ECLI:NL:OGEAC:2018:6

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201400416 t/m CUR201400423
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ over de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ over de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van gegevens van de Nederlandse belastingdienst, waartegen belanghebbende bezwaar had aangetekend. De Inspecteur had de aanslagen voor de jaren 2006, 2008 en 2009 verminderd, maar de aanslag voor 2010 gehandhaafd. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur onzorgvuldig had gehandeld en dat de navorderingsaanslagen vernietigd moesten worden. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet had gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, maar dat er wel onzorgvuldig was gehandeld. De uitspraak concludeerde dat de navorderingsaanslagen niet vernietigd konden worden, omdat het belang van een juiste vaststelling van de aanslagen zwaarder woog dan het belang van belanghebbende bij zorgvuldigheid. De belastbare inkomens werden vastgesteld op Naf. 264.421 voor 2006, Naf. 260.584 voor 2008, Naf. 155.026 voor 2009 en Naf. 66.175 voor 2010. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op Naf. 2.100.

Uitspraak

Uitspraak van 24 januari 2018
BBZ nrs. CUR201400416 t/m CUR201400423
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 december 2010 (2006) en dagtekening 21 december 2012 (2008, 2009 en 2010) navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ opgelegd over de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010. Tegelijkertijd met de aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ 2008 en 2009 zijn bij beschikking vergrijpboetes opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op respectievelijk 24 februari 2011 (2006) en 18 februari 2013 2013 (2008, 2009 en 2010) tijdig tegen bovengenoemde navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2014 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ over de jaren 2006, 2008 en 2009 verminderd en de aanslagen over 2010 gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 14 april 2014 tijdig in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft op 16 februari 2016 verweerschriften ingediend.
1.6
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 24 februari 2016 en 21 februari 2017 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en namens belanghebbende de gemachtigde drs. B, verbonden aan het kantoor Y en vergezeld van G (24 februari 2016) en H (21 februari 2017). Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren aangifte gedaan en vervolgens heeft de Inspecteur primitieve aanslagen opgelegd. Naar aanleiding van door de Nederlandse belastingdienst verstrekte rente- en dividendgegevens heeft de Inspecteur daarna navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en AVBZ en voor de jaren 2008 en 2009 vergrijpboetes opgelegd, waartegen bezwaar is aangetekend. In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen 2006, 2008 en 2009 en de bijbehorende boetes verminderd. Cijfermatig betreft het de volgende belastbare inkomens en boetes (alle bedragen in Naf.):
2006 2008 2009 2010
Aangifte 121.195 220.520 [1] 123.727 12.977
Primitieve aanslag 121.195 243.445 123.727 17.295
Navorderingsaanslag 1.109.557 735.468 627.682 212.469
Boete --- 25% 25% ---
Uitspraak op bezwaar (uob) 557.836 496.579 356.053 212.469
Boete na uob --- 25% 25% ---
Aangiften
2.2
In de aangiften zijn de volgende bedragen aan inkomsten uit vermogen opgevoerd (in euro’s):
2006 2008 2009 2010
Koers euro – Naf. 2,24917 2,6232 2,4868 2,3630
Rente buitenlandse spaartegoeden 5.133 23.270 9.549 8.886
Rente obligaties etc. 13.569 24.942 23.759 14.780 [2]
Buitenlandse dividenden 29.370 36.513 27.009 30.068 [3]
Fictief rendement D BV
9.411 8.739 --- ---
Totaal 57.483 93.464 60.317 53.734
Af: aftrekbare kosten
9.507 -/- 15.554 -/- 16.113 -/- 36.511 -/-
Totaal 47.976 77.910 44.204 3.124
De bedragen zijn in de toelichting op de aangiften nader gespecificeerd. De rente-inkomsten en dividenden zijn voor het grootste deel afkomstig van een effectenportefeuille, aangehouden bij A BANK en in 2006 tevens van een effectenportefeuille van R BANK.
2.3
De aftrekbare kosten zijn in de aangiften als volgt gespecificeerd:
2006 2008 2009 2010
R BANK € 9.038
R BANK (overige) € 85
K & Co € 384
A BANK betaalde rente € 84,37 € 42 € 55
Meegekochte rente € 738,08 € 999
Provisie/kosten effecten A BANK € 256,97 € 180
C Consultancy €
13.374€ 13.408 € 14.685
€ 14.454
Naf. 37.915
Provisie/kosten effecten M BANK Naf. 367 Naf. 367
M BANK Naf. 2.520 Naf. 3.320
FN € 21.771
Totaal € 9.507 € 15.554 € 16.113 € 36.511
2.4
Bij de aangiften zijn jaaroverzichten van de diverse instellingen gevoegd. Alleen bij het belastingjaar 2006 ontbreekt het jaaroverzicht van A BANK. In plaats daarvan is een “overzicht inkomsten” bijgevoegd, waarin over de periode 12 augustus tot en met 14 december 2006 dividenden en rente van liquiditeiten en obligaties zijn opgenomen. Tevens is een portefeuille-overzicht bijgevoegd van portefeuillenummer 114.56.64.811, waarin deels dezelfde aandelen en obligaties voorkomen als in het “overzicht inkomsten”. Belanghebbende heeft de in het “overzicht inkomsten” opgenomen bedragen (€ 10.108 rente +/+ € 11.927 dividend= € 22.035) verwerkt in haar aangifte over het jaar 2006 en daarbij het rekeningnummer A BANK 46.41.59.091 vermeld.
Blijkens het jaaroverzicht 2006 van de R BANK bedraagt de waarde van de portefeuille op 1 januari 2006 € 450.522,50 en per 31 december 2006 nihil. Belanghebbende heeft de effectenportefeuille in 2006 verkocht. Tot de stukken van het geding behoren tevens overzichten van een hypothecaire lening bij de R BANK. De hypothecaire lening bedraagt op 1 januari 2006 € 400.000 en is op 17 juni 2006 geheel afgelost. Ter zake van die lening is in 2006 een bedrag van € 9.037,76 aan rente betaald. Dat bedrag is als kosten in aftrek gebracht op het inkomen.
Primitieve aanslagen
2.5
Bij het opleggen van de primitieve aanslagen zijn de aangiften 2006 en 2009 gevolgd. In de belastingjaren 2008 en 2010 heeft de Inspecteur de aangifte gecorrigeerd door de persoonlijke lasten en buitengewone lasten deels niet te accepteren. Met betrekking tot het jaar 2008 zijn deze correcties in de uiteindelijke opstelling van de Inspecteur weer teruggedraaid.
Navorderingsaanslagen
2.6
Door de Nederlandse belastingdienst zijn aan de fiscus van Curaçao van Nederlandse banken afkomstige gegevens verstrekt over door belanghebbende in de onderhavige jaren genoten voordelen uit spaartegoeden, aandelen en obligaties. Het gaat om de volgende bedragen.
2006: € 444.522
2008: € 187.566
2009: € 202.652
2010: € 82.596
2.7
De Inspecteur heeft de gerenseigneerde bedragen bij het opleggen van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting geheel bij de belastbare en premie inkomens geteld. Voor de jaren 2008 en 2009 heeft de Inspecteur tevens vergrijpboetes opgelegd naar een percentage van 25%.
Bezwaarschriften
2.8.1
In de bezwaarschriften becijfert belanghebbende de volgende afwijkingen ten opzichte van de aangiften (In Naf., tenzij anders vermeld):
2006 2008 2009 2010
B.i.* volgens aangifte 121.195 220.520 123.727 12.977
Meer inkomsten A BANK € 66.585,42
Aftrekbare kosten A BANK € 2.906 -/-
Inkomsten € 9.334 € 2.919
Totaal 264.421 245.005 130.986 12.977
* B.i. = Belastbaar inkomen
2.8.2
Met betrekking tot het jaar 2006 heeft belanghebbende in de bezwaarfase alsnog een jaaroverzicht van A BANK overgelegd. Dit overzicht, met portefeuille nummer 114.56.811, luidt voor zover van belang als volgt:
“Financieel jaaroverzicht
(…)
Beleggingen
waarde waarde
31-12-2005 31-12-2006 Ontvangen dividend/coupons
Effectendepot 46.41.59.091 1.615.240,77 0,00 16.294,52
Effectendepot 48.81.58.524 0,00 2.078.863,99 63.215,39
Totaal 1.615.240,77 2.078.863,99 79.509,91
samenvatting van uw beleggingen ten behoeve van uw aangifte
Aandelen, obligaties waarde 31-12-2005: 1.615.240,77
waarde 31-12-2006: 2.078.863,99
Ontvangen binnenlands belast dividend 44.025,11 (…)
Ontvangen buitenlands belast dividend 11.623,55 (…)
Totaal ontvangen onbelast 23.861,25
Totaal meeverkochte rente 4.605,48
Opgave van de ontvangsten van uw beleggingen in verband met de Europese Spaarrente Richtlijn
Ontvangsten 1-1-2006 t/m 31-12-2006
Dividend 7.200,00
Obligatierente inclusief meeverkochte rente 20.396,73 [4]
Netto verkoopopbrengsten 348.905,00
Betalen en sparen
saldo 31-12-2005 saldo 31-12-2006 ontvangen rente betaalde rente
(…) 46.41.59.091 10.982,55 10.520,65 7,81 30,04
(…) 46.88.55.998 48.437,13 26.203,81 4.524,43
(…) 48.77.87.307 352,88 362,95 10,32
(…) 48.81.58.524 0,00
669,087,47 140,66
(…) 48.81.58.524 0,00 250.000 ”
2.8.3
In de herziene opstelling van de inkomsten uit vermogen in 2006 heeft belanghebbende de in de aangifte 2006 opgenomen inkomsten van A BANK (€ 10.108 +/+ € 11.972= € 22.080) vervangen door de in het jaaroverzicht onder “samenvatting van uw beleggingen ten behoeve van uw aangifte” en “betalen en sparen” vermelde inkomsten (totaal € 88.665,42 ). Daarnaast heeft belanghebbende, in afwijking van de aangifte, aftrekbare kosten ter zake van deze inkomsten opgevoerd tot een bedrag van € 2.906.
2.9
In de uitspraken op bezwaar van 28 maart 2014 heeft de Inspecteur de belastbare inkomens over de jaren 2006, 2008 en 2009 verlaagd naar de bedragen genoemd in 2.1 en de navorderingsaanslag over het jaar 2010 gehandhaafd. De vergrijpboetes zijn dienovereenkomstig verlaagd.
2.1
Op 18 april 2016 heeft de Inspecteur een nieuwe, gespecificeerde opstelling van de belastbare inkomens overgelegd. Ten opzichte van de belastbare inkomens zoals door belanghebbende in de bezwaarfase becijferd zijn er de volgende afwijkingen (bedragen in euro’s, tenzij anders vermeld):
2006 2008 2009 2010
B.i.* volgens belanghebbende Naf. 264.421 Naf. 245.005 Naf. 130.986 Naf. 2.977
meer rente A BANK 10.108
meer rente A BANK 15.791
meer dividend A BANK 11.927
geen aftrek rentekosten R BANK 9.038
minder aftrekbare kosten A BANK 2.906
fictief rendement A BANK 5.600 5.688
rente A BANK 23.861
geen aftrek kosten C Consultancy 13.374 13.408 14.685
geen aftrek kosten effecten M Naf. 2.887
geen aftrek aan A BANK betaalde rente 84,37
dividend A BANK 20.522
meeverkochte rente 994
geen aftrek meeverkochte rente 999
buitengewone lasten Naf. 5.227
betaalde rente A BANK 42
kosten effecten M Naf. 340
provisie A BANK (per ongeluk Naf. i.p.v. euro) Naf. 448
Minder aftrek kosten FN 15.262
Minder aftrek persoonlijke lasten Naf. 2.909 [5]
Minder aftrek buitengewone lasten Naf. 5.980
*B.i. volgens Inspecteur Naf. 442.625 [6] Naf. 293.011 [7] Naf. 226.100 Naf. 125.946 [8]
*B.i. = Belastbaar Inkomen

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of de Inspecteur de aanslagen heeft opgelegd in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Tevens is de hoogte van de opgelegde aanslagen in geschil.
Belanghebbende is primair van mening dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden. De Inspecteur heeft immers nagelaten om, alvorens de gerenseigneerde bedragen bij het inkomen te tellen, te onderzoeken in hoeverre de betreffende inkomsten reeds in het belastbaar inkomen waren begrepen. Belanghebbende vindt dat daardoor sprake is van misbruik van recht hetgeen tot vernietiging van de aanslagen moet leiden.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet heeft gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Zij heeft gegevens gekregen van de Nederlandse belastingdienst over door belanghebbende genoten inkomsten en op basis daarvan konden navorderingsaanslagen worden opgelegd.
Subsidiair verschillen partijen over de hoogte van de vast te stellen belastbare inkomens. Volgens de Inspecteur moeten de belastbare inkomens worden vastgesteld overeenkomstig de opstelling in haar brief van 18 april 2016 (zie punt 2.10). Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de belastbare inkomens moeten worden vastgesteld overeenkomstig haar opstellingen in de bezwaarschriften (zie punt 2.8.1). Dat betekent dat met name de punten genoemd in 2.10 in geschil zijn. Daarbij beroept belanghebbende zich tevens op het ontbreken van een nieuw feit.
De Inspecteur heeft toegezegd de boetes te zullen vernietigen (zie brief van de Inspecteur van 18 april 2016), zodat deze niet langer in geschil zijn.
Ter zitting heeft de Inspecteur toegezegd het belastbaar inkomen te verminderen met het fictief rendement A BANK.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Formeel
4.1
AVBZ
Met betrekking tot de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premieheffing AVBZ over de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010 oordeelt het Gerecht als volgt. Ingevolge artikel 39, tweede lid van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de premieheffing eerst uitspraak nadat de aanslag in de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. De Inspecteur heeft vroegtijdig uitspraak gedaan omdat toen zij de uitspraken deed de aanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010 nog niet onherroepelijk vast stonden. De beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de premies AVBZ zijn derhalve gegrond.
4.2
Strijd met zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel nu simpelweg nagevorderd is over alle gerenseigneerde bedragen terwijl zij in de diverse aangiften had kunnen zien dat het grootste deel van die bedragen in het inkomen begrepen was. Het Gerecht is met belanghebbende van oordeel dat van een zorgvuldig handelend Inspecteur mag worden verwacht dat zij er zich rekenschap van geeft dat, alvorens zij overgaat tot het opleggen van een navorderingsaanslag, de na te vorderen bedragen niet reeds in het aangegeven en vastgestelde belastbaar inkomen zijn begrepen. Nu de Inspecteur dat heeft nagelaten, kan haar onzorgvuldig handelen worden verweten. Dit op zich kan echter naar het oordeel van het Gerecht niet leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, omdat het belang bij een (uiteindelijke) juiste vaststelling van de aanslagen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij het zorgvuldig opleggen van navorderingsaanslagen. Een eventuele schending van het motiveringsbeginsel, het Gerecht laat in het midden of daarvan hier sprake is, kan naar het oordeel van het Gerecht evenmin leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslagen.
Inhoudelijk
4.3
2006
4.3.1
meer rente en dividend A BANK: € 10.108 en € 11.972
Het betreft inkomsten A BANK die opgenomen zijn in de aangifte en die afkomstig zijn van het door belanghebbende bij de aangifte gevoegde “overzicht Inkomsten” (zie 2.4). Belanghebbende heeft gesteld dat deze inkomsten begrepen zijn in het jaaroverzicht van de A BANK, dat zij in de bezwaarfase als basis voor de herziene opstelling heeft gebruikt. Bijtelling van de genoemde bedragen zou ertoe leiden dat deze dubbel belast zouden worden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de betreffende bedragen niet voorkomen op het in het in de bezwaarfase verstrekte jaaroverzicht zodat bijtelling moet plaatsvinden. Het Gerecht verwerpt het standpunt van de Inspecteur. Het overzicht dat belanghebbende bij de aangifte heeft verstrekt en waarin de genoemde bedragen zijn vermeld, bevat voor het grootste deel dezelfde aandelen en obligaties, als het jaaroverzicht. Ook wordt op beide overzichten hetzelfde rekeningnummer genoemd (48.81.58.524) en worden in de aangifte de inkomsten gerangschikt onder een rekeningnummer dat ook in het jaaroverzicht voorkomt (46.41.59.091). Dat de in het “overzicht inkomsten” voorkomende bedragen afwijken van (lager zijn dan) de inkomsten uit het jaaroverzicht is begrijpelijk nu ze slechts betrekking hebben op een deel van het jaar. Verder geven ook de door de Nederlandse belastingdienst verstrekte gegevens geen aanleiding om aan te nemen dat naast de in het jaaroverzicht vermelde inkomsten ook nog andere inkomsten van A BANK genoten zijn. De renseignering bevat dezelfde (vier) rekeningnummers als het jaaroverzicht en andere rekeningnummers van A BANK worden er niet in genoemd. Naar het oordeel van het Gerecht is er ook overigens geen enkele aanwijzing dat belanghebbende nog andere inkomsten bij A BANK zou hebben genoten dan die welke genoemd zijn in het jaaroverzicht. De Inspecteur heeft daartegenin gebracht dat in het bij de aangifte gevoegde “overzicht inkomsten” linksonder een ander portefeuillenummer is genoemd. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt nergens uit dat het daar vermelde nummer een portefeuillenummer is. Het Gerecht concludeert dat de in het “overzicht inkomsten” vermelde inkomsten onderdeel vormen van de in het jaaroverzicht opgenomen inkomsten zodat ze niet afzonderlijk bij het inkomen geteld mogen worden. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.3.2
meer rente A BANK: € 15.791 en € 23.861,25
In het jaaroverzicht van A BANK is onder het hoofd “opgave van de ontvangsten van uw beleggingen in verband met de Europese Spaarrichtlijn” opgenomen een bedrag van € 20.396,73 aan “obligatierente inclusief meeverkochte rente”. De meeverkochte rente, die belanghebbende in het inkomen heeft begrepen, bedraagt volgens diezelfde jaaropgaaf € 4.605,48. De Inspecteur heeft betoogd dat het verschil (€ 15.791) in het inkomen dient te worden begrepen. Tevens heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende het bedrag van € 23.861,25, dat genoemd staat onder “samenvatting van uw beleggingen ten behoeve van de aangifte” ten onrechte niet in het inkomen begrepen heeft. Het Gerecht verwerpt het standpunt van de Inspecteur. Volgens het financieel jaaroverzicht heeft belanghebbende in 2006 een bedrag van € 79.509,91 aan dividend en coupons (obligatierente) ontvangen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende dat bedrag, gelet op het kasstelsel, in 2006 aan inkomsten uit beleggingen van A BANK genoten (afgezien van de meeverkochte rente). De Inspecteur heeft gesteld dat hierin geen obligatierente is begrepen, maar deze stelling faalt, nu de ontvangen coupons obligatierente vormen. De bedragen die zijn opgenomen “in verband met de Europese Spaarrente Richtlijn” vormen onderdeel van de portefeuille maar behoren niet afzonderlijk tot het belastbaar inkomen. Het betreft een andere opgave met een andere achtergrond met betrekking tot dezelfde aandelen en obligaties. Datzelfde geldt voor de bedragen die zijn opgenomen onder het hoofd “samenvatting van uw beleggingen ten behoeve van uw aangifte”. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.3.3
aftrek rentekosten R BANK: € 9.038
4.3.3.1
Dit bedrag betreft betaalde rente ter zake van een hypothecaire schuld bij R BANK van € 400.000. Als bewijsstuk van de betaalde rente heeft belanghebbende de jaaropgaaf van R BANK overgelegd. Volgens belanghebbende is deze lening gebruikt ter verwerving van een aandelen-portefeuille bij R BANK. De waarde van de betreffende aandelen bedroeg op 1 januari 2006 € 450.522,50. De aandelen zijn in de loop van 2006 verkocht en de lening is op 17 juni 2006 afgelost. Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende met de geleende gelden de betreffende aandelenportefeuille heeft gekocht. Dat betekent dat de rentekosten van de geldlening aftrekbare kosten vormen.
4.3.3.2
De Inspecteur heeft betoogd dat de rentekosten niet aftrekbaar zijn omdat ze zijn gemaakt ter verwerving van de bron (de aandelen) en niet ter verwerving van de opbrengsten uit de aandelen. Het Gerecht verwerpt dit betoog. Indien een schuld is aangegaan tot financiering van inkomsten opleverende vermogensbestanddelen (in dit geval de aandelen) dan moet de rente in haar geheel geacht worden te strekken tot verwerving van de te belasten inkomsten uit die vermogensbestanddelen (in dit geval de inkomsten uit de aandelen). Zie Hoge Raad 22 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8228. Dat betekent dat de financieringsrente van € 9.038 als aftrekbare kostenpost in mindering gebracht kan worden op de inkomsten uit vermogen. Het gelijk op dit punt is aan belanghebbende.
4.3.4
minder aftrekbare kosten: € 2.906
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase, in aanvulling op de aangifte, een bedrag van € 2.906 aan kosten ter zake van de effectenportefeuille A BANK in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft dit bedrag in haar opstelling niet als aftrekbare kosten opgenomen, maar ze heeft de kosten verder niet bestreden zodat het Gerecht belanghebbende op dit punt zal volgen.
4.3.5
Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen over het jaar 2006 vastgesteld te worden op het door belanghebbende berekende bedrag van Naf. 264.421.
4.4
2008
4.4.1
kosten C Consultancy (hierna: C): € 13.374
4.4.1.1 Belanghebbende bezit een effectenportefeuille bij A BANK. De waarde van die portefeuille bedraagt per 1 januari 2008 € 2.033.875,89 en per 31-12-2008 € 1.624.832,04. Ook de jaren daarna bezit belanghebbende deze effectenportefeuille. Het beheer van die portefeuille is in handen van C. Belanghebbende heeft de bedragen die C daarvoor in rekening heeft gebracht als aftrekbare kosten in mindering gebracht op de inkomsten. De Inspecteur heeft de betreffende kosten niet in aftrek toegelaten. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.4.1.2 Ingevolge artikel 9, lid 1 van de Landsverordening inkomstenbelasting 1943 vormen kosten van beheer op de opbrengsten rustende lasten die in aftrek op de inkomsten gebracht kunnen worden. Het moet dan gaan om kosten die rechtstreeks aan het beheren van vermogen zijn verbonden, zoals de provisie van een aangestelde beheerder. Kosten, in rekening gebracht voor aan- of verkooptransacties van
effecten zijn niet aftrekbaar, evenmin als kosten voor advies in verband met die transacties. Indien in verband met aan – en verkooptransacties het effectenbezit regelmatig wordt doorgelicht dan zijn de daarmee verband houdende kosten niet aftrekbaar (zie Hoge Raad, 12 april 1978, BNB 1978/150).
De heer C heeft verklaard dat circa 50% van de kosten betrekking heeft op beheer en administratie van de portefeuille en dat de overige kosten zien op analyse, consolidatie en rapportering (zie e-mail van 11 april 2014, gericht aan de heer Lubbers en als bijlage gevoegd bij de beroepschriften). De Inspecteur heeft dit niet bestreden. Naar het oordeel van het Gerecht vormen alleen de kosten van beheer en administratie aftrekbare beheerskosten. De kosten van analyse, consolidatie en rapportering houden verband met het doorlichten van de effectenportefeuille met het oog op (adviezen over) eventuele aan- en verkopen van effecten. Deze kosten zijn niet aftrekbaar.
4.4.1.3 De Inspecteur heeft aangevoerd dat ook de beheer- en administratiekosten niet aftrekbaar zijn omdat ze betrekking hebben op het controleren van ontvangen dividenden en rente en dus plaatsvinden ná de verwerving van de inkomsten. Van kosten tot verwerving van die inkomsten kan dan volgens de Inspecteur geen sprake zijn. Het Gerecht verwerpt deze stelling. Kosten van beheer en administratie zijn immers aftrekbaar, ongeacht of die werkzaamheden vóór of ná de ontvangst van de opbrengsten plaatsvinden.
4.4.1.4 Gelet op het voorgaande is een bedrag van 50% van € 13.374 ofwel € 6.687 aftrekbaar.
4.4.2
kosten overheidsobligaties: Naf. 2.887
4.4.2.1 De Inspecteur heeft gesteld dat in 2008 een bedrag van Naf. 2.887 aan kosten is opgevoerd ter zake van overheidsobligaties. Belanghebbende heeft aangevoerd dat dat bedrag mogelijk niet juist is, maar heeft dat verder niet kunnen onderbouwen. Het Gerecht gaat dan ook uit van de juistheid van de stelling van de Inspecteur.
4.4.2.2 In artikel 8, letter m LIB 1943 is bepaald dat rente uit door de Nederlandse Antillen uitgegeven obligatieleningen niet als inkomen wordt beschouwd.
De Inspecteur is van mening dat, nu de opbrengsten niet tot de belaste inkomsten behoren, ook de opgevoerde kosten niet in aftrek kunnen komen. Belanghebbende heeft zich daartegen verzet. Zij is van mening dat de kosten aftrekbaar zijn omdat er per saldo positieve opbrengsten uit (andere) obligaties zijn genoten. De kosten dienen volgens belanghebbende dus niet alleen toegerekend te worden aan overheidsobligaties.
4.4.2.3 Het Gerecht acht het standpunt van de Inspecteur juist en verwijst daarbij naar de wetssystematiek. Ingevolge artikel 3, lid 4 LIB 1943 wordt, voor zover hier van belang, onder inkomen verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige zuiver geniet als opbrengst van roerend kapitaal. Uit deze bepaling, met name vanwege het woord “zuiver”, blijkt dat het begrip “Inkomen” een netto begrip is. Het inkomen is het saldo van opbrengsten en daarop drukkende kosten. Artikel 8 LIB 1943 spreekt eveneens over (vrijgesteld) inkomen. Er is geen reden om dit begrip in deze bepaling anders uit te leggen dan in artikel 3, lid 4 LIB 1943. Dat betekent dat het vrijgestelde rente-inkomen als bedoeld in artikel 8, letter m LIB 1943 bestaat uit het saldo van rente-opbrengsten en daarop rustende kosten. Het gevolg hiervan is dat de kosten niet aftrekbaar zijn.
4.4.3
aan A BANK betaalde rente: € 84,37
Belanghebbende heeft een bedrag van € 84,37 aan betaalde rente (aan A BANK) als aftrekbare kosten in mindering gebracht. De Inspecteur heeft de aftrek bestreden. In het Financieel jaaroverzicht 2008 van A BANK is dit bedrag verantwoord als betaalde rente ter zake van particuliere rekening courantrekeningen. Tegenover de betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten aftrekbare kosten vormen. In navolging van de Inspecteur merkt het Gerecht deze bedragen aan als persoonlijke lasten die op basis van artikel 16, lid 1, letter c tot een bedrag van Naf. 2.500 aftrekbaar zijn. Nu in de aangifte reeds een bedrag van Naf. 2.500 aan persoonlijke lasten-rente in aftrek is gebracht, komt het bedrag van 84,37 niet voor aftrek in aanmerking.
4.4.4
Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen over het jaar 2008 vastgesteld te worden op Naf. 245.005 -/- Naf. 5.070 (zie voetnoot 1) +/+ € 6.687 (zie 4.4.1) +/+ Naf. 2.887 (zie 4.4.2.1) +/+ € 84,37= Naf. 260.584.
4.5
2009
4.5.1
dividend A BANK: € 20.522,67
4.5.1.1 Tot de stukken van het geding behoort het jaaroverzicht van het door belanghebbende bij A BANK aangehouden effectendepot met nummer 48.81.58.524. In het jaaroverzicht is ter zake van de beleggingen een bedrag aan ontvangen dividend/coupons vermeld van € 47.531,69. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende dat bedrag, gelet op het kasstelsel, in 2009 aan inkomsten uit beleggingen van A BANK genoten (afgezien van de meeverkochte rente). Belanghebbende heeft in haar aangifte ter zake van de effectenportefeuille bij A BANK een bedrag van € 27.009 aan dividend opgenomen en een bedrag van € 20.130 (€ 14.036 +/+ € 6.094) aan obligatierente. Dat is € 392 minder dan het bedrag dat in 2009 aan inkomsten A BANK is genoten. Het bedrag van € 392 dient bij het door belanghebbende becijferde inkomen geteld te worden.
4.5.1.2 De Inspecteur heeft gesteld dat niet € 392, maar een bedrag van € 20.522,67 bij het inkomen moet worden geteld. Dit bedrag is in het jaaroverzicht genoemd onder “samenvatting van uw beleggingen ten behoeve van uw aangifte”. Het Gerecht verwerpt dit standpunt. Het aldaar genoemde bedrag vormt onderdeel van de portefeuille maar behoort niet afzonderlijk tot het belastbaar inkomen. Het betreft een andere opgave met betrekking tot dezelfde aandelen en obligaties. Bijtelling van dat bedrag zou tot gevolg hebben dat inkomsten dubbel belast zouden worden. Een hogere correctie dan € 392 is niet op zijn plaats.
4.5.2
meeverkochte rente en aftrek meeverkochte rente: € 994 en € 999.
Volgens het Financieel jaaroverzicht van A BANK heeft belanghebbende in 2009 een bedrag van € 999,48 aan meeverkochte rente genoten. Dit bedrag behoort op grond van artikel 11, lid 1 LIB tot het inkomen. Belanghebbende heeft het bedrag ten onrechte niet in haar inkomen opgenomen, maar een bedrag van € 999 als aftrekbare kosten in mindering gebracht. Die kosten zijn niet aannemelijk gemaakt. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur. De bedragen € 994 en € 999 dienen bij het door belanghebbende becijferde inkomen geteld te worden.
4.5.3
kosten overheidsobligaties: Naf. 340
Zie 4.4.2. Het gelijk is aan de Inspecteur, zodat de kosten niet in aftrek komen op het inkomen.
4.5.4
betaalde rente: € 42
Zo al geen sprake is van aftrekbare kostenrente is het bedrag aftrekbaar als persoonlijke lasten-rente. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.5.5
provisie A BANK: Naf. 448
De Inspecteur heeft kennelijk het opgevoerde bedrag van € 180 in aftrek toe willen laten, maar heeft per abuis slechts Naf. 180 in aftrek toegestaan. Belanghebbende heeft het bedrag terecht in aftrek gebracht.
4.5.6
kosten C Consultancy: € 13.408
Zie 4.4.1. Gelet hierop is een bedrag van 50% van € 13.408 ofwel € 6.704 aftrekbaar.
4.5.7
buitengewone lasten: Naf. 5.227
Belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van Naf. 12.025 aan ziektekosten opgevoerd en daarbij een specificatie van de kosten gevoegd. Na aftrek van de drempel heeft zij de aftrek berekend op Naf. 5.227. De Inspecteur heeft deze aftrek in haar opstelling van 18 april 2016 niet geaccepteerd, maar daarbij geen onderbouwing gegeven van de weigering van de aftrek. Het inkomen wordt door het Gerecht Naf. 21.967 hoger vastgesteld dan door belanghebbende. Dat betekent dat de drempel 0,05 maal Naf. 21.967 ofwel Naf. 1.098 hoger wordt. De buitengewone lastenaftrek wordt hierdoor met hetzelfde bedrag verminderd.
4.5.8
Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen te worden vastgesteld op Naf. 130.986 +/+ (€ 392 (zie 4.5.1.2) +/+ € 999 +/+ € 994 (zie 4.5.2) +/+ Naf. 340 (zie 4.5.3) +/+ € 6.704 (zie 4.5.6)) euro (koers 2,4868) = Naf. 22.602 +/+ Naf. 1.098 (zie 4.5.7) = Naf. 155.026.
4.6
2010
4.6.1
kosten C Consultancy: € 14.685
Zie 4.4.1. Gelet hierop is een bedrag van 50% van € 14.685 ofwel € 7.343 aftrekbaar.
4.6.2
kosten FN: € 15.262
4.6.2.1 Belanghebbende heeft in 2010 een bedrag van € 6.509 aan dividend genoten van FN. Tegenover die opbrengsten staat een bedrag aan kosten van € 21.771. De Inspecteur heeft niet betwist dat dit bedrag aftrekbare kosten vormt, maar zij heeft betoogd dat artikel 9, lid 8 LIB 1943 ertoe leidt dat slechts een bedrag ter hoogte van de opbrengst, dus € 6.509, als aftrekbare kosten in 2010 in aanmerking kan worden genomen. Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de kosten wel aftrekbaar zijn nu ze afgezet moeten worden tegen alle inkomsten uit roerende zaken. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
4.6.2.2 Ingevolge artikel 9, lid 8 LIB 1943 worden verwervingskosten in aanmerking genomen tot en voor zover in een jaar tegenover die kosten positieve opbrengsten staan. In de Memorie van Toelichting is over die bepaling vermeld:
“Nadrukkelijk zij vermeld dat kosten tot verwerving, inning en behoud der opbrengst slechts in mindering kunnen worden gebracht op hetgeen wordt genoten uit dezelfde soort opbrengsten – kosten tot verwerven van opbrengst van roerend kapitaal bijvoorbeeld kunnen slechts in mindering worden gebracht op opbrengsten van roerend kapitaal.”(MvT, Landsverordening van de 31ste december 1985 tot wijziging van de LIB 1943 (P.B.1985, no 172), blz. 2). Het Gerecht leidt hieruit af dat de aftrekbare kosten van roerend kapitaal in een bepaald jaar slechts dan niet in aanmerking kunnen worden genomen indien zij meer bedragen dan de (totale) opbrengsten van roerend kapitaal in datzelfde jaar. De bepaling dient dus niet per bron te worden toegepast maar per inkomenscategorie, zoals omschreven in artikel 3, lid 4 LIB 1943. Het Gerecht merkt op dat deze uitleg niet in strijd is met de letter van de wet. Nu de inkomsten uit roerend kapitaal hoger zijn dan de in aftrek gebrachte kosten, mist de aftrekbeperking van artikel 9, lid 8 LIB 1943 toepassing. Het gelijk op dit punt is aldus aan belanghebbende.
4.6.3
minder aftrek persoonlijke lasten: Naf. 2.909
Belanghebbende heeft als persoonlijke lasten opgevoerd een bedrag van Naf. 2.909 aan onderhoudskosten van de als hoofdverblijf dienende eigen woning. De Inspecteur heeft zonder nadere toelichting de betreffende kosten niet in aftrek toegelaten. Ingevolge artikel 16, lid 1, letter h, sub 2 LIB 1943 zijn onderhoudskosten van de eigen woning die de belanghebbende als hoofdverblijf ter beschikking staat tot een bedrag van 2% van de waarde van de woning met een maximum van Naf 3.000 aftrekbaar. Belanghebbende heeft in haar aangifte een specificatie bijgevoegd van de gemaakte onderhoudskosten. Het Gerecht heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. De Inspecteur heeft niet gesteld dat de kosten meer bedragen dan 2% van de waarde van de woning. Gelet hierop heeft belanghebbende de kosten terecht als persoonlijke lasten in aftrek gebracht. Het gelijk op dit punt is aan belanghebbende.
4.6.4
Naf. 5.980 buitengewone lasten
Belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van Naf. 16.513 aan kosten van ziekte en overlijden opgenomen. In artikel 16a, lid 4 LIB 1943 is bepaald dat kosten van ziekte en overlijden etc. slechts (als buitengewone lasten) aftrekbaar zijn voor zover zij meer bedragen dan 5% van het inkomen, doch tenminste Naf. 1.500. Rekening houdend met dit drempelbedrag heeft belanghebbende in haar aangifte een bedrag van Naf. 14.805 aan buitengewone lasten opgevoerd. De Inspecteur heeft een lagere aftrek in aanmerking genomen uitsluitend vanwege de aanpassing van de drempel als gevolg van een hoger berekend inkomen. In de aangifte heeft belanghebbende het inkomen berekend op Naf. 34.158. Daarbij zijn telfouten gemaakt van Naf. 4.263 (zie voetnoot 2) en Naf. 29.053 (zie voetnoot 3), beide in het voordeel van belanghebbende. Gelet hierop en op de lagere aftrekbare kosten van C Consultancy stelt het Gerecht het inkomen vast op Naf. 34.158 +/+ Naf. 4.263 +/+ Naf. 29.053 +/+ Naf. 17.349 = Naf. 84.823 en de drempel op 0,05 maal Naf. 84.823 = Naf. 4.241. De buitengewone lastenaftrek bedraagt dan Naf. 16.513 -/- Naf. 4.241 = Naf. 12.272. Dat is Naf. 2.533 minder aftrek dan de aftrek die belanghebbende heeft geclaimd.
4.6.5
Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen te worden vastgesteld op Naf. 12.977 +/+ Naf. 4.263 (zie voetnoot 2) +/+ Naf. 29.053 (zie voetnoot 3) +/+ € 7.343 (zie 4.6.1) +/+ Naf. 2.533 (zie 4.6.4) = Naf. 66.175.
4.7
Alle jaren
Nieuw feit en kwade trouw
4.7.1
Belanghebbende beroept zich met betrekking tot de nagevorderde bedragen op de afwezigheid van een nieuw feit, zodat geen navordering kan plaatsvinden. De Inspecteur is primair van mening dat ze wel beschikt over een nieuw feit ten aanzien van de nagevorderde bedragen. Subsidiair stelt ze zich op het standpunt dat belanghebbende te kwader trouw is zodat ook op die basis navordering mogelijk zou zijn.
4.7.2
Voor zover het Gerecht in deze uitspraak heeft beslist dat het gelijk aan belanghebbende is zal zij voorbij gaan aan behandeling van het beroep op de afwezigheid van een nieuw feit. Dat betekent dat het Gerecht hierna uitsluitend zal ingaan op de punten waarop belanghebbende niet in het gelijk is gesteld: de aftrekbare kosten C, de aftrek van kosten van overheidsobligaties, de bijtelling van de meeverkochte en de aftrek van meegekochte rente. Ook zal het Gerecht aandacht besteden aan de door het Gerecht herstelde rekenfouten.
4.7.3
Belanghebbende heeft met betrekking tot de aftrekbare kosten van C gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit nu zij specificaties bij de aangiften heeft gevoegd waaruit de Inspecteur had kunnen afleiden wat voor kosten het betrof. Het Gerecht verwerpt deze stelling. De Inspecteur mag in beginsel vertrouwen op de juistheid van de aangifte. Dat geldt temeer als de aangifte, zoals hier, een ordelijke indruk maakt. Hij moet alleen nader onderzoek doen indien hij aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Belanghebbende heeft kosten van C opgevoerd tot bedragen van € 13.374 in 2008, € 13.408 in 2009 en € 14.685 in 2010. Bij de effectenportefeuille die belanghebbende bezat zijn deze bedragen niet zodanig hoog dat de Inspecteur in redelijkheid behoorde te twijfelen aan en gehouden was nader onderzoek te doen naar de juistheid ervan. Hetzelfde geldt voor de overige in 4.7.2 vermelde posten. De Inspecteur is niet gehouden om in een goed verzorgde aangifte kleine bedragen te onderzoeken en tellingen te controleren temeer niet indien in de aangifte vele bedragen en tellingen zijn opgenomen. De Inspecteur mag erop vertrouwen dat de tellingen en bedragen juist zijn. Ter zake van de genoemde bedragen is aldus een nieuw feit aanwezig dat navordering rechtvaardigt. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Bezwaarfase
5.1
Het Gerecht overweegt dat belanghebbende geen recht kan doen gelden op kostenvergoeding van de bezwaarfase. Immers niet is gebleken dat hij in overeenstemming met artikel 32a Algemene Landsverordening Landsbelastingen om kostenvergoeding van bezwaar heeft verzocht voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
Beroepsfase
5.2
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 15, lid 2 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LLB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Het Gerecht beschouwt de zaken als samenhangend in de zin van artikel 3 van het hiervoor vermelde Besluit.
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 2.100 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 2 maal 0,5 punt voor het verschijnen ter (nadere) comparitiezitting met een waarde per punt van Naf. 700, een wegingsfactor van 1 en een factor 1 ½ vanwege 4 of meer samenhangende zaken). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 1.

6.BESLISSING

Het Gerecht
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010 tot naar belastbare inkomens van respectievelijk Naf. 264.421, Naf. 260.584, Naf. 155.026 en Naf. 66.175;
-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 2.100.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. J. D. Jansen en mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden van het Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).

Voetnoten

1.Belanghebbende heeft een rekenfout gemaakt in haar nadeel. De rente op obligaties van A BANK bedraagt volgens de aangifte € 14.983 +/+ € 6.094 = € 21.077. Dat is € 21.077 x 2,6232 = Naf. 55.289. In de aangifte is ter zake, uitgaande van het bedrag van € 21.077, een bedrag opgenomen van Naf. 60.359. Dat is Naf. 5.070 teveel.
2.De rente op obligaties etc. bedraagt volgens de specificatie in de aangifte: € 1.804 +/+ € 12.976 = € 14.780. Bij de gehanteerde koers van 2,3630 is dat gelijk aan Naf. 34.925 in plaats van het in de aangifte vermelde bedrag van Naf. 30.662. Dat betekent dat in de aangifte een telfout in haar voordeel is gemaakt van Naf. 4.263.
3.De buitenlandse dividenden bedragen volgens de specificatie in de aangifte: € 17.773 +/+ € 5.786+/+ € 6.509 = € 30.068. Bij de gehanteerde koers van 2,3630 is dat gelijk aan Naf. 71.051 in plaats van het in de aangifte vermelde bedrag van Naf. 41.998. Dat betekent dat in de optelling door belanghebbende een telfout in haar voordeel is gemaakt van Naf. 29.053.
4.De obligatierente , verminderd met de meeverkochte rente bedraagt € 20.396,73 -/- € 4.605,48 = € 15.791,25.
5.De Inspecteur heeft in haar opstelling een bedrag van € 55, dat belanghebbende als aftrekbare kosten heeft opgevoerd, als persoonlijke last geaccepteerd. Nu de aftrek geaccepteerd is zal het Gerecht daar verder geen aandacht aan besteden.
6.De Inspecteur komt tot een telling van Naf. 424.463, maar de optelsom is niet juist en de Inspecteur is vergeten om de rente van K & Co (€ 5.133) in de telling mee te nemen.
7.De Inspecteur heeft hierbij de rekenfout (zie voetnoot 1) hersteld. Daarvan uitgaande klopt de berekening (behoudens afrondingsverschillen).
8.De Inspecteur heeft hierbij de rekenfouten (zie voetnoot 2 en 3) hersteld. Daarvan uitgaande klopt de berekening.