In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de vraag aan de orde of de belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase van een belastingaanslag. De belanghebbende, een penshonado, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting die was opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van Naf. 199.943. Na afwijzing van het bezwaar door de Inspecteur, heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger en de Inspecteur door mr. B.
Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de Inspecteur in de beroepsfase tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de belanghebbende. De wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de beroepsfase is geregeld in artikel 15 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB). Het Gerecht heeft de proceskosten vastgesteld op Naf. 1.400, waarbij aansluiting is gezocht bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Inspecteur had de kostenvergoeding betwist, maar het Gerecht oordeelt dat de omstandigheden niet voldoende zijn om van de forfaitaire berekeningswijze af te wijken.
De uitspraak, gedaan op 12 april 2017, vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar en handhaaft de aanslag zoals deze in de beroepsfase door de Inspecteur is vastgesteld. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 1.400, en moet het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden.