Uitspraak
Procesverloop
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) wordt een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd afgegeven.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Landsbesluit houdende algemene maatregelen ter uitvoering van de Ltu (hierna: het Toelatingsbesluit) zijn aan vergunningen tot verblijf voorwaarden verbonden.
Volgens paragraaf 3.1.5 van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is de overheid van oordeel dat een vreemdeling, die gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van minstens vijf jaar in Sint Maarten woonachtig geweest is en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten het land heeft gevestigd, in die periode met de samenleving van Sint Maarten zodanig vergroeid is geraakt, dat het niet langer verlenen van een verblijfsvergunning dan wel het verlenen van een vergunning met het verbod tot werken een onevenredige hardheid met zich brengt. Aan de betrokken vreemdeling dient dan ook een vergunning tot verblijf te worden verleend, welke voorzien is van een aantekening waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden.
Volgens paragraaf 3.1.5 van de Richtlijnen is de betrokken vreemdeling na vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Sint Maarten zodanig met de samenleving van Sint Maarten vergroeid, dat het niet langer verlenen van een verblijfsvergunning dan wel het verlenen van een vergunning met het verbod tot werken een onevenredige hardheid met zich brengt.
Dat appellante sinds 2002 in Sint Maarten woonachtig is en twee van haar drie kinderen alhier zijn geboren, zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van de Richtlijnen had dienen af te wijken. Appellante wist immers dat haar verblijf tot september 2009 niet rechtmatig was, zodat de in die periode opgebouwde band met de samenleving van Sint Maarten geheel voor haar rekening en risico dient te blijven. Dat appellante in de periode van september 2009 tot 11 juni 2014 verder met de samenleving van Sint Maarten vergroeid is geraakt, maakt haar niet anders dan andere vreemdelingen die vóór het verstrijken van de in de Richtlijnen neergelegde periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf reeds met de samenleving van Sint Maarten zijn vergroeid.
Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de voor de door de minister te verrichten belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag een schending inhoudt van artikel 8 van het EVRM.
Beslissing