ECLI:NL:OGEAC:2019:202
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van eiser in civiele procedure tegen de Minister van Justitie
In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiser, verblijvende in Curaçao, dat de beschikking van de Minister van Justitie van 14 februari 2019, waarbij hij in vreemdelingenbewaring was gesteld, werd vernietigd en dat hij onmiddellijk in vrijheid zou worden gesteld. De procedure begon met een verzoekschrift van eiser op 23 augustus 2019, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 3 september 2019.
De Minister van Justitie, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de Minister niet als civiele procespartij kan optreden. Het Gerecht oordeelde dat deze stelling juist was. Volgens de geldende rechtspraak kan alleen een natuurlijke persoon of rechtspersoon als partij in een civiele procedure optreden, tenzij de wet expliciet procesbevoegdheid toekent aan een orgaan van een rechtspersoon. In dit geval was er geen bijzondere grond om de Minister als partij toe te laten.
Het Gerecht concludeerde dat eiser ten onrechte de Minister had betrokken in de procedure en dat deze omissie niet kon worden hersteld. Eiser werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Daarnaast werd opgemerkt dat er geen onderbouwing was voor het verzoek van eiser om kosteloos te mogen procederen, waardoor dit verzoek niet kon worden toegewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, begroot op NAf 1.000. Het vonnis werd uitgesproken op 10 september 2019 door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.