In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende in beroep ging tegen aanslagen Inkomstenbelasting en premies AOV/AWW, BVZ en AVBZ voor het jaar 2013. De belanghebbende had op 21 november 2014 aanslagen ontvangen naar een belastbaar inkomen van NAf 35.000. Na bezwaar door de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslagen op 10 juli 2015 verminderd naar NAf 19.336. Belanghebbende heeft vervolgens op 23 september 2015 beroep ingesteld, waarbij de ontvankelijkheid van het beroep ter discussie stond. Het Gerecht oordeelde dat de beroepstermijn was overschreden, maar dat de Inspecteur niet had aangetoond wanneer de uitspraak op bezwaar was bekendgemaakt, waardoor het beroep tijdig was ingediend.
De kern van het geschil was of de aanslagen terecht waren opgelegd. Belanghebbende stelde dat zij in 2013 geen inkomen had genoten en dat zij in haar levensonderhoud voorzag door bijdragen van de vaders van haar kinderen en haar moeder. De Inspecteur daarentegen verdedigde dat belanghebbende wel inkomen had genoten. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende de vereiste aangifte niet had gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast. De Inspecteur had de aanslag gebaseerd op een schatting van het inkomen dat nodig was voor een persoon met drie minderjarige kinderen, maar het Gerecht achtte deze schatting onredelijk en verlaagde het belastbaar inkomen naar NAf 10.000.
De uitspraak concludeerde dat het beroep gegrond was, de uitspraken op bezwaar werden vernietigd, en de aanslagen werden verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 10.000. De proceskosten werden niet vergoed, omdat er geen bewijs was van kosten voor rechtsbijstand.