ECLI:NL:OGEAC:2018:177

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
CUR201700328 en CUR201700329
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn en gevolgen voor naheffingsaanslagen en vergrijpboetes in belastingzaken

Op 2 juli 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in de zaken CUR201700328 en CUR201700329, waarbij het beroep van X N.V. tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes is behandeld. De belanghebbende, X N.V., had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de winstbelasting voor de jaren 2000 en 2001, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende stelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van haar bezwaren was overschreden, wat volgens haar zou moeten leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en vermindering van de vergrijpboetes. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes, maar het Gerecht oordeelde dat de redelijke termijn inderdaad was overschreden. Hoewel de overschrijding niet leidde tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, werd de vergrijpboete voor de jaren 2000 en 2001 met 20% verminderd. Het Gerecht concludeerde dat de naheffingsaanslagen ongegrond waren, maar dat de vergrijpboetes gegrond waren, en bepaalde dat de Inspecteur de proceskosten van de belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een tijdige behandeling van belastingzaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de opgelegde boetes.

Uitspraak

Uitspraak van 2 juli 2018
BBZ nrs. CUR201700328 en CUR201700329
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V., gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2000, met dagtekening 28 september 2005, een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van Naf. 23.244. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van Naf. 2.004 (25%) vanwege het grofschuldig niet (tijdig) betalen van de verschuldigde belasting.
1.2
Aan belanghebbende is over het jaar 2001, met dagtekening 28 september 2005, een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd naar een winst van Naf. 54.305. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van Naf. 4.683 (25%) vanwege het grofschuldig niet (tijdig) betalen van de verschuldigde belasting.
1.3
Belanghebbende heeft op 13 oktober 2005 bezwaarschriften ingediend tegen de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 maart 2017 de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 5 mei 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is een bedrag aan griffierecht betaald van Naf. 150.
1.6
De Inspecteur heeft op 14 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. Namens belanghebbende is directeur A verschenen, bijgestaan door B. Namens de Inspecteur is verschenen C LLM. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.8
De Inspecteur heeft op 26 en 27 juni 2018 nadere stukken ingediend.
1.9
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Voornoemde personen zijn verschenen. Met instemming van de Inspecteur heeft belanghebbende ter zitting een uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 3 september 2010, nr. 2006/0555, te harer aanzien ingebracht. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een bouw- en installatiebedrijf.
2.2
De Inspecteur heeft een boekenonderzoek laten instellen bij belanghebbende. Daarvan is met dagtekening 7 juni 2005 een rapport opgesteld.
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur in september 2005 onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Verder heeft de Inspecteur vergrijpboetes opgelegd.
2.4
Verder heeft de Inspecteur in september 2005 naheffingsaanslagen loonbelasting, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2000 en 2001 opgelegd. Bij uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 3 september 2010, nr. 2006/0555, zijn deze naheffingsaanslagen verminderd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Wat betreft de naheffingsaanslagen heeft belanghebbende gesteld dat tussen haar bezwaarschriften en de uitspraken op bezwaar meer dan 11,5 jaar zijn verstreken, en dat zij aan dit tijdsverloop het vertrouwen mocht ontlenen dat de bezwaren in haar voordeel zouden worden afgedaan. Verder heeft zij gesteld dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is overschreden, zodat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Verder heeft belanghebbende betoogd dat de winst over 2000 en 2001 moet worden verminderd met de in 2005 opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting, premie AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2000 en 2001.
3.3
Wat betreft de vergrijpboetes heeft belanghebbende zich beperkt tot de stelling dat de redelijke termijn is overschreden. Het Gerecht zal zich bij de inhoudelijke beoordeling dan ook beperken tot deze stelling.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vertrouwensbeginsel

4.1
Anders dan belanghebbende voorstaat, kan het uitblijven van een reactie van de Inspecteur op de bezwaarschriften van 13 oktober 2005 geen vertrouwen wekken (vgl. HR 10 januari 1996, nr. 30.585, ECLI:NL:HR:1996:AA1873). Van een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur is dan immers geen sprake. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
Overschrijding redelijke termijn inzake naheffingsaanslagen
4.2
De overschrijding van de redelijke termijn kan niet leiden tot vermindering van de naheffingsaanslagen. Wel heeft de Hoge Raad aanvaard dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd (vgl. HR 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:HR:NL:2011:BO05046). Met overeenkomstige toepassing van de in Nederland geldende schadevergoedingsregeling in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de inspecteur dan tot vergoeding van die schade worden veroordeeld.
4.3
Anders dan in de in Nederland geldende Awb, voorziet de belastingwetgeving in Curaçao niet in de mogelijkheid van het toekennen van een schadevergoeding (vgl. GEA Curaçao 6 februari 2017, nr. CUR201500818, ECLI:NL:OGEAC:2017:17). Reeds daarom kan de belastingrechter geen vergoeding van immateriële schade toekennen vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Vermindering winst met naheffingsaanslagen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ
4.4
Belanghebbende betoogt dat de winst over 2000 en 2001 moet worden verminderd met de naheffingsaanslagen loonbelasting, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2000 en 2001, die in 2005 zijn opgelegd en nadien bij uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 3 september 2010 zijn verminderd. Belanghebbende stelt dat deze naheffingsaanslagen tot dusver niet als last in aanmerking zijn genomen, en dat zij daarom deze last alsnog wenst te nemen. De Inspecteur weerspreekt deze stelling van belanghebbende. Alsdan ligt het op de weg van belanghebbende om haar stelling te onderbouwen. Daarin is belanghebbende op generlei wijze geslaagd. Dit brengt mee dat belanghebbende in 2000 en 2001 geen last in aanmerking kan nemen.
Vergrijpboetes
4.5
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2000 en 2001 vergrijpboetes van 25% opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de winstbelasting gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald (artikel 21 Algemene landsverordening Landsbelastingen).
4.5
Belanghebbende heeft de verwijtbaarheid niet betwist. Daarvan uitgaande zijn de vergrijpboetes volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp.
4.6
Belanghebbende heeft betoogd dat de boetes moeten worden verminderd omdat de redelijke termijn is overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot vermindering van de boete, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.7
Sinds de kennisgeving door de Inspecteur van zijn voornemen de boete op te leggen (uiterlijk bij aanslag van september 2005) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht zijn meer dan twaalf jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Het Gerecht zal de boetes met 20% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, nr. 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298. Dit betekent dat de vergrijpboetes worden verminderd tot Naf. 1.603 (2000) en Naf. 3.746 (2001).
Slotsom
4.8
Het beroep inzake de naheffingsaanslagen dient ongegrond te worden verklaard. Het beroep inzake de vergrijpboetes dient gegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen voor wat betreft de beroepsprocedure inzake de vergrijpboetes worden berekend op Naf. 875 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 0,5 (in de boetezaken is alleen de redelijke termijn aan de orde)).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van Naf. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen inzake de naheffingsaanslagen ongegrond;
- verklaart de beroepen inzake de vergrijpboetes gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de vergrijpboetes;
- vermindert de vergrijpboete 2000 tot Naf. 1.603;
- vermindert de vergrijpboete 2001 tot Naf. 3.746;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 875; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Naf. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 2 juli 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500