ECLI:NL:OGEAC:2018:3

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
CUR201300016 en CUR201300017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over bijtelling auto, alimentatie en vliegticketkosten

Op 16 januari 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, X, in geschil was met de Inspecteur der Belastingen over drie belangrijke punten: de bijtelling van de auto van de zaak, de aftrekbaarheid van alimentatiebetalingen aan zijn dochters, en de aftrekbaarheid van kosten voor een vliegticket. De zaak begon met aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2009, waarbij belanghebbende bezwaar aantekende tegen de opgelegde aanslagen. De Inspecteur had de bijtelling voor de auto vastgesteld op Naf. 8.978, maar belanghebbende betwistte dit, stellende dat hij gedurende een deel van het jaar in het buitenland was en de auto niet tot zijn beschikking had. Het Gerecht oordeelde dat de auto het gehele jaar ter beschikking stond en handhaafde de correctie van de Inspecteur.

Daarnaast was er een geschil over de alimentatiebetalingen aan de dochters van belanghebbende. De Inspecteur weigerde deze betalingen als aftrekbare kosten te erkennen, maar het Gerecht oordeelde dat de alimentatie aan de dochters, hoewel niet direct aftrekbaar, wel als persoonlijke last kon worden aangemerkt, omdat de ex-echtgenote de alimentatie aan de kinderen had gecedeerd. Dit leidde tot een aanpassing van de persoonlijke lasten in de belastingaangifte.

Ten slotte ging het om de aftrekbaarheid van de kosten van een vliegticket voor de dochter van belanghebbende. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende geen bewijs had geleverd van de aankoop van het vliegticket, waardoor de aftrek werd geweigerd. Uiteindelijk werd het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 140.302, en werd de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 16 januari 2018
BBZ nrs. CUR201300016 en CUR201300017
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, gevestigd in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 4 maart 2011 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 170.417 en een premie- inkomen van Naf. 175.457.
1.2
Belanghebbende is op 23 maart 2011 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen.
1.3
De Inspecteur heeft op 10 februari 2012 uitspraken op bezwaar gedaan en is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren.
1.4
Belanghebbende is op 22 februari 2012 wederom in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ op 31 mei 2013 ambtshalve verminderd.
1.5
De Inspecteur heeft, naar aanleiding van de op 22 februari 2012 ingediende bezwaarschriften, op 2 augustus 2013 uitspraken op bezwaar gedaan en heeft de aanslagen opnieuw verminderd.
1.6
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2013 beroep aangetekend tegen de in 1.5 vermelde uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft nadien diverse aanvullingen op zijn beroepschrift ingediend, naar aanleiding waarvan de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting een aantal keren heeft verminderd, uiteindelijk tot een naar een belastbaar inkomen van Naf. 152.304.
1.7
De Inspecteur heeft op 13 september 2015 en 12 juni 2016 verweerschriften ingediend.
1.8
Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting op 13 april 2016. Ter comparitie is medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 13 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen A LLM. Belanghebbende is, hoewel daartoe op juiste wijze opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
1.9
Op 17 april 2016 heeft de Inspecteur in navolging van bovengenoemde comparitiezitting, op verzoek van het Gerecht, een schrijven met een overzicht van de opgelegde verminderingsaanslagen aan het Gerecht doen toekomen.
1.1
Partijen zijn vervolgens overeenkomstig artikel 10 LBB wederom uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 14 juni 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen A LLM en namens belanghebbende, zijn gemachtigde de heer B QC en C, dochter van belanghebbende.
1.11
Op 16 juni 2016 heeft belanghebbende op verzoek van het Gerecht een brief opgestuurd waarin de tussen partijen nog openstaande geschilpunten uiteen zijn gezet.
1.12
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaak.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2.1
Belanghebbende heeft op 10 juni 2010 de aangifte Inkomstenbelasting
,premies A.O.V./A.W.W. en A.V.B.Z. over het jaar 2009 ingediend en een belastbaar inkomen van Naf. 120.064 aangegeven. Dat belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd (in Naf.).
Persoonlijk inkomen 193.345
Persoonlijke verminderingen 6.041
Persoonlijke lasten 40.473
Buitengewone lasten
26.767+
Totaal73.281
73.281-
Belastbaar inkomen120.064
2.2.2
Het persoonlijk inkomen is als volgt opgebouwd (in Naf).
Totale inkomsten waarover loonbelasting is ingehouden 187.316
Bijtelling auto van de zaak 6.529+
Verwervingskosten
500-
Totaal193.345
2.2.3
Uit de loonstaat over het jaar 2009 van belanghebbende blijkt dat in het bedrag van Naf. 187.316 reeds een bedrag van Naf. 8.978 is begrepen aan bijtelling privé gebruik auto van de zaak.
2.2.4
De persoonlijke lasten zijn als volgt samengesteld (in Naf.).
Kosten eigen woning 11.324
Alimentatie 28.555
Rentekosten
594+
Totaal40.473
2.2.5
De buitengewone lasten bestaan uit studiekosten van de dochter die in Nederland studeert.
2.3
De Inspecteur heeft op 4 maart 2011 definitieve aanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ opgelegd. Zij heeft daarbij voor wat betreft de inkomstenbelasting de volgende correcties aangebracht (in Naf):
Belastbaar inkomen volgens aangifte 120.064
Correctie bijtelling auto van de zaak 1.301
Correctie alimentatie ex- echtgenote 22.284
Correctie studiekosten dochter
26.767+
Totaal50.353
50.353+
Belastbaar inkomen volgens aanslag inkomstenbelasting 170.417
2.4
Vervolgens zijn de volgende verminderingsaanslagen opgelegd.
Dagtekening
Belastbaar inkomen (in Naf.)
Premie-inkomen
(in Naf.)
10 februari 2012
164.778
169.819
31 mei 2013
160.728
165.769
2 augustus 2013
152.624
157.665
22 juli 2016
152.304
157.345
2.5
Het laatste belastbaar inkomen (Naf. 152.304) is als volgt opgebouwd (in Naf.).
Persoonlijk inkomen 186.816
Persoonlijke verminderingen 6.040
Persoonlijke lasten 28.472
Buitengewone lasten
0-
Totaal34.512
34.512-
Belastbaar inkomen152.304
2.6
Belanghebbende heeft twee dochters, C geboren op 8 januari 1987 en D geboren op 16 augustus 1988 (de dochters). In 2009 zijn beide dochters jonger dan 27 jaar. C studeerde in 2009 aan de Rijksuniversiteit Groningen in Nederland en heeft in het jaar 2009 studiefinanciering genoten van de Informatie Beheer Groep (IBG).
2.7
Tot de gedingstukken behoort een akte van cessie inzake de alimentatierechten van de ex- echtgenote van belanghebbende, mevrouw F. In de akte is vastgelegd dat aan mevrouw F op grond van een vonnis van 6 juli 2000 een alimentatie-uitkering van Naf. 2.250 per maand is toegewezen. Verder is in de akte opgenomen dat een deel van de aan mevrouw F toekomende alimentatie met haar goedkeuring gecedeerd wordt aan de dochters. Per 1 januari 2009 bedraagt het bedrag dat gecedeerd wordt Naf. 500 per dochter per maand ofwel Naf. 12.000 in totaal over 2009.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
De geschilpunten die na de comparitiezitting van 14 juni 2016 nog openstaan tussen partijen, zijn –zakelijk weergegeven- als volgt.
 De hoogte van de bijtelling auto van de zaak;
 De vraag of de aan de dochters gecedeerde alimentatiebetalingen aftrekbaar zijn; en
 De vraag of de kosten van een vliegticket in aftrek toegelaten kunnen worden.
3.2
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte heeft geweigerd de bijtelling voor de auto van de zaak te verminderen met de dagen dat hij in het jaar 2009 uitlandig is geweest (Naf. 1.301). Deze dagen hadden niet meegeteld moeten worden aangezien de auto, in de periode dat belanghebbende uitlandig was, niet tot zijn beschikking heeft gestaan. Voorts stelt belanghebbende dat de aan zijn kinderen door zijn ex-echtgenote gecedeerde alimentatiegelden ten onrechte door de Inspecteur bij hem niet in aftrek zijn toegelaten (Naf. 12.000). Tenslotte stelt belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte de kosten die door hem gemaakt zijn voor het vliegticket van Naf. 1.350, voor zijn in Nederland studerende dochter, in aftrek heeft geweigerd.
3.3
De Inspecteur stelt dat de auto van de zaak belanghebbende in het jaar 2009 het gehele jaar ter beschikking heeft gestaan. Daar doet niet aan af dat belanghebbende in dat jaar een gedeelte van het jaar uitlandig was. Het bedrag aan alimentatie dat door de ex-echtgenote van belanghebbende aan de kinderen gecedeerd is, is niet aftrekbaar bij belanghebbende. Met betrekking tot de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het vliegticket, heeft de Inspecteur in haar verweerschrift van 12 juni 2016 toegezegd dat indien belanghebbende het vliegticket als bewijsstuk kan overhandigen, de aftrek van een retourticket aan belanghebbende zal worden toegekend.
Belastbaar inkomen
3.4
De Inspecteur concludeert tot een belastbaar inkomen van Naf. 152.304 (r.o. 2.5).
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het belastbaar inkomen Naf. 136.503 dient te bedragen. Van het door de Inspecteur vastgestelde belastbaar inkomen van Naf. 152.624 dient volgens belanghebbende nog een bedrag van Naf. 12.000 (alimentatie), Naf. 1.301 (privé gebruik auto van de zaak) en Naf. 1.350 (vliegticket) in mindering te komen. Bovendien heeft de Inspecteur volgens belanghebbende bij het vaststellen van het belastbaar inkomen op Naf. 152.624 twee rekenfouten van respectievelijk Naf. 594 en Naf. 874 gemaakt. Belanghebbende stelt dat die bedragen ook nog in mindering dienen te worden gebracht op het inkomen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ontvankelijkheid beroep
Aanslag Inkomstenbelasting 2009
Belanghebbende heeft op 22 februari 2012 voor de tweede keer een bezwaarschrift ingediend, waarbij hij stelt dat hij het niet eens is met het belastbaar inkomen zoals vastgesteld in de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2012. De Inspecteur had dit bezwaarschrift moeten aanmerken als beroepschrift en moeten doorzenden naar het Gerecht. Nu de Inspecteur dit heeft nagelaten zal het Gerecht het geschrift van 22 februari 2012 alsnog aanmerken als een op die datum ingediend beroepschrift en zal het de daarna door belanghebbende ingediende geschriften beschouwen als aanvullingen op het beroepschrift. De Inspecteur heeft op 10 februari 2012 uitspraak op bezwaar gedaan. Dat wil zeggen dat belanghebbende geacht wordt binnen twee maanden in beroep te zijn gekomen en ontvankelijk is in zijn beroep.
Aanslag premie AVBZ 2009
Ten aanzien van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de premieheffing heeft het volgende te gelden. Ingevolge artikel 39, tweede lid van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten doet de Inspecteur indien de feiten en omstandigheden die in geding zijn tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, op een bezwaarschrift betreffende de premieheffing eerst uitspraak nadat de aanslag in de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. De Inspecteur heeft vroegtijdig uitspraak op bezwaar gedaan omdat toen zij de uitspraak deed de aanslag in de inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk vast stond. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de premieheffing is derhalve gegrond.
4.2
Bijtelling auto van de zaak
Artikel 6, lid 6 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LvIB) luidt als volgt.
‘Ingeval aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, wordt tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde, (…), van die auto de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik (…) te boven gaat, tenzij de belastingplichtige aantoont dat die auto niet voor privé doeleinden, waaronder woon-werkverkeer, wordt gebruikt.’
De Inspecteur heeft de bijtelling wegens het privé gebruik van de auto van de zaak vastgesteld op Naf. 8.978. Dit bedrag is in het loon begrepen. Belanghebbende betwist niet dat er een bijtelling voor het privé gebruik van de auto van de zaak moet plaatsvinden, echter hij stelt dat de Inspecteur bij de vaststelling van de bijtelling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de periode waarin hij in het buitenland was. In die periode stond de zakenauto niet tot zijn beschikking en waren de sleutels van de auto achtergelaten op de zaak. Bovendien woonde belanghebbende alleen zodat er geen gezinsleden waren die gebruik konden maken van de auto. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. Onder het ter beschikking hebben van een auto wordt verstaan het mogen gebruiken van een zakelijke auto voor zakelijke en privé doeleinden, waarbij de autokosten, afgezien van een bedrag voor privé gebruik, door de werkgever worden betaald. Naar het oordeel van het Gerecht mocht belanghebbende het gehele jaar (privé en zakelijk) gebruik maken van de zakelijke auto. De omstandigheid dat belanghebbende gedurende het onderhavige jaar een deel van de tijd praktisch niet de mogelijkheid heeft gehad zelf de auto te gebruiken omdat hij in het buitenland was en dat er ook geen huisgenoten waren die de auto in die periode konden gebruiken staat er niet aan in de weg dat de auto het gehele jaar heeft mogen gebruiken en ter beschikking van belanghebbende is gesteld (zie Hoge Raad, 23 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW8937). Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur. Het Gerecht handhaaft de correctie van de Inspecteur.
4.3
Persoonlijke lasten (alimentatiekosten)
Artikel 16, lid 1 onderdeel a ten 2° LvIB luidt als volgt.
‘1. Persoonlijke lasten zijn:
a.
Lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7 met dien verstande dat: (…) geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;’
Gelet op deze bepaling is alimentatie aan de gewezen echtgenote wel aftrekbaar en alimentatie aan kinderen niet. De Inspecteur heeft het bedrag van Naf. 12.000 uitsluitend in aftrek geweigerd, omdat het recht op een alimentatie-uitkering volgens de Inspecteur een persoonlijke vordering is en niet kan worden overgedragen aan de kinderen. Ervan uitgaande dat de Inspecteur hiermee heeft willen betogen dat hierdoor het aan de kinderen overgemaakte bedrag geen partner alimentatie kan zijn verwerpt het Gerecht dit betoog. Het staat de ex-echtgenote vrij om de alimentatie, waar zij recht op heeft, naar wens aan te wenden. Het recht op alimentatie betreft weliswaar een persoonlijk vorderingsrecht dat niet overgedragen mag worden, maar indien, zoals hier, de rechthebbende zich niet verzet tegen overdracht dan kan een derde (in dit geval de Inspecteur) zich niet beroepen op nietigheid of vernietigbaarheid van die overdracht. Het Gerecht is gelet hierop van oordeel dat belanghebbende door betaling van Naf. 12.000 aan de kinderen aan zijn alimentatieverplichting ten opzichte van zijn ex-echtgenote, heeft voldaan. Dit bedrag vormt dan ook een persoonlijke last die in aftrek kan worden gebracht op het inkomen. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende. Dit betekent dat het bedrag aan persoonlijke lasten overeenkomstig de aangifte op Naf. 40.473 dient te worden vastgesteld.
4.4
Buitengewone lasten (studiekosten dochter)
Ingevolge artikel 16A, lid 3 onderdeel a LvIB is aftrekbaar de met één reis per jaar per kind gemoeide kosten van vervoer. Belanghebbende stelt dat hij Naf. 1.350 heeft betaald voor een door hem voor zijn dochter gekocht vliegticket. De Inspecteur heeft in haar verweerschrift toegezegd dat, indien belanghebbende kan bewijzen dat het vliegticket is aangeschaft, de aftrek van het retourticket zal worden toegekend. Belanghebbende stelt het vliegticket kwijt te zijn en dus niet als bewijsstuk te kunnen overhandigen. Ook overigens heeft belanghebbende, op wie de bewijslast rust, geen bewijs geleverd van het gekochte vliegticket. De Inspecteur heeft de aftrek dan ook terecht geweigerd.
4.5
Ter vaststelling van het belastbaar inkomen zal het Gerecht als uitgangspunt nemen het persoonlijk inkomen van Naf. 186.816 (zie punt 2.5). Dit bedrag is, afgezien van het geschil over de bijtelling privé gebruik auto, niet in geschil. Hierop dient in aftrek te worden gebracht het in de aangifte opgenomen bedrag aan persoonlijke verminderingen van Naf. 6.041 (niet in geschil) en het bedrag van Naf. 40.473 aan persoonlijke lasten (zie 4.3). Het belastbaar inkomen bedraagt dan Naf. 140.302. Omdat het Gerecht bij de vaststelling van het belastbaar inkomen de aftrekposten, zoals die in de aangifte zijn opgenomen, tot uitgangspunt neemt, zijn eventueel door de Inspecteur gemaakte rekenfouten niet van betekenis.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.
Bezwaarfase
5.1
Het Gerecht overweegt dat belanghebbende geen recht kan doen gelden op kostenvergoeding van de bezwaarfase. Immers niet is gebleken dat hij in overeenstemming met artikel 32a Algemene Landsverordening Landsbelastingen om kostenvergoeding van bezwaar heeft verzocht voordat de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
Beroepsfase
5.2
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 15, lid 2 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LLB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Belanghebbende was tijdens de comparitiezitting van 14 juni 2016 vertegenwoordigd door de heer B, die aldaar professionele bijstand heeft verleend aan belanghebbende.
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 350 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (0,5 punt voor het verschijnen ter nadere comparitiezitting met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 1. Aan belanghebbende wordt geen punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, aangezien het beroepschrift niet is ingediend door de heer B, maar door belanghebbende zelf.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • stelt de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2009 vast op een naar een belastbaar inkomen van Naf. 140.302; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 350.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd, mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, Bij afwezigheid van de voorzitter tekent
mr. drs. M.M. de Werd,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).