ECLI:NL:OGEAC:2019:129

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
CUR201801917 t/m CUR201801922
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ

In deze zaak heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De Inspecteur heeft geen beslissing genomen op de bezwaren die belanghebbende had ingediend tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2013, 2014 en 2015. Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft op 19 juni 2019 uitspraak gedaan. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur niet binnen de wettelijk vereiste termijn van negen maanden een uitspraak heeft gedaan, waardoor het beroep ontvankelijk is. Om proces-economische redenen heeft het Gerecht besloten om zelf in de zaak te voorzien en heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting onjuist was berekend door de Inspecteur, en heeft de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor de jaren 2013, 2014 en 2015 verminderd. Tevens is de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om tijdig beslissingen te nemen op bezwaarschriften en de correcte toepassing van belastingregels.

Uitspraak

Uitspraak van 19 juni 2019
BBZ nrs. CUR201801917 t/m CUR201801922
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ Belanghebbende ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 2 juni 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2013 opgelegd naar een inkomen van NAf 69.564, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van NAf 10.626 en premiebedrag van NAf 1.165.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 2 juni 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2014 opgelegd naar een inkomen van NAf 68.557, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van NAf 9.929 en premiebedrag van NAf 1.144.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 3 juli 2017 en 2 juni 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2015 opgelegd naar een inkomen van NAf 52.530, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van NAf 4.569 en premiebedrag van NAf 885.
1.4
Belanghebbende heeft op 31 juli 2017 bezwaren gemaakt tegen de aanslagen.
1.5
Belanghebbende heeft op 11 en 15 juni 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 9 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019 te Willemstad. Belanghebbende is zonder bericht niet verschenen. De belastinggriffie van het Gerecht heeft bij e-mailbericht van 10 april 2019 belanghebbende uitgenodigd voor de zitting. Dit bericht is gestuurd naar het mailadres [e-mail adres] dat door belanghebbende zelf is vermeld in het beroepschrift van 15 juni 2018. Het Gerecht gaat daarom ervan uit dat belanghebbende de uitnodiging voor de zitting heeft ontvangen. Namens de Inspecteur is verschenen [ A ].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is ingezetene van Curaçao.
2.2
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren 2013 tot en met 2015 diverse inkomsten uit Nederland genoten, waaronder AOW-uitkeringen en pensioenuitkeringen van ABP Nederland. Belanghebbende heeft de inkomsten aangegeven na aftrek van de in Nederland ingehouden loonheffing.
2.3
Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de Inspecteur de inkomsten uit Nederland in aanmerking genomen zonder rekening te houden met de in Nederland ingehouden loonheffing. Verder heeft de Inspecteur daarbij voor het ABP-pensioen de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting berekend door de heffingskorting in mindering te brengen op de berekende belasting over het wereldinkomen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht het bruto Nederlandse inkomen in aanmerking heeft genomen, en of de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op juiste wijze is berekend. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. Volgens de Inspecteur is terecht het bruto inkomen in aanmerking genomen, maar is de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting inderdaad onjuist berekend.
3.2
Verder betoogt belanghebbende dat het volledige premie-inkomen naar een tarief van 1,5% in de heffing van premie AVBZ moet worden betrokken. Volgens de Inspecteur dient slechts het pensioeninkomen naar een tarief van 1,5% in de heffing te worden betrokken, en het overige inkomen naar een tarief van 2%.
3.3
Beide partijen concluderen tot vermindering van de aanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslagen is op 31 juli 2017 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 30 april 2018, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 30 april 2019, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft in juni 2018 beroepen ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Deze beroepen zijn mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op de bezwaren genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op de bezwaren. De op de bezwaren te nemen beslissing kan immers tot niets anders leiden dan tot een gegrondverklaring. Redengevend daarvoor is het volgende.
Wereldinkomen
4.6
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval onder meer de Nederlandse AOW-uitkeringen en het uit Nederland genoten ABP-pensioen.
4.7
Bij de berekening van het wereldinkomen is de Inspecteur terecht uitgegaan van het bruto inkomen zonder daarop de in Nederland ingehouden loonheffing in mindering te brengen. De landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 biedt immers geen mogelijkheid tot aftrek op het inkomen van ingehouden loonheffing.
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ABP-pensioen
4.8
In het onderhavige geval zijn de ABP-pensioenuitkeringen ook in Nederland aan de belastingheffing onderworpen zodat een situatie ontstaat van dubbele belastingheffing. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) bevat regels ter voorkoming van dubbele belasting.
4.9
De heffing over het ABP-pensioen komt ingevolge artikel 17, lid 1 en lid 4, BRK toe aan Nederland (vgl. GEA Curaçao 1 maart 2018, nr. CUR201500632 ECLI:NL:OGEAC:2018:29). Dit laat onverlet dat Curaçao het ABP-pensioen in de heffingsgrondslag van de inkomstenbelasting kan begrijpen. Om dubbele belasting te voorkomen moet van de zijde van Curaçao een tegemoetkoming (belastingvermindering) worden verleend. De wijze van tegemoetkoming is geregeld in artikel 24, lid 1, BRK.
4.1
In de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 mei 2017, nr. CUR2016H00038, ECLI:NL:OGHACMB:2017:39, is geoordeeld dat bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in de zin van artikel 24, lid 1, BRK de heffingskortingen geen rol spelen, en dat de heffingskortingen pas worden toegepast nadat de belasting over het wereldinkomen is verminderd met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
4.11
De Inspecteur heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat bij de aanslagregeling de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting onjuist is berekend door onjuiste toepassing van de heffingskortingen. Volgens de Inspecteur brengt een toepassing van de heffingskortingen overeenkomstig voornoemde uitspraak van het Hof van 5 mei 2017 mee, dat de verschuldigde belasting voor de jaren 2013, 2014 en 2015 moet worden verminderd tot respectievelijk Naf 10.485, NAf 9.767 en NAf 4.384. Het Gerecht acht deze berekeningen juist.
Premie AVBZ
4.12
Ingevolge artikel 21, lid 1, van de Landsverordening AVBZ in samenhang met artikel 1, lid 1, van het Landsbesluit AVBZ-premie 1999, bedraagt het algemene tarief voor de premieheffing AVBZ 2%.
4.13
In uitzondering op voornoemd tarief van 2%, is een tarief van 1,5% van toepassing op pensioeninkomen (artikel 21, lid 3, van de Landsverordening AVBZ in samenhang met artikel 1, lid 3, van het Landsbesluit AVBZ-premie 1999). Onder pensioen wordt verstaan de opbrengst uit een recht op periodieke uitkering, welke ter zake van een vroegere dienstbetrekking wordt ontvangen.
4.14
De Inspecteur heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het pensioeninkomen naar een tarief van 1,5% in de heffing moet worden betrokken en het overige inkomen, waaronder de AOW-uitkering, naar een tarief van 2%. Dit is in overeenstemming met de hiervoor geschetste wettelijke regeling. De verschuldigde premie voor de jaren 2013, 2014 en 2015 moet worden verminderd tot respectievelijk Naf 1.144, NAf 1.125 en NAf 869.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren gegrond;
- verklaart de bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2013, 2014 en 2015 gegrond;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2013 tot NAf 10.485;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2014 tot NAf 9.767;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2015 tot NAf 4.384;
- vermindert de aanslag premie AVBZ 2013 tot NAf 1.144;
- vermindert de aanslag premie AVBZ 2014 tot NAf 1.125;
- vermindert de aanslag premie AVBZ 2015 tot NAf 869; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 19 juni 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500