteit, in Venezuela getrouwd.
3. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder strijd met de openbare orde of het algemeen belang ten grondslag gelegd. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser ten tijde van zijn aanhouding zonder geldige verblijfstitel in Curaçao verbleef, dat hij bij beschikking van 11 maart 2017 is verwijderd en daarbij voor een periode van drie jaren ongewenst is verklaard.
4. Verweerder betoogt, onder verwijzing naar rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (het Hof) (onder meer de uitspraak van 9 oktober 2015, ECLI:NL:OHACMB:2015:12) dat het door eiser ingestelde beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De ongewenstverklaring duurt nog altijd voort en staat verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in de weg, zodat het beroep van eiser tegen de beschikking van 7 december 2018 niet kan leiden tot zijn toelating, aldus verweerder.
4.1
Dit betoog faalt. In de Ltu noch elders wordt – anders dan in artikel 16d, derde lid, van de Wet toelating en uitzetting BES – aan de ongewenstverklaring het rechtsgevolg verbonden dat de desbetreffende vreemdeling geen toelating van rechtswege of bij vergunning verleend kan krijgen in Curaçao, zolang de ongewenstverklaring voortduurt (vergelijk voormelde uitspraak van het Hof van 9 oktober 2015). De ongewenstverklaring heeft strikt genomen alleen betrekking op de toelating als toerist voor kort verblijf. De ongewenstverklaring betekent dan ook niet dat verweerder zonder meer verplicht is een aanvraag om een verblijfsvergunning daarom af te wijzen en dat eiser geen belang zou hebben bij het in rechte opkomen tegen een afwijzing op die grond (vergelijk de uitspraak van het Gerecht van 26 maart 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:52).
5. Eiser betoogt dat er op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een positieve verplichting voor het land Curaçao bestaat om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van het Hof (onder meer uitspraak van 22 november 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:191) volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - onder meer de arresten Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99, Osman tegen Denemarken van 14 juni 2011, nr. 38058/09, Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011, nr. 55597/09, en Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012, nr. 47017/09, (www.echr.coe.int), dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven een 'fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het algemeen belang van Curaçao dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechter dient te beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven in Curaçao en anderzijds het algemeen belang van de samenleving van Curaçao bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5.2
Het Gerecht is van oordeel dat de voor de door verweerder te verrichten belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden geen grond bieden voor het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag een schending inhoudt van artikel 8 van het EVRM. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat volgens vaste rechtspraak bij voormelde belangenafweging relevant is of op het moment dat de vreemdeling het familie- of gezinsleven is aangegaan dan wel heeft geïntensiveerd al dan niet zekerheid bestond over zijn verblijfsaanspraken in Curaçao. Eiser is het gezinsleven met zijn huidige echtgenote aangegaan gedurende een periode waarin hij geen verblijfsaanspraken had in Curaçao en daarop evenmin enig zicht had. Verder is eiser slechts korte tijd in Curaçao is verbleven en heeft hij onvoldoende toegelicht dat en waarom er onoverkomelijke en bijzondere belemmeringen zijn om zich in Venezuela te vestigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.