ECLI:NL:OGEAC:2018:157

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
CUR201601559
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van ziekenhuis en aansprakelijkheid van de overheid voor niet-kostendekkende tarieven

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Libi de B.V. een vordering ingesteld tegen het Land Curaçao, waarbij zij stelt dat het Land onrechtmatig heeft gehandeld door dwingend niet-kostendekkende tarieven op te leggen aan het failliete ziekenhuis Kliniek Dr. J. Taams B.V. (hierna: Taams). Libi, die in mei 2016 is opgericht en dezelfde bestuurders heeft als Taams, vordert een verklaring voor recht dat het Land aansprakelijk is voor de schade die Taams en haar aandeelhouder TGH hebben geleden door deze tarieven. De zaak is behandeld op basis van een verzoekschrift en een conclusie van antwoord, waarbij de rechter heeft vastgesteld dat de vordering van Taams in een eerder kort geding door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is afgewezen.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van Libi niet kan worden afgewezen op basis van de eerdere uitspraak, omdat deze niet ten nadele van de zaak ten principale strekt. De rechter heeft ook geoordeeld dat de cessie van de vorderingen van Taams aan Libi rechtsgeldig is, en dat Libi de rechthebbende is op deze vorderingen. De kern van de zaak draait om de vraag of het Land onrechtmatig heeft gehandeld door de tarieven vast te stellen die niet kostendekkend zijn, en of dit in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

De rechter heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door het Land, omdat de vastgestelde tarieven voldoen aan de wettelijke vereisten en noodzakelijk zijn voor het algemeen belang. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vordering van TGH, als aandeelhouder van Taams, niet toewijsbaar is, omdat aandeelhouders in principe geen eigen vordering hebben voor afgeleide schade. Uiteindelijk heeft het Gerecht de vordering van Libi afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het Land.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
de besloten vennootschap
LIBI DE B.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigden: mr. M.F. Murray en dr. R.S.J. Martha,
tegen
de openbare rechtspersoon
HET LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.H.E. Camelia.
Partijen zullen Libi en het Land genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van 11 augustus 2016, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de behandeling ter comparitie van 31 augustus 2017.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.3.
Bij e-mail van 3 mei 2018 heeft het gerecht partijen bericht dat het vonnis gewezen zal worden door een andere rechter dan degene ten overstaan van wie de comparitie heeft plaatsgevonden. Libi heeft in reactie hierop laten weten geen behoefte te hebben aan nieuwe mondelinge behandeling. Van de zijde van het Land is geen reactie ontvangen.

2.De feiten

2.1.
Totdat zij failliet werd verklaard, exploiteerde Kliniek Dr. J. Taams B.V. (hierna: Taams) een ziekenhuis te Curaçao. Zij was aangemerkt als ziekenhuisvoorziening in de zin van de Landsverordening Zorginstellingen.
2.2.
Aandeelhouder van Taams is Taams Group Holding (TGH) B.V. (hierna: TGH).
2.3.
Voor zover Taams zorg verleende aan verzekerden bij de sociale verzekeringsbank (hierna: SVB), was Taams voor de vergoeding van die verrichtingen gebonden aan de van overheidswege vastgestelde tarieven overeenkomstig het Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen (hierna: het Landsbesluit).
2.4.
De hoogte van die tarieven is door het Land voor de laatste keer vastgesteld in 2001.
2.5.
Vanaf 2008 heeft Taams bij het Land aangedrongen op verhoging van de tarieven en/of compensatie voor de (volgens Taams) te lage geldende tarieven.
2.6.
In 2013 en in 2014 heeft de SVB een voorschot betaald op in de toekomst te betalen vergoedingen voor het verlenen van gezondheidszorg door Taams.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 10 februari 2015 heeft het gerecht het Land veroordeeld om aan Taams een voorschot te betalen van NAf 1,8 miljoen. Dit vonnis is in hoger beroep door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bij vonnis van 24 november 2015 vernietigd, waarbij de vordering van Taams alsnog is afgewezen.
2.8.
In 2015 is Taams failliet verklaard.
2.9.
Libi is in mei 2016 opgericht. Zij en TGH hebben dezelfde bestuurders.
2.10.
Een “Verklaring van cessie” van 8 augustus 2016, ondertekend door de curator van Taams, luidt als volgt:
VERKLAART HIERBIJ:
dat op 16 juni 2016, na verkregen toestemming van de rechter-commissaris belast met faillissementen de vordering van de failliet [Taams] op de openbare rechtspersoon het Land Curaçao ter zake van gederfde inkomsten en/of schade die zij misgelopen respectievelijk geleden heeft, wegens het uitblijven van de nodige wetswijzigingen ter vaststelling en verhoging van de tarieven voor de geleverde zorg en de verbruikskosten van materialen, medicijnen, verband en hulpmiddelen, is overgedragen aan [Libi].
2.11.
Ook TGH heeft haar vordering op het Land overgedragen aan Libi.

3.Het geschil

3.1.
Libi vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat het Land onrechtmatig jegens Taams en TGH heeft gehandeld en daarmee aansprakelijk is, veroordeling van het Land tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2.
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Libi in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het Land heeft uitvoerig betoogd dat, omdat de vordering van Taams in kort geding door het Hof is afgewezen, reeds om die reden ook de thans ingestelde vordering moet worden afgewezen. Het Land spreekt van “een constructie, teneinde een bepaalde strategie uit te proberen”, welke het Land kwalificeert als “evidente misleidende handelingen” (conclusie van antwoord sub 7). Het gerecht verwerpt dit betoog. Omtrent de (vermeende) vordering van Taams op het Land is nog niet ten gronde door een rechter beslist. Een beslissing in kort geding strekt immers niet ten nadele van de zaak ten principale (artikel 229 Rv). De (vermeende) vordering van TGH op het Land is in het geheel nog niet eerder voorwerp geweest van rechterlijke beoordeling.
4.2.
Ook heeft het Land betoogd dat de cessie door de curator en door TGH aan Libi ongeldig is, omdat de desbetreffende vordering niet bestaat. Ook dat standpunt is onjuist. Of een vordering al dan niet bestaat, staat aan de overdraagbaarheid daarvan niet in de weg. Het bestaan van de overgedragen vordering moet vervolgens worden beoordeeld in een procedure tussen de nieuwe rechthebbende en de oorspronkelijke schuldenaar, waarbij die schuldenaar (in dit geval dus het Land) alle verweren kan voeren die hij ook tegen de oorspronkelijke schuldeiser had (artikel 6:145 BW). In die verhouding kan dus het debat worden gevoerd omtrent de vraag of er al dan niet een vordering bestaat.
4.3.
Niet ter discussie staat dat voldaan is aan de vereisten voor een rechtsgeldige overdracht van een vordering. Libi is dus de rechthebbende op de (vermeende) vorderingen van Taams en van TGH.
4.4.
De vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad. In de visie van Taams en TGH heeft het Land onrechtmatig gehandeld door dwingendrechtelijk maximale tarieven vast te stellen die door Taams aan SVB-verzekerden in rekening mochten worden gebracht, welke tarieven, zoals het Land wist althans behoorde te weten, niet-kostendekkend waren. Het Land heeft er aldus voor gezorgd dat een normale bedrijfsvoering van Taams tegen een
decent profitonmogelijk is gebleken. Het Land heeft hiermee gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1 Eerste Protocol (hierna: EP) bij het EVRM. Ook heeft het Land verwijtbaar gehandeld doordat het erop uit was Taams te laten doodbloeden ten gunste van het algemene ziekenhuis SEHOS. Het onrechtmatige handelen geldt niet alleen jegens Taams, maar ook jegens TGH, nu als gevolg van het handelen van het Land de waarde van het aandelenvermogen van TGH is verdampt, aldus Libi.
4.5.
Artikel 1 EP luidt als volgt:
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen op moeten te verzekeren, te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) moet bij de toepassing van artikel 1 EP in de eerste plaats worden onderzocht of de beweerdelijke inbreuk betrekking heeft op een eigendomsrecht (
possession). Zo ja, dan moet worden beoordeeld of sprake is van een inmenging (
interference) in dit eigendomsrecht. Ten slotte is aan de orde de vraag of deze inmenging gerechtvaardigd kan worden in het kader van het algemeen belang, waarbij sprake dient te zijn van een
fair balance. Dat wil zeggen dat de mate waarin iemand in zijn eigendomsgenot wordt gestoord in een proportionele verhouding moet staan tot hetgeen met de inbreuk makende handeling is beoogd ter voorbereiding van het algemene belang.
4.7.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van het gerecht sprake van een eigendomsrecht in de zin van artikel 1 EP (althans voor wat betreft Taams; op de positie van TGH komt het gerecht hieronder terug). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat in feite alle op geld waardeerbare belangen in beginsel als eigendomsrecht kunnen worden beschouwd. Daaronder valt bijvoorbeeld goodwill en de verhuur van een woning tegen een redelijk rendement. Hier gaat het specifiek om de mogelijkheid de onderneming van Taams te kunnen blijven uitoefenen. Dat belang kan onmiskenbaar op geld worden gewaardeerd.
4.8.
Ook is sprake van een inmenging van overheidswege in dit eigendomsrecht. Vast staat immers dat het Land door middel van wetgeving tarieven heeft vastgesteld die maximaal door Taams mogen worden gehanteerd. Taams heeft onbetwist gesteld dat die tarieven op een dusdanig niveau zijn vastgesteld, dat zij niet kostendekkend zijn. Hieruit kan niet anders volgen dan dat Taams in het genot van haar eigendomsrecht wordt gestoord als gevolg van de inmenging van de zijde van het Land.
4.9.
Niet ter discussie staat dat deze inmenging in voldoende mate is voorzien bij wet. Ook voldaan is aan het vereiste dat deze inmenging noodzakelijk is voor het algemene belang. Bij conclusie van antwoord heeft het Land betoogd dat dit algemene belang gelegen is in het beheersbaar en daarmee betaalbaar houden van de kosten van de gezondheidszorg, zodat die gezondheidszorg ook toegankelijk blijft. Dit belang is door Taams en TGH niet betwist. Voor zover zij zouden menen dat dit belang ook op andere manieren kan worden bereikt, geldt dat dit primair een politieke vraag is en geen juridische.
4.10.
Voor wat betreft de vraag of voldaan is aan het vereiste van een
fair balanceis vooral van belang dat de inmenging niet mag resulteren in een
individual and excessive burden. Er moet dus sprake zijn van een redelijke mate van evenredigheid tussen de gebruikte middelen en het doel dat wordt nagestreefd. Hierbij geldt dat aan de overheid een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dat geldt zeker als aan de zijde van degene wiens eigendomsrecht in het geding is belangen van financiële aard aan de orde zijn (zoals hier) en niet belangen gemoeid met de menselijke waardigheid, zoals bij het recht op leven.
4.11.
Het gerecht is van oordeel dat een dergelijke buitensporigheid in dit geval niet kan worden aangenomen. Dat de tarieven te laag zijn om de exploitatiekosten van Taams te dekken is op zichzelf onvoldoende reden om te kunnen spreken van strijdigheid met artikel 1 EP. Onjuist is in dit verband het kennelijke standpunt van Taams dat het Land haar in staat zou moeten stellen een
decent profitte realiseren om niet in strijd met artikel 1 EP te handelen. Een dergelijke regel kan niet uit de rechtspraak van het EHRM worden afgeleid (zie HR 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:110, met verwijzing naar rechtspraak van het EHRM). Van belang zijn steeds alle omstandigheden van het geval. Behalve de maximale hoogte van de tarieven (waarop de inmenging in het eigendomsrecht specifiek betrekking heeft), valt in dat verband ook te denken aan de maatregelen die Taams zelf heeft genomen om de kosten te drukken (dat is immers van belang voor het al dan niet kostendekkend zijn van de tarieven) en de mate waarin de overheid Taams uiteindelijk feitelijk heeft gefinancierd. Het gerecht is van oordeel dat Taams hieromtrent onvoldoende concrete feiten naar voren heeft gebracht. Zij is ter comparitie wel ingegaan op door haar gepleegde investeringen, maar niet (concreet) op de wijze waarop zij heeft geprobeerd haar exploitatiekosten naar beneden te brengen, terwijl het verweer van het Land bij conclusie van antwoord daartoe wel aanleiding gaf. Verder is in dit verband van belang dat, zoals vast staat, de SVB in 2013 en 2014 bijdragen tot in totaal NAf 3 miljoen aan Taams heeft verstrekt.
4.12.
Uit het betoog van Libi kan worden afgeleid dat Taams heeft gehandeld op basis van een toezegging van de minister van Financiën om Taams structureel tegemoet te komen. Zij beroept zich op de als productie 3 overgelegde brief. Uit die brief kan in redelijkheid echter geen toezegging worden afgeleid dat de tarieven zouden worden verhoogd, nog daargelaten of het Land aan een dergelijke toezegging – opgenomen in een ongedateerde en ongenummerde brief – zou kunnen worden gehouden. In de brief wordt in voorzichtige termen een mogelijke herziening van de tariefstructuur aangekondigd alsook de mogelijkheid dat de regering een “bijdrage” aan Taams zal verstrekken, waarover volgens de brief naar verwachting begin 2012 meer duidelijkheid zal bestaan, een en ander allemaal onder het voorbehoud van goedkeuring door de staten. Dit alles bijeen genomen is te vaag om te kunnen bijdragen aan het oordeel dat het ontbreken van dergelijke maatregelen leidt tot strijd met artikel 1 EP.
4.13.
Ter comparitie heeft Taams haar standpunt dat het Land erop uit is geweest om haar te laten doodbloeden nader uitgewerkt. Zij heeft gesteld dat het Land wilde dat Taams zou opgaan in het nieuw te bouwen algemene ziekenhuis en dat in dat kader door de vertegenwoordiger van de verantwoordelijke minister tegen Taams is gezegd dat zij wordt “geslachtofferd” in het belang van het nieuwe ziekenhuis. Meerdere overleggen hebben plaatsgevonden. Taams bleek nog niet aan de kwaliteitsnormen te voldoen, maar zij heeft vertrouwd op de brief van de minister aan de bank – aldus Taams. Deze uiteenzetting werpt naar het oordeel van het gerecht geen ander licht op de zaak. Het komt erop neer dat het Land aanvankelijk kennelijk mogelijkheden heeft onderzocht om Taams te betrekken in de voorzieningen op het gebied van de gezondheidszorg na de bouw van het nieuwe ziekenhuis, waar het Land klaarblijkelijk later op is teruggekomen. Een dergelijke wijziging van opvattingen is op zichzelf niet onrechtmatig. Niet gebleken is dat het Land al zover in het overleg met Taams was gevorderd dat het hem, op grond van de precontractuele redelijkheid en billijkheid, niet meer vrij stond andere keuzes te maken. De referte door Taams aan “de brief” maakt dit niet anders, nu hiervoor al is overwogen dat Taams aan die brief geen aanspraken heeft kunnen ontlenen.
4.14.
Al met al is dus niet gebleken van een handelen door het Land in strijd met het vereiste van een
fair balance. De vorderingen van Taams gebaseerd op artikel 1 EP zijn daarom niet toewijsbaar.
4.15.
Hierop stuit ook de vordering van TGH af. Het gerecht voegt daar nog aan toe dat de vordering van TGH in feite strekt tot het verkrijgen van vergoeding van zogenoemde ‘afgeleide schade’, namelijk de schade die een aandeelhouder lijdt als gevolg van vermindering van de waarde van de aandelen in de vennootschap (Taams) die (beweerdelijk) het gevolg is van onrechtmatig handelen van een derde (het Land) jegens die vennootschap. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419) komt de aandeelhouder in een dergelijk geval geen eigen vordering, behoudens bijzondere omstandigheden. Daarvan is in dit geval niet gebleken, zodat ook op die grond de vordering van TGH niet toewijsbaar is.
4.16.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Taams en TGH worden veroordeeld in de proceskosten van het Land. Deze worden begroot op NAf 2.500 voor salaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:

5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Taams en TGH in de proceskosten van het Land, begroot op NAf 2.500.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.