ECLI:NL:OGEAC:2018:135

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
CUR201700098 en CUR201700099
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Inspecteur tot navordering van belastingaanslagen en de gevolgen voor de belastingplichtige

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting van belanghebbende, X, voor de jaren 2008 en 2010. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij stelde dat de belastingplichtige niet kon vertrouwen op de juistheid van de eerder opgelegde aanslagen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet bevoegd was om de navorderingsaanslag 2008 I op te leggen, omdat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde. De Inspecteur had betoogd dat de belastingplichtige beter had moeten weten, maar het Gerecht stelde dat het niet aan de belastingrechter is om de navorderingsmogelijkheden te verruimen; dit is een taak voor de wetgever. De navorderingsaanslag 2008 II werd verminderd tot een belastbaar inkomen van Naf. 552.482, waarbij een deel als verkapte dividenduitkering werd belast. De navorderingsaanslag 2010 bleef in stand, omdat de belastingplichtige niet kon aantonen dat hij geen rentebate had genoten. Het Gerecht verklaarde het beroep inzake de navorderingsaanslagen 2008 I en II gegrond, en het beroep inzake navorderingsaanslag 2010 ongegrond. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juni 2018
BBZ nrs. CUR201700098 en CUR201700099
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, te Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2008, met dagtekening 27 december 2013, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 500.000 (hierna: navorderingsaanslag 2008 I), geheel belast naar het progressieve tarief. Daarbij is een boete opgelegd van Naf. 49.698.
1.2
De Inspecteur heeft bij brief van 21 juni 2016 ambtshalve voornoemde boete vernietigd.
1.3
Aan belanghebbende is over het jaar 2008, met dagtekening 29 juli 2016, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 838.017, waarvan Naf. 338.017 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent (hierna: navorderingsaanslag 2008 II).
1.4
Aan belanghebbende is over het jaar 2010, met dagtekening 29 juli 2016, een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 107.383 (hierna: navorderingsaanslag 2010), geheel belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent.
1.5
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 januari 2017 de navorderingsaanslagen 2008 I en 2008 II gehandhaafd.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2017 de navorderingsaanslagen 2010 gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende heeft op 7 februari 2017 beroep ingesteld inzake de navorderingsaanslagen 2008 I, 2008 II en 2010. Daarbij is tweemaal Naf. 50 aan griffierechten betaald.
1.8
De Inspecteur heeft op 11 april 2017 verweerschriften ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 15 maart 2018 nadere stukken ingediend.
1.1
De Inspecteur heeft op 9 april 2018 nadere stukken ingediend.
1.11
Een zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Namens belanghebbende is verschenen drs. A, werkzaam bij Y te Curaçao. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B.
1.12
Partijen hebben hun onderlinge e-mailcorrespondentie ingebracht.
1.13
De Inspecteur heeft op 9 mei 2018 een nader stuk ingediend.
1.14
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Namens belanghebbende is verschenen drs. A, voornoemd. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B.
1.15
Met instemming van de Inspecteur heeft belanghebbende ter zitting stukken ingebracht.
1.16
Belanghebbende heeft op 31 mei 2018 een nadere stuk (‘deed of assignment and transfer of rights’) ingediend.
1.17
De Inspecteur heeft op het stuk van belanghebbende gereageerd bij brief van 7 juni 2018.
1.18
Beide partijen hebben toestemming verleend een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
1.19
Het Gerecht heeft daarop op de voet van artikel 8b van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van Z Holding BV (hierna: Z). Deze vennootschap is gevestigd in Curaçao.
2.2
Z heeft begin 2008 een rekening-courantvordering op belanghebbende van € 3.763.501. Ter zake daarvan is geen rente in rekening gebracht. Op 5 februari 2008 is deze vordering uitgekeerd aan belanghebbende. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de BV niet in rekening gebrachte rente bij belanghebbende als winstuitdeling in aanmerking moet worden genomen, welke uitdeling belast is naar een bijzonder tarief van 19,5 percent. In verband daarmee is aan belanghebbende navorderingsaanslag 2008 II opgelegd.
2.3
Z heeft eind 2007 haar aandelen in X Beheer BV en een vordering op deze vennootschap, overgedragen aan X jr Holding BV (hierna: Holding jr), een vennootschap in handen van belanghebbendes zoon. De koopsom van € 3.537.000 is schuldig gebleven en omgezet in een schuldvordering, waarbij een rente van 6 percent is overeengekomen. Deze vordering op Holding jr is vervolgens uitgekeerd aan belanghebbende. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van zijn vordering op Holding jr in 2010 een rentebate heeft genoten.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Met betrekking tot navorderingsaanslag 2008 I is uitsluitend in geschil of de Inspecteur bevoegd is tot navorderen.
3.2
Wat betreft navorderingsaanslag 2008 II verschillen partijen van mening omtrent het van toepassing zijnde tarief ter zake van de niet bedongen rente die als verkapte dividenduitkering belast is.
3.3
Bij navorderingsaanslag 2010 is de omvang van de in aanmerking te nemen rentebate ter zake van belanghebbendes vordering op Holding jr in geschil.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van navorderingsaanslag 2008 I en tot vermindering van de navorderingsaanslagen 2008 II en 2010. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslag 2008 I en 2010 en tot vermindering van de navorderingsaanslagen 2008 II.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Navorderingsaanslag 2008 I

4.1
De Inspecteur heeft voor het jaar 2008 een primitieve aanslag, met dagtekening 12 februari 2010, opgelegd naar een fictief belastbaar inkomen van Naf. 500.000, geheel belast naar een tarief van 5 percent.
4.2
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag 2008 I het standpunt ingenomen dat voornoemd inkomen belast is naar het progressieve tarief. Tussen partijen is niet in geschil dat het progressieve tarief toepassing moet vinden.
4.3
Belanghebbende betwist echter dat navordering mogelijk is op grond van artikel 13 Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). De Inspecteur verdedigt het standpunt dat hij weliswaar niet beschikt over een nieuw feit in de zin van voornoemde bepaling en dat belanghebbende evenmin te kwader trouw is, maar dat navordering desondanks mogelijk is omdat belanghebbende beter had moeten weten nu een aanslag naar een tarief van 5 percent evident onjuist is.
4.4
Artikel 13, lid 1, ALL stelt voorop dat te weinig geheven belasting mag worden nagevorderd. De tweede zin van dat artikellid bevat daarop echter een beperking, te weten dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering kan opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.5
De Inspecteur betoogt in wezen dat een belastingplichtige die behoorde te weten dat te weinig belasting is geheven geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de aanslag. Daarmee bepleit de Inspecteur een verruiming van de navorderings-mogelijkheden, in die zin dat navordering mogelijk moet zijn wanneer de aanslag zoveel voordeliger voor de belastingplichtige is dan deze bij een juiste toepassing van de wet zou zijn geweest dat geen redelijk denkend mens kan menen dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld.
4.6
Dienaangaande heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 7 december 2007, nr. 44096 (CW 25410), ECLI:NL:HR:2007:BA9393, overwogen dat de belastingplichtige dient uit te kunnen gaan van de juistheid van de aanslag en dat het niet op de weg van de belastingrechter ligt om de navorderingsmogelijkheden te verruimen. Die beslissing is, mede gelet op het rechtspolitieke karakter daarvan, aan de wetgever. Het betoog van de Inspecteur kan derhalve niet slagen. De Inspecteur is mitsdien niet bevoegd tot het opleggen van navorderingsaanslag 2008 I zodat deze moet worden vernietigd.
Navorderingsaanslag 2008 II
4.7
Tussen partijen is niet langer in geschil dat in de navorderingsaanslag 2008 II een verkapte dividenduitkering in aanmerking moet worden genomen ter zake van de niet bedongen rente over de rekening-courantvordering van € 3.763.501 (tot 5 februari 2008). Partijen hebben deze uitkering eensluidend becijferd op 36/366 x 6% x € 3.763.501, ofwel € 22.210 (= Naf. 52.482).
4.8
Z is gevestigd in Curaçao, zodat de zogenoemde penshonadoregeling geen toepassing kan vinden met betrekking tot voornoemde dividenduitkering. Met de enkele verwijzing naar het algemene rulingbeleid, zonder dat een ruling is overeengekomen, heeft belanghebbende geenszins aannemelijk gemaakt dat Z als buitenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. De dividenduitkering van Naf. 52.482 is mitsdien als winst uit aanmerkelijk belang belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent.
4.9
De navorderingsaanslag 2008 II dient derhalve te worden verminderd tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van Naf. 552.482, waarvan Naf. 52.482 is belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent.
Navorderingsaanslag 2010
4.1
Z had eind 2007 een vordering op Holding jr van € 3.537.000, waarbij een rente van 6 percent is overeengekomen (zie 2.3). Deze vordering op Holding jr is vervolgens uitgekeerd aan belanghebbende. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van zijn vordering op Holding jr in 2010 een rentebate heeft genoten.
4.11
Belanghebbende stelt echter dat hij deze vordering reeds in 2008 tegen uitreiking van aandelen heeft ingebracht in de vennootschap W Ltd, gevestigd in Nevis, zodat belanghebbende in 2010 geen rentebate heeft genoten. In dat verband heeft belanghebbende een zogenoemde ‘deed of assignment and transfer of rights’ ingebracht. Daarin is vermeld dat belanghebbende op 28 februari 2008 een vordering van € 3.884.542 op V BV inbrengt in de vennootschap W Ltd tegen uitreiking van aandelen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende met dit stuk niet aannemelijk gemaakt dat de vordering op Holding jr ten bedrage van € 3.537.000 is ingebracht. Daarom wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2010 nog steeds een vordering heeft op Holding jr ter zake waarvan belanghebbende een rentebate heeft genoten. In dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de navorderingsaanslag 2010 in stand kan blijven.
Slotsom
4.12
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van belanghebbende inzake de navorderingsaanslagen 2008 I en II gegrond is en het beroep inzake navorderingsaanslag 2010 ongegrond is.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten worden op forfaitaire wijze berekend.
5.4
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten kunnen worden berekend op Naf. 1.750 (1 punt voor beroepschrift inzake navorderingsaanslagen 2008 I en II, 1 punt voor zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het terzake van de indiening van het beroepschrift over het jaar 2008 betaalde griffierecht van Naf. 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen 2008 I en II gegrond;
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag 2010 ongegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen 2008 I en II;
- vernietigt de navorderingsaanslag 2008 I;
- verminderd de navorderingsaanslag 2008 II tot een naar een belastbaar inkomen van Naf. 552.482, waarvan Naf. 52.482 belast naar een bijzonder tarief van 19,5 percent;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.750; en
- draagt de Inspecteur op belanghebbende Naf. 50 aan betaald griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Naf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Naf. 500
In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.