ECLI:NL:OGEAC:2017:46

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
CUR201600421, voorheen 77526
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. W.C.E. Winfield
  • mr. D.J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in beroepsfase bij belastingaanslag

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de vraag aan de orde of de belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase van een belastingaanslag. De belanghebbende, een penshonado, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting die was opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van Naf. 199.943. Na afwijzing van het bezwaar door de Inspecteur, heeft de belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een vertegenwoordiger en de Inspecteur door mr. B.

Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de Inspecteur in de beroepsfase tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de belanghebbende. De wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de beroepsfase is geregeld in artikel 15 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB). Het Gerecht heeft de proceskosten vastgesteld op Naf. 1.400, waarbij aansluiting is gezocht bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Inspecteur had de kostenvergoeding betwist, maar het Gerecht oordeelt dat de omstandigheden niet voldoende zijn om van de forfaitaire berekeningswijze af te wijken.

De uitspraak, gedaan op 12 april 2017, vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar en handhaaft de aanslag zoals deze in de beroepsfase door de Inspecteur is vastgesteld. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 1.400, en moet het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 12 april 2017
BBZ nr. CUR201600421, voorheen 77526
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 maart 2015 voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen van Naf. 199.943 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is tijdig op 12 mei 2015 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2015 is het bezwaar afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 18 januari 2016 in beroep gekomen. Hierbij is griffierecht betaald van Afl. 50. Bij schrijven van 11 maart 2016 is het beroepschrift aangevuld.
1.4
De zaak is behandeld ter zitting van 23 februari 2017, waarbij namens belanghebbende is verschenen [ A ] en namens de Inspecteur [ mr. B ]. Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende is penshonado en genoot in het onderhavige jaar inkomen uit zowel binnenlandse als buitenlandse bronnen. Met de term penshonado-inkomen wordt het inkomen uit buitenlandse bronnen bedoeld.
2.3
Bij het opleggen van de aanslag voor het onderhavige jaar is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. De door belanghebbende opgevoerde bedragen aan persoonlijke lasten en buitengewone lasten zijn niet geaccepteerd. Het bezwaar van belanghebbende is afgewezen. In de beroepsfase is de aanslag verminderd overeenkomstig de bezwaren van belanghebbende. Het bedrag van de verschuldigde belasting is vastgesteld op Naf. 23.349.
2.4
De Raad van Beroep voor belastingzaken heeft in de uitspraak van 28 juli 2011 (ECLI:NL:ORBBNAA:2011:BR5481) beslist dat in een geval waarin er sprake is van zowel penshonado-inkomen als inkomen uit binnenlandse bronnen, aftrek dient te worden verleend voor de persoonlijke verminderingen, persoonlijke lasten en buitengewone lasten ex artikelen 16 en 16 A Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LvIB) op de door belanghebbende genoten opbrengsten uit reguliere inkomsten in de zin van artikel 23D, lid 3 van LvIB (zie rechtsoverweging 5.5 van die uitspraak).
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
In geschil is uitsluitend de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten van de beroepsfase.
3.2
Belanghebbende heeft – samengevat - aangevoerd dat bij het opleggen van de aanslag de juiste toepassing van de wet en jurisprudentie niet in acht is genomen. Dit geldt ook voor de bezwaarfase. Door in de bezwaarfase een evident onjuiste aanslag te handhaven is belanghebbende gedwongen om in beroep te gaan en daarvoor kosten te maken. Het standpunt van de Inspecteur dat de persoonlijke lasten en buitengewone lasten niet-aftrekbaar zijn, is immers door de Raad van Beroep voor belastingzaken verworpen (zie voormelde uitspraak van 28 juli 2011). Daar komt bij dat hij ondanks zijn verzoek daartoe, in de bezwaarfase niet is gehoord. Volgens belanghebbende bedragen de kosten van de beroepsfase in totaal Naf. 3.973,90 (opstellen van het beroepschrift en pleitnota en het verschijnen ter zitting). De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase niet mogelijk is omdat de regelgeving (Landsbesluit houdende algemene maatregelen zoals bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) met betrekking tot de kostenvergoeding nog niet is vastgesteld. Subsidiair is de Inspecteur van mening dat de hoogte van de kostenvergoeding moet worden bepaald op basis van de bestaande regelgeving met betrekking tot de kostenvergoeding voor de bezwaarfase (Hoofdstuk VI van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht). Alsdan bedraagt de kostenvergoeding volgens de Inspecteur maximaal Naf. 50.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
De Inspecteur is in de beroepsfase tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.2
Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. Volgens het overgangsrecht heeft belanghebbende recht op toepassing van het voor hem gunstiger recht. (artikel V, lid 2 Landsverordening van 18 december 2015, houdende wijziging van De LBB etc.). Het Gerecht is gelet op het vorenstaande bevoegd om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroep die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.3
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 van de LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten zelf bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend. In bijzondere omstandigheden kan ingevolge het derde lid van artikel 2 van het Besluit worden afgeweken van de forfaitaire berekeningswijze. Het Gerecht oordeelt dat de omstandigheid dat de behandelend ambtenaar op grond van een mogelijk onjuist inzicht in het recht het bezwaar van belanghebbende heeft afgewezen, onvoldoende is om van de forfaitaire berekeningswijze af te wijken.
4.4
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1 (gemiddeld)). Voor de toekenning van een hoger bedrag acht het Gerecht geen termen aanwezig.
4.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de aanslag zoals deze in de beroepsfase door de Inspecteur is vastgesteld;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf 1.400;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van
Afl. 50 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. D.J. Jansen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken). Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).