ECLI:NL:OGEAC:2018:145

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201600875 t/m CUR201600880
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en omkering bewijslast bij niet ingediende aangiften

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft geen aangiften ingediend voor de jaren 2009 en 2010, en heeft aangevoerd dat hij in 2006 vanuit Nederland naar Curaçao is verhuisd en sindsdien meerdere keren van adres is veranderd. Hij heeft deze wijzigingen wel doorgegeven aan het bevolkingsregister, maar niet aan de belastinginspectie, waardoor hij geen aangiftebiljetten heeft ontvangen. Het Gerecht oordeelt dat, omdat de belanghebbende regelmatig is uitgenodigd om aangiften te doen en deze niet heeft gedaan, de bewijslast voor hem is omgekeerd en verzwaard.

De Inspecteur had aanslagen opgelegd voor de jaren 2009 en 2010, waartegen de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar tegen de aanslag over 2009 werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding, maar het Gerecht oordeelt dat het bezwaar terecht is ingediend binnen de redelijke termijn, omdat de belanghebbende pas in december 2015 op de hoogte was van de aanslag.

Het Gerecht concludeert dat de Inspecteur de aanslagen niet naar willekeur mag vaststellen en dat de schatting van het inkomen redelijk moet zijn. De belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat hij geen inkomen heeft genoten, en de aanslagen worden gehandhaafd, met enkele verminderingen. De belanghebbende krijgt proceskosten vergoed en het griffierecht wordt terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2018
BBZ nrs. CUR201600875 t/m CUR201600880
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 november 2012 aanslagen inkomstenbelasting, premie AOV en premie AVBZ over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van Naf. 28.188.
1.2
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 27 juni 2014 aanslagen inkomstenbelasting, premie AOV en premie AVBZ over het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van Naf. 54.207.
1.3
Belanghebbende heeft op 22 december 2015 bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslagen over het jaar 2009, en heeft op 6 augustus 2014 bezwaar gemaakt tegen voornoemde aanslagen over het jaar 2010.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 september 2016 de bezwaren tegen de aanslagen over het jaar 2009 niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De Inspecteur heeft ambtshalve de aanslagen over het jaar 2009 verminderd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van Naf. 21.595.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 september 2016 de aanslag inkomstenbelasting 2010 verminderd naar een belastbaar inkomen van Naf. 29.356, de aanslag premie AOV verminderd naar een premie-inkomen van Naf. 12.231 en de aanslag premie AVBZ verminderd naar een premie-inkomen van Naf. 29.356.
1.6
Belanghebbende heeft op 16 november 2016 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Naf. 50.
1.7
De Inspecteur heeft in juni 2017 ambtshalve de aanslag inkomstenbelasting 2010 verminderd naar een belastbaar inkomen van Naf. 29.356, rekening houdend met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting berekend over een bedrag van Naf. 16.401.
1.8
De Inspecteur heeft op 16 november 2017 verweerschriften ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft 27 november 2017 nadere stukken ingediend.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2017. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [ A ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ B ]. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.11
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [ A ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ B ]. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende, geboren op 1 juni 1950, was tot eind 2008 als directeur in dienstbetrekking werkzaam bij [ Q ] BV, een vennootschap waarin twee meubelwinkels werden geëxploiteerd.
2.2
Belanghebbende heeft van juli tot en met december 2010 vanuit Nederland een ABP-pensioen genoten van in totaal Naf. 16.401.
2.3
In een schriftelijke verklaring van [ V ] van 27 november 2017 is het volgende vermeld:
“De ondergetekende [ V ] verklaart bij deze dat [belanghebbende] vanaf medio 2009 tot en met einde februari 2011 bij hem heeft ingewoond op het adres [ straat 00 ]. Ik heb hem laten wonen om humanitaire redenen omdat hij geen inkomen en of geld had om een onderdak en zijn levensonderhoud te betalen. Hij heeft al die tijd gratis gewoond, dus geen huur of vergoeding betaald voor zijn kamer en ook niets voor electra en water en voeding. Wel heeft hij mij geholpen met wat huishoudelijk werk en mij dikwijls geholpen met mijn elektrische scooter in en uit de auto zetten. Ik heb [belanghebbende] leren kennen toen hij werkzaam was bij een meubelzaak en daar was hij in de problemen mee gekomen. Daarom heb ik hem geholpen. Ondergetekende is bereid om dit ook onder ede te verklaren.”

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur het inkomen voor de jaren 2009 en 2010 naar het juiste bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende betoogt dat hij in de jaren 2009 en 2010 geen inkomen heeft genoten en dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van zijn kennis [ V ]. Ook hebben zijn echtgenote, zus en oudste dochter geld vanuit Nederland overgemaakt voor zijn levensonderhoud. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat belanghebbende voor beide jaren geen aangifte heeft gedaan, dat om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, dat belanghebbende niet is geslaagd in deze bewijslast.
3.3
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat in het kader van de redelijkheid van de schatting van het inkomen over het jaar 2010 kan worden aangesloten bij het geschatte inkomen over het jaar 2009. Dit brengt mee dat voor 2010 het belastbaar inkomen en het premie-inkomen voor de AVBZ moeten worden verminderd tot Naf. 21.595, aldus de Inspecteur. Verder dient volgens de Inspecteur het premie-inkomen voor de AOV over het jaar 2010 te worden verminderd tot 5/12 * Naf. 21.595, ofwel Naf. 8.997.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar 2009

4.1
De onderhavige aanslagbiljetten over het jaar 2009 hebben als dagtekening 30 november 2012. Belanghebbende heeft op 21 december 2015 daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is dus buiten de tweemaandstermijn ingediend. Belanghebbende stelt, hetgeen niet is weersproken, dat zij pas in december 2015 door een baliemedewerkster van de ontvanger, op de hoogte is gekomen van het aanslagbiljet.
4.2
Als met vertraging is kennisgenomen van een besluit, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Het Gerecht merkt in beginsel een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 21 december 2015 bezwaar gemaakt tegen aanslagen waarmee hij pas in december 2015 bekend is geworden. Dit is binnen de termijn van drie weken, zodat de bezwaartermijn niet is overschreden.
4.3
De Inspecteur heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Om die reden is het beroep inzake de aanslagen over het jaar 2009 reeds gegrond.
Omkering bewijslast
4.4
Artikel 31, lid 3, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.5
Belanghebbende heeft zowel voor het jaar 2009 als voor 2010 pas in de bezwaarfase aangiften ingediend. Dit heeft niet te gelden als het doen van de vereiste aangiften. De in deze aangiften opgenomen gegevens maken slechts onderdeel uit van het ingediende bezwaarschrift tegen de aanslagen. Dit brengt dat belanghebbende geen aangiften heeft gedaan.
4.6
Belanghebbende heeft in dat verband nog aangevoerd dat hij in 2006 vanuit Nederland in Curaçao is komen wonen, dat hij sindsdien diverse keren is verhuisd, dat hij deze adreswijzigingen wel aan het bevolkingsregister in Curaçao heeft doorgegeven maar niet aan de belastinginspectie, en dat waarschijnlijk om die reden hij nimmer aangiftebiljetten heeft ontvangen. Belanghebbende heeft niet betwist dat aan hem aangiftebiljetten zijn toegezonden op zijn adres dat ten tijde van de toezending bekend was bij de belastinginspectie, zodat het Gerecht daarvan uitgaat. Dit brengt mee dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd tot het doen van aangiften. Dat de aangiftebiljetten belanghebbende niet hebben bereikt, is niet te wijten aan de belastinginspectie. Belanghebbende heeft namelijk zelf verzuimd adreswijzigingen door te geven aan de belastinginspectie. Dat in Nederland de Belastingdienst door het bevolkingsregister in kennis wordt gesteld van adreswijzigingen, doet niet eraan af dat de aangiftebiljetten belanghebbende niet hebben bereikt als gevolg van een fout van belanghebbende zelf. Nu belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd tot het doen van aangiften en deze aangiften niet zijn gedaan, vindt voornoemde bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast) toepassing.
4.7
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de inkomenscorrectie gebaseerd op het inkomen dat nodig is voor één persoon om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Derhalve kan niet worden gezegd dat deze correctie onredelijk of willekeurig is vastgesteld.
4.8
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Belanghebbende betoogt dat hij in de jaren 2009 en 2010 geen inkomen heeft genoten en dat hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk was van [ V ] en van overmakingen van zijn echtgenote, zijn zus en oudste dochter vanuit Nederland. Ter onderbouwing daarvan heeft belanghebbende een schriftelijke verklaring van [ V ] ingebracht (zie 2.3).
4.9
Het Gerecht acht deze verklaring niet dermate overtuigend dat daarmee elke redelijke twijfel is uitgesloten dat belanghebbende geen inkomen heeft genoten. In dat verband laat het Gerecht meewegen dat belanghebbende na de zitting van 1 december 2017 in de gelegenheid is gesteld inkomensgegevens van [ V ] over te leggen, maar dat daarvan geen gebruik is gemaakt. Bovendien heeft belanghebbende geen stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn echtgenote, zus en dochter bedragen vanuit Nederland hebben overgemaakt. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De aanslagen zullen derhalve niet verder worden verminderd dan overeenkomstig het bij onderdeel 3.3 vermelde standpunt van de Inspecteur.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Naf. 1.750 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van Naf. 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen de aanslagen over het jaar 2009 gegrond en handhaaft de aanslagen zoals deze door de Inspecteur ambtshalve zijn verminderd naar een inkomen van Naf. 21.595;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2010 naar een belastbaar inkomen van Naf. 21.595, rekening houdend met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting berekend over een bedrag van Naf. 16.401;
- vermindert de aanslag premie AVBZ 2010 naar een premie-inkomen van Naf. 21.595;
- vermindert de aanslag premie AOV 2010 naar een premie-inkomen van Naf. 8.997;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Naf. 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 27 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël - van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Naf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Naf. 500