ECLI:NL:OGEAC:2019:202

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
CUR201903001
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in civiele procedure tegen de Minister van Justitie

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, vorderde eiser, verblijvende in Curaçao, dat de beschikking van de Minister van Justitie van 14 februari 2019, waarbij hij in vreemdelingenbewaring was gesteld, werd vernietigd en dat hij onmiddellijk in vrijheid zou worden gesteld. De procedure begon met een verzoekschrift van eiser op 23 augustus 2019, gevolgd door verschillende processtukken en een mondelinge behandeling op 3 september 2019.

De Minister van Justitie, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de Minister niet als civiele procespartij kan optreden. Het Gerecht oordeelde dat deze stelling juist was. Volgens de geldende rechtspraak kan alleen een natuurlijke persoon of rechtspersoon als partij in een civiele procedure optreden, tenzij de wet expliciet procesbevoegdheid toekent aan een orgaan van een rechtspersoon. In dit geval was er geen bijzondere grond om de Minister als partij toe te laten.

Het Gerecht concludeerde dat eiser ten onrechte de Minister had betrokken in de procedure en dat deze omissie niet kon worden hersteld. Eiser werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Daarnaast werd opgemerkt dat er geen onderbouwing was voor het verzoek van eiser om kosteloos te mogen procederen, waardoor dit verzoek niet kon worden toegewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, begroot op NAf 1.000. Het vonnis werd uitgesproken op 10 september 2019 door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
verblijvende in Curaçao,
gemachtigden: mr. G.C.A. Scheperboer-Parris en mr. M. Elzinga-Soumah,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
kantoorhoudende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigden: mr. G.B. Steward en mr. S.X.T. Hato.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 23 augustus 2019, met producties;
- de incidentele conclusies van gedaagde;
- de producties van gedaagde;
- het incidenteel antwoord en de akte van herstel van eiser;
- de mondelinge behandeling van 3 september 2019.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Eiser is ingevolge een beschikking van gedaagde van 14 februari 2019 per die dag in vreemdelingenbewaring gesteld. Hij heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt, op welk bezwaar nog niet is beslist. In deze zaak vordert hij dat de beschikking wordt vernietigd en dat gedaagde wordt gelast eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen.
2.2.
Gedaagde heeft zich onder andere op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat gedaagde niet als civiele procespartij kan optreden.
2.3.
Dit standpunt is juist. Volgens vaste rechtspraak komt de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Een uitzondering hierop valt uitsluitend aan te nemen als daartoe een bijzondere grond bestaat, zoals in het geval dat de wet een orgaan van een rechtspersoon uitdrukkelijk procesbevoegdheid toekent (zie onder andere HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2233). Dat laatste doet zich hier niet voor. Eiser heeft dus in deze procedure ten onrechte de minister betrokken. Deze omissie kan niet worden herstel door middel van een “akte van herstel”, zoals eiser heeft geprobeerd. Dit zou mogelijk alleen anders kunnen zijn als het Land Curaçao – als de rechtspersoon waarvan gedaagde een orgaan is – ter zitting zou zijn verschenen, al dan niet bij de hierboven vermelde gemachtigden. Ter zitting is gebleken dat die situatie zich niet voordoet.
2.4.
Eiser is dus niet-ontvankelijk in zijn vordering. De vraag rijst of eiser wel ontvankelijk zou zijn geweest als hij het Land in rechte had betrokken, omdat in dat geval beoordeeld zou moeten worden of hij zich tot de bestuursrechter had moeten wenden (vergelijk de uitspraak van dit gerecht van 9 november 2018; ECLI:NL:OGEAC:2018:317). Nu eiser reeds op andere grond niet-ontvankelijk is in zijn vordering, ziet het gerecht geen aanleiding om die vraag te beoordelen. Ook de
overige punten van het geschil behoeven geen behandeling.
2.5.
Het gerecht heeft bij de stukken geen onderbouwing aangetroffen van het verzoek van eiser om kosteloos te mogen procederen. Dit verzoek is daarom niet toewijsbaar.
2.6.
Eiser zal in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

Het Gerecht:

Rechtdoende in kort geding:
3.1.
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
3.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, begroot op NAf 1.000;
3.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 10 september 2019.